Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een lees- en zangboekjen voor de jeugd (1853)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een lees- en zangboekjen voor de jeugd
Afbeelding van Een lees- en zangboekjen voor de jeugdToon afbeelding van titelpagina van Een lees- en zangboekjen voor de jeugd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.67 MB)

Scans (34.85 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

liederen/liedjes


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een lees- en zangboekjen voor de jeugd

(1853)–Anoniem Lees- en zangboekjen voor de jeugd, Een–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 163]
[p. 163]

Mengelpoëzij.

No 79. Zinnebeelden (N.G. II, 102, 236).

De roede.
't Zijn sterke beenen, die weelde dragen.

 
Als 't ijzer ligt en gloeit in 't midden van de kolen,
 
Bevochten van de vlam, en onder 't vuur verholen;
 
Dan buigt men 't zoo men wil: maar zoo gij 't lescht in 't nat
 
Straks heeft het, met gewin, zijn hardigheid hervat.
 
Hoe dwee is ons 't gemoed als druk en pijn ons prangen!
 
Neemt God zijn roede weg, wij gaan onze oude gangen;
 
De weelde leidt ons heen tot onzen eersten staat;
 
Des menschen ziel is wel, als 't hem niet wel en gaat.
[pagina 164]
[p. 164]

Eerste stap.
Eens gebrand, haast gevlamd.

 
Hoe licht ontsteekt een licht, dat eens reeds helder brandde!
 
Die eens was los van aard, hoe licht raakt die in schande!
 
Een doove kool ontvonkt, zoo haast zij 't vuur maar ruikt,
 
De tintel wordt al vuur, waar 't schier niet wordt gebruikt.
 
Wien eenig zielsgebrek eerst onlangs is ontweken,
 
Hoe haast vervalt die mensch weêr tot zijn oude streken!
 
De zonde dient vermijd, en al wat daar op trekt;
 
Of, van een kleine vonk, wordt weêr een vlam verwekt.

Op eene schildpad.
Als ik spring, zoo dreunt het al.

 
Die in zijn boezem heeft, al wat hij schats mag hebben,
 
Geen storm ontrust zijn hart, geen vloeden en geen ebben:
 
Al reist hij buiten 's lands, met onweêr en gedruisch,
 
Hij draait niet eens zijn oog naar zijn verlaten huis:
 
Hoewel de nacht-dief poogt zijn huis-muur te doorgraven,
 
En of de moorder ook in 't bosch hem na komt draven,
 
Hij blijft, hoe 't hem ook gaat, goeds moeds en onbevreesd:
 
Geen diefberooft den mensch, wiens schat ligt in den geest.
[pagina 165]
[p. 165]

't zaad.
't Wordt samen groot.

 
De teekens, versch ghesneên, 't zij dan in jonge linden,
 
Of andre teêre schors, zijn naauwlijks, eerst, te vinden;
 
Allengskens, eer men 't meent, zet zich de letter uit:
 
De schors wast gulzig heen, en 't schrift wast met het kruid.
 
Als 't kind ziet, hier en daar, eens anders kwade streken,
 
't Ontvangt (al weet men 't niet) 't beginsel van gebreken,
 
Het kwade zeer eet in, en neemt allengskens toe,
 
Wiens kindsheid nam een kalf, diens manheid steelt een koe.

Keuze.
Slaat de hand, Daar 't niet en brandt.

 
Zoo als een brand-hout doet, heeft al ons doen twee enden:
 
Grijpt hier, het schaadt u niet; grijpt daar, het zal u schenden.
 
Die zijn vermeende ramp wel vat, en recht doorziet,
 
Vindt vreugd en herten-lust, ook midden in 't verdriet.
 
Een kniezer, die den kop staâg heeft vol muizennesten,
 
Vindt dan ook klagens stof, als 't gaat ten allerbesten:
 
Die 't al zwaar overweegt is nooit bevrijdt van rouw:
 
't Is best, dat m' alle ding slaat in de beste vouw.
[pagina 166]
[p. 166]

Blusschen van kalk.
In de kruising en ellend'
Wordt de deugd volmaakt bekend
.

 
Gelijk de witte kalk door 't water zijnde ontlaten,
 
Verspreid zwelt ende springt, ja ziedet uit der maten,
 
En wekt het vuur op nieuw, dat daar, als zonder macht,
 
Lag onder een verdek van steenen half versmacht:
 
Alzoo degeen, die zich tot Christus heeft begeven
 
En van den Heilgen Geest laat mennen in dit leven,
 
In 't midden van zijn kruis toont zijne magt volmaakt,
 
Die zijnde zonder last aan 't slapen was geraakt.

Huichelaars.
Zoo wie mij eert zich zelf bedriegt,
't Hart is geveinsd, mijn tonge liegt.

 
De kort geveêrde struis vertoont zich allerwegen,
 
Zijn vleugels uitgespreid, alsof hij waar genegen
 
Te vliegen door de lucht, doch zijnde dus gesteld,
 
Verlaat het aardrijk niet, maar blijft in 't vlakke veld:
 
Alzoo de femelaars, gaan huigende ter kerken,
 
Met eenen heilgen schijn vertoonende hun werken,
 
De mond lieftallig spreekt, maar 't harte al anders meent,
 
En blijft al vast in 't aardsch', verkleumd, verstijfd, versteend.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken