| |
[Recensies]
Kader Abdolah
Mirza
Columns
Elke week schrijft Kader Abdolah (zie ill.) een column voor ‘De Volkskrant’. Met de ogen van de immigrant kijkt hij naar de Nederlandse samenleving met haar voor hem onvoorstelbare consumptiedrift en de ermee gepaard gaande nonchalance waarmee dingen worden weggegooid. Kader Abdolah komt uit Iran en het duurt jaren eer hij de taal zo goed beheerst dat hij een vlotte conversatie kan voeren. Onbegrip, ongeduld, boze reacties verminderen naarmate hij het Nederlands beter spreekt. En toch, als je niet in het land geboren bent, dan krijg je de taal, net zomin als de leefgewoonten helemaal onder de knie. Dat ondervindt de auteur bv. wanneer hij bedverhaaltjes voorleest voor zijn in Nederland geboren dochtertje of wanneer hij gaat joggen en telkens weer met andere kleren opduikt als zijn trainingsmakkers. Vanzelf ga je dan lotgenoten opzoeken en je ziet hoe elke vluchteling, net als jijzelf, een druk en nuttig leven heeft opgebouwd om zich een plaats in de samenleving te veroveren. Een enkele keer krijgt de auteur reacties op zijn columns, van lezers die reageren op zijn ideeën en commentaren, of hem bezweren kwaliteit na te streven. In 1997 krijgt hij de Media-prijs. Terecht, want deze columns zijn meer dan de moeite waard. De bundeling in Mirza heeft niet te lijden onder veroudering - wellicht door een zorgvuldige selectie - en inhoudelijk en narratief halen de teksten een hoog niveau. Met een ontwapenende, persoonlijke blik kijkt de auteur vrank en toch bescheiden naar de wereld rondom zich. Wat hij niet kan vatten, beschrijft hij, wat hem nauw aan het hart ligt, vertelt hij. Een bundel columns moet je echter lezen zoals ze geschreven zijn: met regelmaat en zonder overdaad. Pas dan ontdek je wat de auteur te vertellen heeft.
[Dirk Magerman]
De Geus, 171 p., 598 F
ISBN 90-5226-971-8
| |
Brigitte Van Aken, Annemie Fierens
Land van majesteiten
Identiteit
Een roman van twee schrijfsters over zussen met problemen. An, de oudste, kampt met huwelijksperikelen, terwijl Sylvie op zoek gaat naar haar roots, meer bepaald haar echte vader. Als kleurlinge in een blank gezin heeft ze nooit kunnen achterhalen wat er zich in de kolonie afspeelde voordat ze geboren werd. Haar speurtocht in Zimbabwe kan aanvankelijk op weinig sympathie rekenen, maar door het smeden van vertrouwensbanden slaagt Sylvie er toch in om haar natuurlijke vader te ontmoeten. Ondertussen poogt An haar relatie met Richard te herstellen om zo langzaam afstand te doen van een kinderloos bestaan. Zimbabwe fungeert als een wazige achtergrond voor Sylvies zoektocht, geen uitgebreide beschrijvingen dus van een ex-kolonie; verwijten aan het adres van de kolonisator daarentegen zijn wel aanwezig. Het blijft allemaal nogal oppervlakkig, om niet te zeggen clichématig, maar daar zal de beperkte omvang van het boek ook wel iets mee te maken hebben.
Beide schrijfsters hebben ieder hun eigen personage, Annemie Fierens vertolkt het standpunt van de jonge Sylvie, terwijl Brigitte van Aken zich inleeft in het karakter van An. Niet toevallig dat de hoofdstukjes over resp. Sylvie en An mekaar strikt afwisselen. Alleen enkele brieven doorbreken het strakke patroon. De roman is vlot geschreven met de nadruk op psychologisering, waarin beschrijving en introspectie nauw met mekaar vergroeien. Het klassieke vertelpatroon wordt af en toe doorbroken door een bepaalde scène als theaterstuk of filmsequentie weer te geven. Het geheel blijft ondanks deze wisselingen in verhaalbehandeling zeer helder en slaagt erin te bekoren.
[Jan Reynders]
Davidsfonds/Clauwaert, 166 p., 795 F
ISBN 90-6306-375-X
| |
Henk Apotheker
Zelfverdediging
Thriller
Rieke Knegtjens wordt dood aangetroffen in een rivier. Ze is gestorven aan de gevolgen van een diepe snijwond in de hartstreek. De vervorming van de huid en onderliggende weefsels suggereren een liggende houding waarbij armen en benen gespreid werden vastgemaakt. De uitwendige geslachtsdelen en de vagina zijn beschadigd, deels mechanisch maar vnl. chemisch, door een bijtende vloeistof. Dat Rieke ook HIV-positief blijkt te zijn, werpt een akelig licht op de mogelijke reden voor de andere verminkingen. Inspecteur Peter Kressen en rechercheur Lorita Dorigo storten zich vol overgave op de zaak. Met een starre vastberadenheid gaan ze op onderzoek en komen tot
| |
| |
verbazingwekkende conclusies. Dankzij hun puik speurwerk wordt de waarheid ontrafeld.
Hier doorheen wordt een schijnbaar losstaand tweede verhaal vervlochten. Daarin zweert vechtsportleraar Dennis Hiemstra om nooit een relatie aan te gaan met een leerlinge. Maar voor Maria Ryder smelten zijn principes weg. Door haar raakt hij zonder zijn medeweten betrokken in een zaak waar de moord op het jonge seropositieve meisje Rieke centraal staat. De tegenstelling tussen wantrouwen en de onweerstaanbare gevoelens, de liefde, angst en agressie geven het verhaal een extra dimensie. De twee verhalen passen naar het einde toe perfect in elkaar. Mondjesmaat en bijna onopgemerkt worden een aantal belangrijke elementen aangereikt die de plot geleidelijk bijkleuren en dwingen tot voortlezen. Onbeantwoorde vragen drijven de spanning stukje bij beetje op. Kressen ontwart het kluwen en Maria Ryder speelt hierbij een belangrijke rol. Het verhaal mist door de geraffineerde manier van vertellen dan ook zijn effect niet, maar komt misschien net iets te traag op gang. Toch maken de afwisselende locaties, de pittige toon, de vlotte dialogen en de voortreffelijke actie Zelfverdediging tot een thriller die leest als een trein. Een beklemmend boek dat je, eenmaal in de sfeer gekomen, moeilijk opzij kan leggen.
