Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Libertinage. Jaargang 6 (1953)

Informatie terzijde

Titelpagina van Libertinage. Jaargang 6
Afbeelding van Libertinage. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van Libertinage. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.43 MB)

ebook (3.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Libertinage. Jaargang 6

(1953)– [tijdschrift] Libertinage–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 234]
[p. 234]

Vergeten boek
Ford Madox Ford: ‘The Good Soldier’

Toen ik enkele jaren geleden ‘The Inheritors’ en ‘Romance’ gelezen had, de romans die Ford Madox Ford samen met Joseph Conrad schreef, en die ik niet erg gelukt vond, leek mij zonder enige twijfel Conrad ‘il miglior fabbro’, wiens werk in dit geval ten dele bedorven werd door de medewerking van Ford. Nu, na het lezen van ‘The Good Soldier’ ben ik daar minder zeker van.

In dit ene boek althans bereikt Ford een technische volmaaktheid die Conrad op zijn best kan evenaren, en in leesbaarheid overtreft hij deze zelfs. Natuurlijk is leesbaarheid in de eenvoudigste betekenis van het woord een maatstaf die men voorzichtig moet hanteren; hier echter schijnt deze aan geen enkele uitwendige factor te danken, maar alleen aan de technische vaardigheid, en bovendien geloof ik niet dat het onjuist is leesbaarheid, bij een kunstwerk dat bedoeld is om gelezen te worden, ten minste als één der goede kwaliteiten te beschouwen.

Een lezer zou het bezwaar kunnen opperen dat juist de virtuositeit waarmee Ford ons zijn verhaal door een van de personen laat vertellen, op een schijnbaar nonchalante en losse manier, de draad telkens loslatend en weer opnemend, ons te voortdurend van zijn techniek bewust maakt, zoals ook bij Conrad en James soms het geval is. Mij persoonlijk stoort dit niet; ik heb wel plezier in de ironie van zijn voortdurende verontschuldigingen dat hij niet weet hoe hij zijn verhaal moet vertellen, zoals ‘I have, I am aware, told this story in a very rambling way so that it may be difficult for anyone to find their path through what may be a sort of maze’ alsof dit labyrinth het gevolg was van zijn verteltrant. Of: ‘I have been casting back again; but I cannot help it. It is so difficult to keep all these people going. I tell you about Leonora and bring her up to date; then about Edward who has fallen behind. And then the girl gets hopelessly left behind.’

In zeker opzicht lijkt het verhaal onwaarschijnlijk. De verteller wordt gedurende zijn dertienjarig huwelijk bedrogen door zijn vrouw, die een zwak hart simuleert om hem o.a. negen jaar lang met zijn beste vriend te kunnen bedriegen, wiens vrouw het wèl weet, terwijl hij zelf niet de minste argwaan koestert, tot hij na de zelfmoord van zijn vrouw toevallig achter de waarheid komt. Maar juist deze onwaarschijnlijkheid heeft de schrijver nodig om de verhouding van beide echtparen en tevens de verteller zelf te karakteriseren, die al deze jaren zijn volmaakt gezonde vrouw zorgvuldig verpleegt, die plechtig verklaart van zijn leven niet het geringste onbehoorlijke woord gebruikt te hebben, en verzekert dat zijn denken en leven van een volstrekte kuisheid zijn.

Het zou een zwakheid in het verhaal kunnen lijken dat deze

[pagina 235]
[p. 235]

pedante, fantasieloze en ongepassioneerde figuur, die geen uitzicht of landschap ziet maar liever zijn passen telt van de ene plaats naar de andere, en die schijnbaar terecht door Leonora, de vrouw van zijn vriend, als de enige werkelijke invalide behandeld wordt, niettemin in staat is zijn verhaal zo helder en precies te vertellen, met zoveel begrip - al beweert hij voortdurend het tegendeel - voor het menselijk hart; hoewel de schrijver ons op een heel subtiele manier laat weten hoe wij de vervormingen van zijn speciale zienswijze en eigenaardigheden moeten verdisconteren.

Maar ook dit houdt eigenlijk geen steek, want geen van de figuren is zonder meer wat hij in het begin lijkt te zijn; allen ondergaan zij in de ogen van de verteller geleidelijke metamorphosen, evenals hij zelf in die van de lezer. Terwijl hij bezig is langzaam zijn verhaal te vertellen, de gebeurtenissen die hem overvallen hebben recontruerend, ontdekt hij gaandeweg zich zelf - zij het binnen zeer bepaalde grenzen - ‘after twelve years of repression of (his) instincts, after twelve years of playing the trained poodle’. Hoe sterk deze verdringing geweest is blijkt uit zijn eerste spontane uitroep als hij de zelfmoord van zijn vrouw verneemt: ‘Now I can marry Nancy’ - het jonge meisje, pleegdochter van vrienden, dat hij liefhad zonder het zelf ooit te vermoeden.

Zijn beschrijving van de andere figuren verandert dienovereenkomstig. Edward Ashburnham, zijn vriend, wordt eerst getekend als volkomen conventioneel en sentimenteel, zich uitlevend in avontuurtjes, opofferingen en schuldgevoelens (‘he was great at remorse’, zegt de verteller). En zijn ogen ‘were as blue as the sides of a certain type of box of matches. When you looked at them carefully you saw that they were perfectly honest, perfectly straightforward, perfectly, perfectly stupid. (...) And that chap, coming into a room, snapped up the gaze of every woman in it, as dexterously as a conjuror pockets billiard balls. It was most amazing’.

