geëerd. Uiteindelijk zal de hang naar een overvlbedige decoratie triomferen. De miniaturen worden gezien als een bruiloftskleed, die de sacraliteit van het geschreven woord in de verf zetten en steeds weer tot een contemplatieve houding aanzetten.
Vanaf 1200 krijgt het ornatus. het feestkleed, ook een tekenwaarde: wie anders dan een economische toplaag kan zich dergelijke rijkversierde manuscripten aanschaffen. Smeyers beklemtoont de wezenlijke veranderingen die de boekproductie in die tijd onderging. Niet langer de abdijen, maar de lekenateliers speelden een dominerende rol. Voordien waren er ook een aantal leken, die op speciale aanvraag manuscripten verluchtten, maar in het licht van de globale productie bleef hun activiteit minimaal. In de 13de eeuw echter verwaterden de abdijscriptoria. De kwaliteit van hun boekproductie ging er zienderogen op achteruit. De meeste kloosterbibliotheken waren perfect uitgebouwd en hadden nauwelijks nog behoefte aan nieuwe teksten. Tegelijk kwam ook de geldeconomie tot stand. Ieder die betaalde, monnik of leek, kon nu handschriften kopen of speciaal laten vervaardigen. De rol van de monnik-kunstenaar was uitgespeeld; de leek-kunstenaar trad aan en creëerde luxueuze handschriften voor adellijke en aristocratische milieus. Nieuwe teksten ontstonden: moraliserende en juridische tractaten, historische werken, epische en poëtische teksten werden ijverig gekopiëerd.
Geleidelijk ontstonden ook nieuwe uitdrukkingsvormen. De romaanse abstraherende stijl ruimde plaats voor de nieuwe taal van de gotiek, die de aandacht op de mens en zijn lichamelijke schoonheid richtte. Bovendien ontstonden in die periode ook de zogeheten marginale decoraties. Aanvankelijk waren het eenvoudige uitlopers van vergrote initialen, die stijf door de marge liepen. Geleidelijk werd de vormgeving soepeler en werden de marges met drolerieën verrijkt. Dieren, monsters, fantastische wezens, hybride schepselen stapten er doorheen. Het aantal geletterde mensen groeide in de loop van de 14de eeuw sterk aan en precies in die periode ontvoogdde de Vlaamse miniatuurkunst zich van de voorbeelden uit andere streken en kreeg een eigen onvervreemdbaar karakter: het zogeheten pre-Eyckiaans realisme. De mannelijke personages kregen natuurlijke trekken. Hun aangezichten waren niet meer schoon en geïdealiseerd, maar krachtig en energiek. De handen waren stevig en ruw, de handelingen ongekunsteld en levensecht. Soms probeerden de kunstenaars zelfs emoties te laten zien. Daardoor balanceerden de figuren vaak op de grens van het platvloerse of karikaturale. Ook ruimtelijk was er een grote evolutie: de natuur en het landschap traden aan. Niet larger eem onwezenlijke ruimte, maar de reële entourage van de mens werd getoond. De wereld werd een toonbeeld van de schoonheid van Gods schepping en verscheen in al haar glorie. Ook het detail-realisme deed zijn intrede: heel de huisraad van de middeleeuwse mens, zijn zondagse gewaden en juwelen werden getoond. Er ontstonden tal van nieuwe iconografische thema's, die enkele decennia later de schilderkunst van de Vlaamse Primitieven diepgaand zouden beïnvloeden.
In de hoofdstukken vijf tot acht belicht professor Smeyers de hoogstaande miniatuurkunst uit de 15de en 16de eeuw. In Vlaanderen wordt op dat ogenblik geschiedenis geschreven. Het zijn de Vlaamse ateliers die de manuscripten voor de Bourgondische hertogen, Filips de Goede, Karel de Stoute en Maria van Bourgondië kopiëren en verluchten. Grote bibliofielen uit de entourage van de hertogen, als de familie De Croy, Lodewijk van Gruuthuuse en Rafaël de Mercatellis floreren. Ook in het buitenland is er interesse voor de Vlaamse productie en de export is immens. De iconografie wordt steeds rijker en het naturalisme groter. Uiteindelijk culmineert die tendens in de zogeheten Gents-Brugse stijl, hoogtepunt en tegelijk ook eindpunt van de miniatuurkunst. De margedecoraties zijn hier compleet illusionistisch uitgewerkt: de verluchters schilderen op gekleurde ondergronden en laten realistische bloemen, insecten, vaatwerk en juwelen schaduw afwerpen. Ook de miniaturen zelf zijn volgens illusionistische principes opgebouwd. De menselijke anatomie, de meetkundige en het atmosferische perspectief worden perfect beheerst door artiesten wiens namen nu vaak bekend zijn. Professor Smeyers etaleert in dit boek zijn immense kennis van de Vlaamse miniatuurkunst. Ofschoon zijn studie chronologisch is opgevat, ligt het accent niet op de stijlontwikkeling, maar op het profiel van de kunstenaars en de bestemmelingen van de manuscripten. Talloze voorbeelden maken duidelijk dat de Vlaamse boekproductie in de Middeleeuwen wereldfaam bezat.
De publicatie is geschikt voor het brede publiek zonder aan wetenschappelijkheid in te boeten. Een glossarium en een trefwoordenregister ontbreken jammer genoeg. De auteur besteedt weinig aandacht aan de technieken van de boekverluchting. Over pigmenten en de aanmaak daarvan en over atelierpraktijken komt je nauwelijks iets te weten. Niettemin is dit boek bijzonder waardevol. Het is zonder enige twijfel een standaardwerk, dat in elke bibliotheek op zijn plaats is. Wat hier is gepresteerd, getuigt van jarenlange inzet en uitputtend onderzoek.
[Brigitte Dekeyzer]
Maurits Smeyers: Vlaamse miniaturen van de 8ste tot het midden van de 16de eeuw
Davidsfonds, 528 p., ill., 4995 F, ISBN 90-6152-598-5