[Debby van Otten]
Luitingh-Sijthoff, 303 p., 600 F
ISBN 90-245-2421-0
| |
Hopen boeken... Open boeken
Lernouts bibliotour 6: Het Beckett-archief in Reading
Samuel Beckett was een schrijver die geen schrijver wilde zijn. Nagenoeg al zijn toneelstukken, romans en teksten gaan over mislukken, over wanhopige pogingen om een plaats te bereiken die nooit dichterbij komt of die uiteindelijk de verkeerde plek blijkt te zijn, of nog erger, de plaats waar je vertrokken was. Zijn helden wachten op iemand die niet komt, schrijven een verslag dat niet af zal geraken en dat toch door niemand ooit gelezen zal worden. Toch kunnen ze niet anders. De verteller-die-geen-naam-mag-hebben in L'innomable eindigt dan ook zijn verslag met ‘il faut continuer, je ne peux pas continuer, je vais continuer’. Schrijven kan niet, maar je kan het ook niet laten.
Beckett wou net als zijn helden niet schrijven, maar kon niet anders. Bovenal wou hij niet de rol spelen die in ons postmoderne tijdsbestel van een schrijver wordt verwacht. Beckett gaf geen interviews, schreef geen recensies of opiniestukken, begaf zich niet naar oorlogsgebieden. Hij weigerde een rol te spelen in de ‘publieke ruimte’ waarin zoveel andere schrijvers zich blijkbaar thuis voelen. Dan schreef hij nog liever. Beckett vond dan ook dat schrijvers zelfs geen verantwoording verschuldigd zijn over wat ze geschreven hebben. Wel voelde hij zich verantwoordelijk voor zijn werk: hij had heel uitgesproken ideeën over hoe zijn toneelstukken moesten worden gespeeld en hij duldde geen afwijkingen. Wie zo nodig Waiting for Godot met vrouwelijke acteurs wilde brengen, moest maar een andere tekst zoeken om mee te sollen. Nog moeilijker had Beckett het met mensen die hem met geweld in de publieke ruimte wilden sleuren. Hij vond niet geheel ten onrechte dat lezers zich tevreden moeten stellen met wat de schrijvers geschreven hebben. Dit gaat in tegen alles wat de media over literatuur willen weten: als er al aandacht is voor de literatuur dan gaat die niet naar romans en gedichten, maar naar de persoon die ze geschreven heeft. En veel schrijvers doen ook niets liever dan over zichzelf praten.
Van Beckett verwacht je dan ook niet dat hij een dagboek zou bijhouden. En als hij dat toch zou doen, zou hij er zeker voor gezorgd hebben dat iemand na zijn dood alle persoonlijke documenten onmiddellijk en zo efficiënt mogelijk in brand zou steken. Dit is geheel in de geest van zijn werk: als de dichtkunst evolueert naar muziek, dan gaat die evolutie bij het werk van Beckett in de richting van de stilte. Als de schrijver sterft, spreekt alleen zijn werk nog. Hijzelf is weg en wat hij niet gepubliceerd heeft, bestaat niet meer. Het werk blijft over, de rest is stilte. Zo dachten wij. Maar wij dwaalden. In de Universiteit van de toepasselijk ‘Reading’ genoemde stad is er een Samuel Beckett-archief, waar men niet alleen eerste en gesigneerde edities van zijn werk en boeken, en artikelen over zijn werk verzameld heeft, maar ook stukken uit de vroege bibliotheek van Beckett, manuscripten van zijn werk, en zelfs dagboeken. Reading is een modern en vrij lelijk stadje in de buurt van Londen, waar men in een prachtig park een moderne universiteit heeft gebouwd. Helemaal in het midden, zoals het hoort, staat de bibliotheek, een zwaar en modern gebouw. En in dit gebouw bevindt zich de ‘Beckett International Foundation’ en de nalatenschap van de schrijver.
Als ik weer eens de duistere kant van mijn ziel heb leren kennen en geen hoop meer zie dat het met mij en de mensheid ooit nog goed komt (wat meestal gebeurt als ik niet in mijn eigen bed heb geslapen), is er niks mooiers dan net voor openingstijd aan de ingang van een bibliotheek te staan wachten. De naakte honger naar kennis in de ogen van het samengetroepte stukje mensheid maakt dan even goed wat de rest van die mensheid allemaal verkeerd kan doen. Zo ook in Reading op mijn eerste dag. Als de bibliothecaris van de ‘special collections’ me dan in het archief binnenlaat, kan het helemaal niet meer op. Ik blijf even in de ingang staan en haal diep adem. ‘Eindelijk, de geur van oud papier’, zeg ik. De man biedt onmiddellijk een beetje verongelijk aan een raam te gaan openzetten, maar ik verzeker hem dat ik een jaar lang die geur gemist heb.
Even later blijkt dat het document waarvoor ik naar Reading gereisd ben, op dit ogenblik ‘elders’ is, maar de catalogus levert zoveel moois op, dat ik dat helemaal niet erg vind. Een week lang ren ik van het ene manuscript naar het volgende notitieboekje en ik krijg meer en meer respect voor de waardigheid van deze schrijver die geen schrijver wilde zijn, maar die zo'n gentleman was dat hij niet moe werd te herhalen dat schrijven een hel was waaraan hij niet herinnerd wilde worden. Aan zijn latere biograaf schrijft hij: ‘Ik weet nagenoeg niks over mijn werk, even weinig als een loodgieter over de geschiedenis van de hydraulica. Er is niets of niemand in mijn buurt als ik schrijf, niets dan de helse job die moet gedaan worden’. Dit is een schrijver die geen schrijver wilde zijn, maar die toch schrijft en er niet over praat.
En ik kan echt moe en tevreden huiswaarts keren als ik in een boek over zijn eerste roman een antwoord van Beckett aan een hooggeleerde criticus lees die hem gevraagd had of zijn vroege uitspraak, dat Finnegans wake van James Joyce niet over iets gaat, maar dat het dat iets zelf is, ook niet toegepast kan worden op zijn latere werk. Beleefd als altijd antwoordt Beckett dat het antwoord ‘neen’ is: ‘I don't have thoughts about my work’. En zo hoort het.
[Geert Lernout]
| |
| |
| |
Kees Van Beijnum
De ordening
Een jonge vrouw, Stella Verstane, afgestudeerd als filosofe, vindt haar draai niet in het leven. Ze zwerft wat rond door Amsterdam, gaat af en toe met een in een café opgescharrelde man naar bed, verhuurt haar zolder aan een antiquaar die er wiet teelt, en ziet toe hoe haar broer harde acties voert tegen dierenleed. Zelf is ze te onverschillig om zich ergens voor te engageren: ‘zelfs haat vereist betrokkenheid’. Dan komt ze als bij toeval in dienst bij een oude dame, wier privé-archief ze mag ordenen. Ze blijkt de weduwe te zijn van een voormalig NSB-voorman. Stilaan maakt ze kennis met het verleden van beiden, hun publieke optreden en wat ze voor de buitenwereld verborgen hebben gehouden. Stella, die eens gezegd heeft: ‘Ordening speelde geen enkele rol. Daar geloofde ik niet in. Niet meer’, komt in de ban van de orde waar de weduwe voor staat. Ze leert de jonge Duitser Andreas kennen, de kleinzoon van de minnaar van de vrouw. Hij leert haar over zichzelf verhalen te vertellen in de derde persoon. Ze kan slechts half raden wat hij in het schild voert. Nadat een verrassend punt is gezet achter het archiefwerk, trekken de drie hoofdpersonages naar Zwitserland, waar een waardevol schilderij in een kluis de inzet wordt van een wreed complot, waarin Stella's rol ook weer door anderen wordt bepaald.
Van Beijnum (zie ill.) slaagt er niet in de op zich interessante ingrediënten van dit verhaal tot een overtuigend geheel samen te smeden. Het thema, dat raakpunten vertoont met het gezegde ‘de duivel is degene die niet kan kiezen’, komt niet uit de verf. De roman is wijdlopig, de spanningsboog van de in het vooruitzicht gestelde ‘daad’ wordt eindeloos gerekt en een aantal symbolisch geladen scènes worden door de auteur rechttoe rechtaan uitgelegd. Zo geraakt het zout helemaal uit de pap. Hier en daar bewijst Van Beijnum nochtans dat hij kan schrijven. Een aantal passages - de zoektocht naar en de ontmoeting met de zwerver bv. - hebben vaart, zijn compact en blijven raadselachtig. Maar veelal verliest de schrijver zich in dunne spoeling en beklemt de vraag of hij voor een boek van meer dan 300 bladzijden wel genoeg te zeggen heeft.
[Erik de Smedt]
Nijgh & Van Ditmar, 316 p., 799 F
ISBN 90-388-0872-0
| |
Hafid Bouazza
Momo
In het rustige Herfsthoven, aan de rand van de maatschappij, wordt Momo geboren. Hij is de zoon van een wat ouder echtpaar, een lieve, wat schuwe, oppassende en toch erg vergeetachtige vader en een overbezorgde, dominante en immer taterende moeder. De bevalling was kort maar hevig, overrompelde zelfs de dokter en ondanks een sterk uitgegroeide voorhoofdskwab is het kind kerngezond. Hij is alleen wat moeilijk te benaderen, ook zijn moeder slaagt er niet in veel reactie bij hem los te maken en later op school heeft hij nauwelijks vriendjes. Zelfs het dagelijks gepest, het spuwen op zijn tekeningen, de stompen in zijn maag lijken hem nooit veel te deren. Enkel zijn vader en de buurman mogen heel af en toe en vooral zonder dat zijn moeder er weet van heeft, in een moment van opperbeste verstandhouding even de barrière doorbreken. Verder lijkt Momo in een droomwereld te leven, waarin hij onbereikbaar is voor iedereen en zich gelukkig voelt. Maar op de achtergrond laat zich een drama voorvoelen.
Deze krachtig en zuiver getekende novelle wordt op een meesterlijke wijze naar een climax gevoerd. Maar sterker dan het verhaal is de aandacht voor taal en stijl. De poëtische, lichtvoetige en toch gedragen zinnen worden doorspekt met oud-Nederlandse woorden en bijna ongebruikte of nieuwgevormde adjectieven. Schrijven is een métier, een kunstvorm om gedachten te verhalen aan lezers en dat bewijst Hafid Bouazza (zie ill.) hier ten overvloede.
[Dirk Magerman]
Prometheus, 95 p., 595 F
ISBN 90-5333-646-X
| |
Julia Burgers-Drost
In de verte klinkt muziek
Streek- En Familieromans
Dit is een vervolg op de roman Trouw aan het hart, maar kan los daarvan gelezen worden. Het landgoed De Reijenborch, waar het verhaal zich afspeelt, is in de loop der jaren uitgegroeid tot een geliefd cultureel centrum waar velen cursussen komen volgen. De eigenaresse, freule Emilie van Berkhoven, laat de zorg voor haar landgoed over aan haar nichtje Christie, nadat zij besloten heeft met haar gezin naar Kenia te trekken. Christie kwijt zich, hoewel ze voor dit werk eigenlijk te jong is, met veel inzet van haar taak. Zij wordt echter achtervolgd door een dramatische gebeurtenis uit haar jeugd, zozeer zelfs dat ze in een mentale crisis terechtkomt. Haar enige zus, die haar tot steun zou moeten zijn, heeft daarin een belangrijk aandeel. Er komen diverse mannen in Christies leven; zij wijst ze echter met pijn in het hart af, omdat ze niet met zichzelf in het reine komt. Hoe zal haar leven weer zin krijgen? Dat vertelt het slot van deze familieroman, die in zijn soort niet tot de slechtste behoort. De karaktertekening is echter niet altijd even overtuigend. Zo blijkt de feeks van een zuster op het eind van het boek plots een zus met realiteitszin. Verder doet de sfeer op het landgoed een beetje onwezenlijk aan. Boekenpapier is gelukkig geduldig. Alles bijeen toch wel aardig.
[Michel de Koning]
Kok, 216 p., 398 F
ISBN 90-242-1627-3
| |
Drie-sterrenstreekromans op Bibnet:
Literaire nieuwtjes
Seija Berends: Eens zul je weer blij zijn (Kok) |
Ynskje Penning: Aduma Borg (Westfriesland) |
Leni Saris: Wie is Annabella? (Westfriesland) |
http://www.bib.vlaanderen.be
| |
| |
| |
Danny Chambaere
De zee van Ochotsk
Verhalen
Danny Chambaere is een natuurkundige en schreef ook een aantal vakpublicaties en monografieën over lokale geschiedenis. Zijn wetenschappelijke teksten vormden de aanloop tot deze verhalenbundel, zijn literair debuut. Toch wordt de nadruk niet zozeer gelegd op wetenschap of geschiedenis, maar wel op mensen, hun relaties en hun ervaringen. Inspiratie vindt Chambaere in het dagelijkse leven. Zijn personages zijn gewone mensen: een cafébaas, een West-Vlaming die overhoop ligt met zijn buren, een seniele oude man die in een caravan woont... Op een meesterlijke manier schildert hij deze mensen door hen zelf hun zegje te laten doen. Herkenbaarheid speelt daarin een belangrijke rol, zowel wat de situaties als wat het taalgebruik betreft. Een typisch voorbeeld daarvan is ‘Baisses les voiles’, over een man die verdwijnt nadat hij op een feestje zwaar is doorgezakt. De dronkemanstaal wordt bijzonder sprekend weergegeven. Opvallend is dat nagenoeg alle personages opmerkelijk intelligent zijn. De cafébaas uit ‘Antabuse’ houdt als tijdverdrijf filosofische redevoeringen, in ‘De Madonna van Smeerebbe-Vloerzegem’ discussieert de ikfiguur met een wereldvreemde bejaarde over Karel de Grote. Het titelverhaal, ‘De zee van Ochotsk’, komt neer op een lange filosofische discussie. Franse, Engelse, Duitse en zelfs Spaanse zinssneden worden naar believen gebruikt. De erudiete verteltrant doet geen afbreuk aan de vlotheid van de tekst. Integendeel, de combinatie van volkse elementen met wetenschappelijke rederingen zorgt voor een onverwacht intrigerend effect. Een bijzonder geslaagd boek.
[Bart van der Bruggen]
Davidsfonds/Clauwaert, 167 p., 750 F
ISBN 90-6306-376-8
| |
Otto De Kat
Man in de verte
Een man reist voor onduidelijke redenen, die blijkbaar met literatuur en filosofie te maken hebben, van het ene land naar het andere, van het ene hotel naar het andere. Maar waar hij zich ook bevindt, overal wordt hij obsessief gekweld door het verleden, ‘het enige dat houvast geeft’. Of hij nu in het hotel Algonquin verblijft, vlak bij Broadway, of in Zürich in het alcoholvrije hotel Zürichberg, waar ooit Thomas Mann verbleef, of op een kamer zit in Westminster College in Cambridge, of onderweg is naar een congres in Hongarije, of in Sussex, waar hij in het Park House Hotel in Bepton de schrijver Walter Benjamin tegen het lijf loopt: telkens weer dagen de spoken uit het verleden op. De herinnering aan zijn vader en aan diens dood na een ernstige ziekte, het verlies van een jeugdliefde, het overlijden van een dierbare vriend: het blijven wonden die niet kunnen helen. Een blijvend gemis, dat ook zijn ‘onuitsprekelijk weldadige’ kanten heeft. Het lijkt er sterk op dat de hoofdpersoon, die ook de verteller is, zich voorgoed heeft teruggetrokken in een geromantiseerd verleden - ‘hij wenste zichzelf te verliezen of te verbergen’ - en dat hij sindsdien alle nieuwe ervaringen systematisch afwijst.
‘De versplintering van zijn denken hield maar niet op’, heet het in deze analyserende beschrijving van een onaangepast leven, dat alleszins goed geschreven is, maar waarvan de opzet toch duister blijft. Het is niet echt duidelijk waarom er zoveel gereisd moet worden, vooral omdat al deze standplaatsen niets wezenlijks bijdragen aan het psychologische drama dat aan de gang is, en alleen al door hun veelheid de indruk dreigen te vestigen dat er met een en ander moet worden uitgepakt. Storend is ook de eigendunk die spreekt uit het stukje over de Vlaamse literatuur, die zoveel interessanter zou zijn dan de Nederlandse, ook al wordt deze uitspraak in de mond gelegd van een redacteur van de ‘New Yorker’. Al bij al is dit toch een interessant debuut, vooral omdat het zo sterk en beeldend geschreven is en stilistisch voldragen.
[Jan Baes]
Van Oorschot, 108 p., 530 F
90-282-0919-0
| |
Bartho Kriek
Het ijzeren heden
Psychologische Roman / Moeder-Zoonrelatie
Het is lente en Albert Vijfhuizen, achter in de 30, probeert zo goed mogelijk van het heden te genieten. Toch doemen al gauw de spoken van zijn verleden op: een scheiding, een crisis, opnames, verschillende baantjes en zelfmoordpogingen. Hij praat met vrienden, maakt reizen en begint therapeutisch te schrijven over zijn hele leven. Dat hij als jongen weggerukt werd van zijn moeder om naar een internaat te gaan, heeft een trauma veroorzaakt. Daarna heeft hij werktuigbouw gestudeerd aan een Hogere Technische School, waar de saaiste leraar zich ontpopte tot de meest menselijke. Als Alberts moeder overlijdt, wordt hij nog scherper geconfronteerd met de littekens die het leven in het gezin en zijn eigenzinnigheid hebben nagelaten.
Dit relaas van een man op drift - het literair debuut van vertaler Bartho Kriek (geb. 1950) - kan slechts matig boeien. De ikverteller schrijft als een kantoorklerk die met een kruideniersmentaliteit zijn succesjes en fiasco's optelt. Irritant nadrukkelijk zingt hij de lof van het heden en valt hopeloos in herhaling. Sommige zinnen verwacht je ten hoogste in een bedrijfsblaadje, maar niet in een roman met literaire ambitie: ‘Luisterend naar de draai-, frees- en schaafbanken die, computergestuurd nu, achter die stalen wanden staan te dreunen kan ik rustig zeggen dat het me werkelijk van blijdschap vervult dat dat alles daar, pa's levenswerk, zijn functie in deze samenleving kan blijven vervullen’. Als daarenboven het gefilosofeer van de hoofdfiguur elke originaliteit ontbeert en de dialogen verdrinken in banaliteit, wordt het moeilijk Het ijzeren heden nog enig krediet te geven.
[Erik de Smedt]
Atlas, 246 p., 740 F
ISBN 90-254-2280-2
| |
[Prijs der Nederlandse Letteren]
De Prijs der Nederlandse Letteren werd toegekend aan Paul de Wispelaere (geb. 1928). De jury loofde hem o.m. voor zijn ‘niet aflatende zoektocht naar authenticiteit’ en ‘de ontroerende en poëtische kracht van zijn taalgebruik’. Deze prijs - waaraan een bedrag van 625.000 frank verbonden is - bekroont om de drie jaar afwisselend een Nederlandse en een Vlaamse auteur. Uit zijn veelzijdig oeuvre van proza en essays lichtte de jury hoogtepunten als Tussen tuin en wereld en Het verkoolde alfabet.
| |
| |
| |
Jan Vander Laenen
De schone slaper en andere verhalen
Verhalen
Het universum dat Jan vander Laenen in De schone slaper schetst, is dat van de eenzame, dolende zielen op zoek naar liefde. Van mannen die de Griekse beginselen aanhangen tot weifelende hetero's. Allen zoeken ze een uitweg voor hun mal de vivre in het bruisende uitgaansleven. Decor is Brussel met zijn exclusieve herenclubs en bars als ‘Le Prince’ en ‘Le Sept’.
In de autobiografische inleiding ‘De kus’ maakt de schrijver zijn intenties kenbaar. Verhalen schrijven die baden in een decadente fin de siècle-sfeer en humor aan erotiek koppelen. In ‘De verrassingen van overspel’ gaat het er in ieder geval vrolijk aan toe. Een jonge, gefrustreerde vrouw zoekt seksueel vertier bij een Italiaanse macho, zonder veel succes echter, want op de onmogelijkste momenten duikt haar echtgenoot op. Origineler en intrigerender is het pseudohistorische ‘De mooie Rosine’ waarin Antoine Wiertz, de excentrieke beeldhouwer en schilder weer tot leven wordt gewekt. Aan de hand van het schilderij ‘La belle Rosine’ vlecht Vander Laenen een meeslepende parabel ineen over kunst versus liefde, een strijd op leven en dood.
In ‘Rue d'Aerschot’ duikt dan weer een onvervalste dandy op, lijdend aan het leven en zelden voor de middag uit zijn bed. 's Nachts zoekt hij immers koortsachtig naar avontuurtjes met heren van diverse pluimage. Om zijn leven te beteren besluit hij de rosse buurt te bezoeken en te vrijen met een vrouw van lichte zeden. Maar de hoer die hij uitkiest, blijkt een zielige transseksueel te zijn.
Het slotverhaal, ‘De schone slaper’, is essentieel voor de bundel. Een notaris, getrouwd, lid van de lokale Lyonsclub en prototype van de respectabele burger, leidt een dubbelleven. Vooral tijdens de zomervakanties in Italië kan hij zijn herenliefde heimelijk uitleven. Het mondt uit in de groteske climax van de bundel, waarin de decadentie ten top wordt gevoerd. Het leven is geen sprookje waarin een prins de schone slaper een reddende kus geeft, integendeel. Dit is de overheersende thematiek van deze bizarre, maar boeiende verhalenbundel vol lust en levensangst.
[Laurent Meese]
Kramat, 159 p., 595 F
ISBN 90-75212-12-7
| |
Frank Noë
Noorderzon
Gezin / Migranten; Groot-Brittannië
Een waddeneiland. De ouders van de prille tiener Billy Betoel drijven een Indisch restaurant en moeten het vooral hebben van de wandelaars die de eilanden aandoen. Wanneer Billy verneemt dat Molukse jongeren een trein hebben gekaapt, raakt hij gefascineerd door de feiten en fantaseert hij dat hij bij de kaping betrokken is. Zijn oudere zus Rosa probeert hem te wijzen op een andere dreiging die hem rechtstreeks aanbelangt, maar het dringt niet tot de jongen door dat het gezin op springen staat. De vader heeft genoeg van het eiland, hij wil weg (ook Rosa wil zodra ze kan naar het vasteland) en vertoeft als hij niet in de keuken zit vooral in zijn eigen donkere kamer. De opgroeiende jongen is wel geïnteresseerd in wat er in huis gebeurt, maar te veel ontgaat hem. Hij begrijpt het nooit helemaal en op drukke momenten heeft niemand tijd voor hem.
Noë brengt op indringende wijze het relaas van drie weken die voor Billy cruciaal zijn. Naast het feit dat hij langzaam volwassen wordt en rebelleert tegen elke vorm van gezag die hij ervaart, wordt hij zich ook bewust van zijn anderszijn. Als daarbovenop het gezin uit elkaar spat, komt alles in een stroomversnelling terecht en kan het niet anders dan dat Billy door de gebeurtenissen getekend wordt. Een boek dat je bij de keel grijpt.
[Luk de Geyter]
Bert Bakker, 192 p., 595 F
ISBN 90-351-1961-4
| |
Jan Rot
Rot is liefde
Popmuziek
Een levensverhaal in sneltreinvaart, direct, rauw, recht voor de raap. De kleine Jan Rot wil al heel vlug wereldberoemd worden, omdat hij gefascineerd is door de beatgroepen, die hij door toedoen van zijn oudere broer veel eerder dan zijn leeftijdgenoten ontdekt. Hij wil niet alleen na-apen, maar tevens frontman worden en zelf zijn nummers schrijven. Daarin slaagt hij wonderwel, maar de grote doorbraak komt er niet. Dat hij ambitieus is, bewijst het opschrift dat hij als 20-jarige inkrast: ‘Herman Brood is dood, Jan Rot is de nieuwe god’. Ondanks het succes dat zijn opeenvolgende groepen boeken tijdens optredens, wil de platenverkoop maar niet volgen en Rot wordt zo'n beetje de grote belofte, die steeds een cultfiguur zal blijven. Mooi beeld van de generatie die ongeveer samen met de punkbeweging groeide in Nederland.
[Luk de Geyter]
Nijgh & Van Ditmar, 214 p., 699 F
ISBN 90-388-6333-0
| |
[Gerard Walschap]
Tot 29 augustus loopt in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (AMVC) de tentoonstelling ‘Gerand Walschap (1898-1998)’ naar aanleiding van zijn 100ste geboortedag. De expositie brengt ‘een chronologisch overzicht van Walschaps leven en werk, aan de hand van boeken, handschriften, brieven, foto's en allerhande documenten. Ook minder bekende kanten van de auteur komen aan bod, zoals zijn toneelwerk, zijn licht sarcastische kinderverhalen’, zijn poppenspelen en zijn picturale talent. Info: AMVC, Minderbroedersstraat 22, 2000 Antwerpen - tel.: 03/232.55.80.
‘De Standaard der Letteren’ wijdde haar nummer van 30.04.1998 (Nr. 2399) volledig aan ‘Een eeuw Gerard Walschap’. Zijn Londerzeelse wortels, zijn atheïstische achtergrond, zijn vooroorlogse evolutie, zijn brieven. Walschap als beeldenstormer en kerkvader, een kroniek etc. vullen deze donderdagse bijlage. Nog even aanstippen dat er in Londerzeel een feestprogramma loopt n.a.v. het Walschap-jaar. Info: 052/300.300.
| |
| |
| |
Jan Tetteroo
De fantastische Boris Engel
Voetbal / Vader-Dochterrelatie
Dit is reeds de vijfde roman van het Amsterdams duo dat schrijft onder de naam Jan Tetteroo. Zoals altijd wordt gretig geput uit zeer herkenbare, recente Nederlandse gebeurtenissen. Het hoofdpersonage is Jessica, een jonge journaliste, die met enige tegenzin de uitdaging aanvaardt voor een pulpblad columns te schrijven over voetbal, over Ajax. Op zoek naar schrijfstof, naar emotie, komt zij als het ware vanzelf terecht bij een verkrachtingszaak in groep, waarbij ook de begenadigde Ajax-voetbalster Boris Engel betrokken is. Het is duidelijk dat hiermee de zaak Kluivert bedoeld wordt. Het boek eindigt met een interview met Boris Engel, een bezegeling als het ware van haar opdracht voor het pulpblad, maar ook met de dood van haar vader.
Wat maakt dat je deze roman met belangstelling leest? Er is in de eerste plaats de ontwikkeling van de ikpersoon, de jonge journaliste, die zich twijfelend op haar opdracht toelegt. Aangrijpend zijn de confrontaties met haar langzaam aan kanker stervende, liefhebbende vader, zelf een oud-journalist en fervent voetballiefhebber. Er zijn de lotgevallen van het mooie Amsterdamse meisje Elsa, dat verkracht wordt door de door haar aanbeden Boris Engel, maar eigenlijk blijft geloven in diens goede inborst.
Net zoals in vorige romans van Tetteroo worden ook hier de hoofdstukken steeds weer in fragmentjes opgedeeld, waarin de diverse personages vanuit hun perspectief het globale beeld vormen. Naar het einde van de roman toe gaan wel twee parallelle lijnen de hoofdstukken overheersen: Jessica en Elsa in relatie tot hun respectieve vader.
Daarnaast word je geconfronteerd met de specifieke rol van pulpbladen en journalistiek werk, met de voorbeeldfunctie van aanbeden sterren (i.c. jonge voetbalidolen), met de ingrijpende aanwezigheid van populaire sporten, waardoor zelfs bij momenten steden worden stilgelegd. Vooral echter gaat dit boek over emotie en gevoel.
[Christiaan Hemelaer]
Veen, 239 p., 700 F
ISBN 90-204-5634-2
| |
Thomas Verbogt
De zomerval
In zijn nieuwste roman voert Thomas Verbogt (zie ill.) een wonderlijke man ten tonele: Maurits Verkerk. Na zijn opleiding aan het gymnasium heeft hij de toneelacademie bezocht en een tijdlang vruchteloos geprobeerd als acteur carrière te maken. Als je de hoofdpersoon leert kennen, is hij een gevierd presentator van een populair programma op de Nederlandse televisie. Door terugblikken kom je te weten hoe hij het ondanks alles tot bekende Nederlander heeft gebracht. Verbogt beschrijft de voze televisiewereld, die slechts kan bestaan bij de gratie van de kijker die avond aan avond onnozele, inhoudsloze programma's wil zien. Handige geld- en mannetjesmakers spelen hier gretig op in. Zo kan het gebeuren dat een mislukkeling als Maurits Verkerk successen boekt die hem tot de lieveling van televisiekijkend Nederland maken en zijn collega's in de artiestencafés doen knarsetanden van broodnijd. In feite is Maurits Verkerk een ongelukkige en volstrekt eenzame man. Zelfs over zijn beste vriend hoort hij dingen die bewijzen dat hij hem in feite nooit echt heeft gekend. Hij beseft zelf heel goed, dat hij amusement van laag allooi brengt en dat hij een volkomen leeg leven leidt. Met verbazing beziet hij zijn succes. Maar dat is niet het enige dat Maurits kwelt. Dat hij zijn vrouw verlaten heeft, blijkt te maken te hebben met een traumatische ervaring uit zijn jeugd. En dan is daar nog de grote vraag hoe zijn moeder, bewust ongehuwd, gestorven is. Hij was een heel klein kind, toen zij voor zijn ogen overleed. Deze en andere jeugdervaringen slaan Maurits Verkerk uiteindelijk volledig uit het lood. Hij besluit zijn leven in eigen hand te nemen, maar wreekt zich eerst nog koelbloedig op enkele mensen die zijn jeugd grondig hebben verpest. Toch gebeurt tenslotte niet alles zoals hij het wilde. Tragiek vult zijn leven van begin tot eind.
Thomas Verbogt heeft met deze roman niet enkel genadeloos uitgehaald naar de televisiemakers en -kijkers in het fin de siècle van onze eeuw, maar ook op indringende manier het trieste leven beschreven van een man die keer op keer klop heeft gekregen. Het boek boeit vanaf de eerste bladzijde. Van begin af aan staat vast dat er vreselijke dingen zullen gebeuren, maar de auteur stelt die steeds uit. Ook door telkens andere flarden uit Verkerks leven aan te dragen, weet hij zijn roman spanning te geven. Het boek blinkt verder uit door een zorgvuldige stijl. Een aanrader.
[Michel de Koning]
Veen. 200 p., 600 F
ISBN 90-254-2376-0
| |
Karl Vissers
Water wil ik worden
Een verstoorde vader-zoonrelatie tijdens de jeugd van de verteller en een nooit vergeten eerste echte liefde liggen aan de basis van de verwikkelingen in deze roman. Paul Goris is er vast van overtuigd dat hij m.b.t. vrouwen dezelfde fouten heeft gemaakt als zijn vader. Wat erger is, hij vermoedt dat zijn zoon Koen dezelfde weg opgaat als hij merkt dat hij veel omgaat met Esther, de dochter van Mara. Mara was zijn grote liefde, die hem niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk naar een hoger niveau wilde brengen. Paul vermoedt echter dat Mara's dochter ook zijn dochter is en daarom wil hij Koen bezweren Esther niet meer te zien. De zoon reageert tamelijk gewelddadig en slaat zijn vader neer. Tijdens zijn herstel (het grootste gedeelte van de roman speelt onmiddellijk na de schermutseling) ontvangt Paul ongeveer alle mensen die voor hem en zijn leven belangrijk zijn geweest en zo reconstrueert hij ook het geheel. Daardoor komt voor de lezer steeds meer informatie vrij. Omdat Paul destijds dankzij Mara kennisgemaakt heeft met enkele filosofen, zijn filosofische overpeinzingen nooit ver weg en dat moet onvermijdelijk naar een catharsis leiden. Een interessante eerste roman.
[Luk de Geyter]
Manteau, 199 p., 650 F
ISBN 90-223-1456-1
| |
| |
| |
Leven en reizen in Indonesië
Indonesië; Reisverhalen
Aya Zikken (geb. 1919) verhuisde met haar ouders vanuit Nederland op jonge leeftijd naar het toenmalige Nederlands Indië en bleef daar tot na de Japanse bezetting (1945). Haar vader was onderwijzer en wilde na zijn repatriëring zo snel mogelijk terug naar ‘Indië’. Hij solliciteerde er naar de functie van hoofdonderwijzer en kwam terecht in Toeal op het eiland Klein Kei, gelegen in het uiterste oosten van de Indonesische archipel. In haar nieuwste, fraai uitgegeven boek De tuinen van Tuan Allah gaat de schrijfster op zoek naar dit stukje van haar vaders verleden en naar het Indië zoals zij het nog gekend heeft. Het is een reisverhaal in romanvorm, waarin Aya Zikken op onnavolgbare wijze een beeld oproept van een wereld die ver van ons bed is, al komt die af en toe via televisiebeelden even onze huiskamer binnen. Een wereld ook waarin nog alles herinnert aan vroeger, aan de koloniale samenleving die de schrijfster uit haar jeugd kent en die telkens opnieuw voor haar herleeft. Zij vormt de basis voor haar schrijverschap. Op haar zoektocht naar sporen van haar vader wordt de schrijfster-vertelster van De tuinen van Tuan Allah begeleid door twee mannen, Arif, een taxibuschauffeur en zijn vriend Nyong, botenbouwer, en een jonge vrouw Yekki, die werkt bij een soort Dienst voor Vreemdelingenverkeer. Ondanks haar Indische jeugd gaapt er tussen de Nederlandse en de Indonesiërs een grote kloof. Hun levensritme is totaal anders en dan is er nog de generatiekloof tussen de Nederlandse vrouw en de jonge Yekki, die echt een kind is van haar tijd en zich schaamt voor het verleden van haar volk, dat haar primitief en onbeholpen voorkomt. Juist naar dat verleden, doortrokken van het pure oosterse levensgevoel, is de schrijfster op zoek. Het is boeiend en ontroerend te lezen dat de schrijfster mensen ontmoet die in perfect Nederlands gedichten opzeggen die ze van haar vader geleerd hebben. De
zoektocht op het eiland Klein Kei krijgt een bijzondere dimensie, zodra de al bejaarde botenbouwer Nyong zijn verhaal gaat vertellen over zijn liefde voor een Nederlands meisje, dat hem een zoon schonk die na haar vertrek naar Nederland op het eiland achterblijft en vader wordt van enkele kinderen, Nyongs kleinkinderen, met zwart en verrassend vlasblond haar. Hij vertelt dat zijn geheide van toen zal terugkomen, wat de schrijfster niet gelooft, tot ze plots op het eiland arriveert. Aya Zikkens reisverhaal is geschreven in een prachtige stijl, iedere bladzijde ademt een bijzondere, intimistische sfeer. Een onvergetelijk boek.
[Michel de Koning]
Aya Zikken: De tuinen van Tuan Allah
Atlas, 247 p., 800 F ISBN 90-254-2330-2
Aya Zikken kreeg in 1997 de Anna Bijns Prijs voor haar oeuvre. ‘De jury eert in haar de geboren schrijfster, die zich moedig en consequent heeft ingezet voor wat zij al jong als de zin van haar leven beschouwde. Sinds tientallen jaren werkt zij - bijna onopgemerkt - aan de opbouw van een oeuvre dat een hoog literair gehalte heeft.’
| |
Brigitte Raskin
Radja Tanja
Familie / Indonesië
Op een reis door Indonesië maakte Brigitte Raskin kennis met Wim Datuk uit Bogor. Hij werd haar gids op Java en vertelde haar ondertussen over het eiland Sawu in de buurt van Timor, waar zijn grootouders als inlandse vorsten regeerden. Toen zijn neef Lex Tanja uit Leiden met de rukatu van zijn vader uit Europa kwam om die op Sawu aan zijn geboortegrond toe te vertrouwen, reisde de schrijfster op uitnodiging met de twee mannen mee. De rukatu is het haar van een overledene dat verpakt in een houten doos met veel ritueel in de familiegrond wordt bijgezet.
Radja Tanja beschrijft de tocht van Lex Tanja van Leiden via Bogor, waar hij met zijn neef Wim heeft afgesproken, naar Sawu, het eiland van hun beider stamvaders. Zowel Lex als Wim hebben in België gewoond. Lex heeft zelfs de Belgische nationaliteit en Wim is met een Belgische getrouwd, die hem overigens dreigt te verlaten juist wanneer hij met zijn neef naar Sawu is vertrokken. De schrijfster had er een gewoon reisverhaal van kunnen maken, maar op grond van alles wat Lex Tanja en Wim Datuk haar over hun familie verteld hebben, schreef zij een reisverhaal in romanvorm, met Lex en Wim als hoofdpersonen. Bij hen ligt ook het perspectief: zij blikken terug op hun eigen leven en verdiepen zich in hun familiegeschiedenis. Deze manier van vertellen heeft iets gekunstelds. In haar nawoord geeft de schrijfster dat - naar ik vermoed onbedoeld - toe, wanneer zij schrijft over de reis van de twee neven: ‘Ik stond erbij en ik keek ernaar’. Dat is inderdaad het hele boek door voelbaar: hoewel het perspectief bij Lex en Wim behoort te liggen, voel je de schrijfster steeds als toeschouwer aanwezig. De band van Lex en Wim met het exotische, soms geheimzinnige is onmiskenbaar, ondanks hun deels Europese opvoeding, waardoor m.n. Lex zich van tijd tot tijd verbaast. De schrijfster daarentegen ziet alles met grote ogen gebeuren en kan bij het beschrijven van de twee mannen haar rol als toeschouwer niet loslaten. Dat neemt niet weg, dat Radja Tanja heel boeiende passages bevat. De lezer ontmoet bv. mensen uit het Indonesië van nu, die enerzijds aansluiting hebben gekregen bij de westerse cultuur (auto's in de jungle, televisie, rockmuziek) en anderzijds zich sterk bewust zijn van hun oosterse tradities. De kleurrijke grootvader, in feite de laatste echte radja (vorst), met zijn dorstige liefde voor vrouwen wandelt voortdurend door het boek. Ook krijg je een goede indruk van het familieleven in
Indonesië. En wat er uiteindelijk met de rukatu gebeurt, is erg geestig. Maar daarnaast blijft ook heel wat niet verteld. De schrijfster is op zoek gegaan naar de ziel van de oosterse mens, maar is ondanks alle goede bedoelingen te zeer toerist gebleven. Daarnaast heeft ze veel van horen zeggen. Dat stelt je soms voor een grote opgave: je wordt overrompeld door tientallen namen van voorouders en familieleden van Lex en Wim, en reist in gedachten met hen mee naar allerlei eilanden. Je zou van minder het noorden kwijtraken. Een stamboom en landkaartje waren welkom geweest, evenals een verklarende woordenlijst voor de Maleise woorden.
Radja Tanja is wel een vlot geschreven boek, het verraadt een vaardige journalistieke pen, het mist echter de betrokkenheid bij het onderwerp die sprak uit elke bladzijde van De eeuw van de ekster (Li 1994, p. 6), het boek dat Raskin wijdde aan haar oom en missionaris Joseph Raskin. Maar is het wel eerlijk van een auteur telkens opnieuw een meesterwerk te verwachten?
[Michel de Koning]
Van Halewyck, 175 p., 498 F
ISBN 90-5617-133-X
|
|