Tegelijk voelt men dat veel van deze ironie uit jalouzie voortkomt, die echter spoedig verdwijnt en geleidelijk aan wordt het dan duidelijk dat de verteller niet alleen met Edward sympathiseert, maar zich vrijwel volledig met hem identificeert, als het ware in zijn huid kruipt. Men begint eraan te twijfelen of hij zélf Nancy wel liefheeft, en te vermoeden dat Edward de enige is van wie hij houdt en dat misschien al zijn reacties op de anderen slechts afschaduwingen zijn van de gevoelens die Edward voor hen toont. Zo correspondeert zijn mening over zijn vrouw Florence, over Leonora en Nancy ten nauwste met Edwards instelling tegenover hen op dat bepaalde moment van het verhaal; Florence wordt een ‘paper personality’ vanaf het ogenblik dat Edward alle belangstelling voor haar verliest. Op het eind van het boek horen wij hem Edward een ‘unusual and resolute individual’ noemen, ‘a splendid and tumultuous creature’. Zo ook wordt de algemeen bewonderde Leonora, in het begin trots en gereserveerd, stoicijns en haast heroïsch in haar pogingen haar huwelijk tot elke prijs te redden, op het laatst als wreed en koud gezien, ‘the real villain of the piece’; en Florence, ‘little and fair, and

[pagina 236]
[p. 236]

as radiant as the track of sunlight along the sea’ ontpopt zich als een vulgaire trouweloze vrouw, een domme doorpraatster, zo vlak als papier.

Bij oppervlakkige lezing van het boek zou men kunnen denken dat de ironie die in deze geleidelijk verschuivende zienswijze van de verteller schuilt, het enige is waar het om gaat. Maar dat is niet juist.

Men hoeft niet eens Goldrings biographie over Ford ‘Trained for Genius’ te lezen om te merken dat veel in dit verhaal gebaseerd is op persoonlijke ervaring en problematiek, en dat de verwarring en verbijstering van de verteller in werkelijkheid die van de schrijver zijn. Het komt niet door gebrek aan feitelijke informatie dat wij ten slotte nog niet weten of Nancy's hardheid tegenover Edward uit liefde voortkomt dan wel uit iets anders; of de verteller achteraf als onnozel dan wel als onschuldig beschouwd moet worden; of ook zijn geschiedenis die van een ‘undeveloped heart’ is, zoals Forster dat noemt, of dat hij tenslotte, niettegenstaande zijn dwaze illusie op Edward's manier een hartstochtelijk en volhardend ‘good soldier’ te zijn, een goed soldaat is in een andere zin, zonder het te beseffen, juist omdàt hij het niet beseft: altijd kan men op hem rekenen, altijd is hij op zijn onhandige manier een goede vriend, altijd is hij er.

En zelfs weten wij evenmin als de verteller of Edward op het eind juist handelt, wanneer hij probeert niet toe te geven aan zijn enige echte passie - voor het meisje Nancy - in een poging werkelijk volgens zijn code van goed soldaat te leven, zonder te trachten zich te rechtvaardigen; waardoor hij zichzelf de dood in drijft, het meisje tot waanzin brengt en zijn vrouw tot een passender huwelijk.

Wat Ford ons laat voelen is het eindeloos aantal mogelijkheden van interpretatie en waardering van het menselijk gedrag en karakter, niet alleen wegens de moeilijkheid schijn en werkelijkheid te onderscheiden, zoals Mark Schorer in zijn voorwoord schreef, maar vooral door een reële veelkantigheid en onvatbaarheid, inherent aan het leven zelf.

In een brief die aan ‘No More Parades’ vooraf gaat zegt Ford dat het eigenlijk een boek over ‘worry’ is. Hetzelfde zou men over ‘The Good Soldier’ kunnen zeggen. Een typerend verschijnsel van ‘worrying’ is het onvermogen om stelling te nemen, te beslissen vanuit welk standpunt men de dingen moet bekijken. Volgens sommige existentialisten verhult deze ‘worry’ onze angst voor de dood, voor het chaotische, voor het niets. De hoofdbron van onze behoefte aan sympathie en zelfs aan sexuele liefde, zegt de verteller ergens, is dat ‘We are all so afraid, we are all so alone, we all so need from the outside assurance of our own worthiness to exist’.

Ik vrees dat ik bij deze weergave van het boek de lichte droge ironie ervan niet voldoende tot zijn recht heb laten komen, evenmin als de bijzondere humor, voortkomend uit een combinatie van absurde under- en overstatements, zoals b.v. ‘Edward ought, I suppose, to have gone to Transvaal. It would have done him a great deal of good to get killed. But Leonora would not let him; she had heard

[pagina 237]
[p. 237]

awful stories of the extravagance of the hussar regiment in war-time, how they left hundredbottle cases of champagne at five guineas a bottle, on the veldt and so on.’ Toch is de humor altijd gemengd met een zekere biterheid waardoor deze nooit uitglijdt naar het kluchtige. Op een gegeven moment zegt de verteller - ten overvloede haast, want men weet dit allang -: ‘Forgive my writing of these monstruous things in this frivolous manner. If I did not I should break down and cry’.

 

H. van Nieuwhaven



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken