Ton Panken
Een geschiedenis van het jeugdtheater
793.2 / Kindertheater; Geschiedenis
In zijn voorwoord noemt Ton Panken zijn studie een ‘ontwikkelingsgeschiedenis, meer bepaald een historisch-sociologische studie’, en uitdrukkelijk géén theaterwetenschappelijke of literaire studie. Hij omschrijft ook duidelijk het begrip jeugdtheater, als een theater dat voor kinderen is bedoeld, wat iets anders is dan theater dat door kinderen zelf is gemaakt. Het fenomeen ‘kindergroepen op de planken’ wordt in zijn studie welbewust niet uitgediept.
Het jeugdtheater dat (op initiatief van volwassenen) voor kinderen wordt gemaakt, is uiteraard maatschappelijk en sociologisch geconditioneerd. De verdienste van Panken is, dat hij uitgebreid ingaat op de evolutie van het kindbeeld. Veranderingen op sociaal-economisch vlak hebben een directe weerslag op de politieke verhoudingen in de maatschappij, en uiteraard ook op de intermenselijke relaties. M.a.w.: het theater (inclusief het jeugdtheater) is duidelijk een product van zijn tijd, van de tijd waarin het gemaakt wordt. De auteur ontwaart de eerste jeugdtheaterinitiatieven bij het schooldrama in de late Middeleeuwen. Wellicht vertrekt hij hiermee van té ver, vermits hij in zijn voorwoord zelf had gesteld dat hij het toneel gespeeld door kinderen, niet zou uitdiepen.
Deze studie is een academisch proefschrift en dat heeft zowel voor- als nadelen. Panken heeft op bepaalde gebieden grondig opzoekingswerk verricht (en heeft daarbij de beperkingen die hij zelf in zijn voorwoord had gesteld een beetje uit het oog verloren), maar heeft anderzijds enkele andere gebieden manifest verwaarloosd. Terecht beschrijft hij de relatie tussen jeugdtheater en poppenspel. En het is mooi dat hij over de grenzen kijkt, want ook het jeugdtheater is internationaal. Hij weidt uit over het Russische jeugdtheater van na de Eerste Wereldoorlog en vermeldt Amerikaanse en Engelse speltheorieën. Maar het niet onbelangrijke Theater der Freundschaft (Oost-Berlijn) wordt veronachtzaamd. En het jeugdtheater in Vlaanderen kent hij niet. Misschien is een internationaal ook succesvolle Vlaamse groep als Victoria te jong en het Speeltheater van Eva Bal (overigens van Nederlandse origine) te bescheiden? Jaren vóór Nederland kende Vlaanderen reeds een professioneel jeugdtheater: De Zonnebloem, gesticht in 1940 door poppenspeler Jan Brugmans (die ook bindingen had met de door Panken vermelde Ida Last-ter Haar). Zijn initiatief werd in 1942 onder impuls van de ook in Nederland niet onbekende Joris Diels verdergezet als Jeugdtheater van de KNS. Dit gezelschap bestaat nog steeds, vierde in 1993 zijn 50-jarige bestaan en wenst sedert kort als Het Paleis-Koninklijk Jeugdtheater aangesproken te worden. In de lijst van de geraadpleegde archieven en bibliotheken is er van het toch niet onbelangrijke Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (Antwerpen) geen spoor, evenmin van het Vlaams Theater Instituut (Brussel). In een imposante bibliografie vermeldt Panken een waslijst van Nederlandstalige en anderstalige tijdschriften, maar belangrijke Vlaamse theatertijdschriften als ‘Etcetera’, ‘De Scène’, en het ‘Vlaams Theaterjaarboek’ (die overigens ook geraadpleegd kunnen worden in de door hem vermelde
bibliotheek van het Theater Instituut Nederland te Amsterdam) zijn hem onbekend. Tientallen boeken over jeugdtheater en jeugdtheatergroepen werden door hem geraadpleegd, maar Op het puntje van de stoel, dat ter gelegenheid van het 50-jarige bestaan van het Koninklijk Jeugdtheater te Antwerpen in 1993 werd uitgegeven ontbreekt.
Ik weet wel: Panken schrijft veiligheidshalve zelf dat hij geen volledigheid heeft nagestreefd, wél representativiteit. Maar zijn alle door hem vermelde (Noord-)Nederlandse groepen of producties dan zo representatief? Een beetje hinderlijk wordt het al te graag citeren van Lea Dasberg, die blijkbaar docente was van Panken. Hij mag uiteraard verwijzen naar studies die hij belangrijk acht, maar als ik een boek van Panken lees, wil ik graag weten wat de bevindingen zijn van Panken zelf.
Een titel van een wetenschappelijk werk dient als vlag voor een lading. Panken heeft een interessante bijdrage geleverd tot het releveren van een aantal historische en sociologische aspecten van het jeugdtheater. Maar Een geschiedenis van het jeugdtheater is dit niet. Laat ons hopen dat deze pompeuze titel door de uitgever is bedacht en dat de correctere ondertitel, ‘de ontwikkeling van het kindbeeld in het jeugdtheater: een historisch-sociologische studie’, de oorspronkelijke titel was van Pankens grotendeels interessante, maar niet altijd even goed uitgebalanceerde onderzoek.
[Toon Brouwers]
Boom, 240 p, ill., 890 F
ISBN 90-5352-085-6