Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liesje in het Droomenland (ca. 1910-1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liesje in het Droomenland
Afbeelding van Liesje in het DroomenlandToon afbeelding van titelpagina van Liesje in het Droomenland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.97 MB)

XML (0.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)
plaatwerk / prentenboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liesje in het Droomenland

(ca. 1910-1920)–Anoniem Liesje in het Droomenland–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 1]
[p. 1]

Liesje in het droomenland.

Liesje is een aardig klein meisje met blonde krulletjes en rose wangetjes. Liesje is het eenige dochtertje van haar moesje en Liesje is dol op sprookjes. Als moesje een sprookje vertelde of voorlas dan luisterde Lies met gloeiende wangen en schitterende oogen en alle personen uit de sprookjes werden echte werkelijke menschen.

Op zekeren kouden winternamiddag was het al vrij donker geworden en Liesje zat heel alleen op den grooten stoel bij de kachel.

Moeder was er niet om het licht op te steken, dus toen bleef Liesje maar in het schemerdonker zitten.

Als je niet kijken kunt, vallen de oogjes gauw dicht en voor onze Lies het zelf wist, lag ze in diepen slaap.

Maar onze Lies zou heerlijke, leuke droomen hebben, want het eerste wat ze zag was een mooi blond meisje met een blauw tullen kleedje aan en een fonkelende ster op het voorhoofd.

Met een zilveren stemmetje zei ze tot Liesje

illustratie

‘Kindje ga je met mij mede?’

‘Waarheen?’ vroeg Liesje.

‘Naar het droomenland’ zei de fee, want dat was ze natuurlijk. ‘Ik ben de sprookjesfee en ik woon in het land waar al de helden en heldinnen uit jouw sprookjes wonen. Als de kinderen lief zijn (en jij bent een lief klein Liesje) dan neem ik ze mee.’

‘Ja maar’ zei Liesje, ‘ik mag zoo maar niet wegloopen van mijn moesje’.

[pagina 2]
[p. 2]


illustratie

[pagina 3]
[p. 3]

‘Jij blijft maar kalm op je leuningstoel zitten, meisjelief. Onze reis is een droom, en het doel van de reis is Droomenland.’

‘De gouden koets met zes witte paarden brengt ons pijlsnel waar we wezen moeten.’

En plotseling stond kleine Lies in een grooten tuin. Daar stond een aardig ventje bij een mooie automobiel en deze begroette Liesje en zei: ‘Zoo, zoo zus, kom je ook eens hier kijken. Het is hier wat leuk hoor. En het is hier nooit winter, maar altijd zomer en zonneschijn.

Liesje keek een beetje vreemd, en zocht met angstigen blik naar de lieve sprookjesfee. Maar o jé, die was verdwenen en voor haar in de plaats stond de booze fee, die de schoone slaapster zoo kwaad gezind was.

Liesje kromp in elkaar van angst, want de fee keek boos boven haar bril uit, maar de kleine jongen zei: ‘Och, die doet ons geen kwaad hoor, die bemoeit zich alleen met sprookjes-menschen en kinderen.’ Ze liep dan ook gauw weg met een groote stok, en daar zaten op een prachtige troon een koning en een koningin, die een heel, heel klein prinsje op hun hand lieten dansen.

‘Wie zijn dat?’ zei Lies. ‘Dat zijn de reuzenkoning en koningin, die een Liliputter-prinsje op visite hebben.

O, die zijn uit Gulliver’ zei Lies, die zich heelemaal niet vreemd voelde tusschen al die goede vriendjes en daar kwamen ze opeens in een kamer vol menschen.



illustratie

‘Wat is het hier druk,’ zei Lies. ‘Ja,’ zei het vriendje, ‘daar is de Prins bezig, Asschepoes het glazen muiltje aan te passen, en de booze stiefzusters staan te huilen van naijver.’

‘Gelukkig maar,’ zei Lies, ‘dat de Prins haar gevonden heeft. Dat arme Asschepoesje mag het wel eens een beetje

[pagina 4]
[p. 4]


illustratie

beter krijgen, wat lacht ze nu vriendelijk.’

‘Heel wat vriendelijker dan deze prinses,’ zei haar speelmakkertje, ‘want dat is nu de prinses, die niet meer lachen kan.’

‘Nu straks zal ze wel beginnen,’ zei Lies, ‘als die gekke vertooning van zwaan-kleef-aan voorbij komt, dan gaat ze lachen en dan is de koning ook weer gelukkig!’

‘Hé Lies’ zei dat speelmakkertje. ‘Wat is dat voor een sprookje, daar heb ik nooit van gehoord.’ ‘Wel dat is de geschiedenis van het gouden gansje of zwaan-kleef-aan.’

‘Hé vertel eens’ zei de kleine jongen.

En Lies begon. Er was eens een prinses, die altijd droevig keek en nooit lachen kon. Haar ouders, de koning en de koningin, vonden het vreeselijk treurig, dat andere kinderen en jonge meisjes altijd pleizier hadden en dat hun dochtertje zoo bedroefd was. Ze lieten alle dokters uit het heele land komen, doch niemand kon haar aan het lachen maken. Clowns, hofnarren en grappenmakers, niets kon helpen en eindelijk besloot de koning een groote belooning uit te loven voor dengene, die de prinses kon laten lachen. Nog hielp niets en niemand, en toen zei de Koning: ‘Wie de prinses kan laten lachen, krijgt haar tot gemalin!’

Nu was er een arme houthakkerszoon, die eenzaam in 't bosch lag te

[pagina 5]
[p. 5]


illustratie

[pagina 6]
[p. 6]


illustratie

[pagina 7]
[p. 7]

slapen. Hij was erg arm, en kon geen geld verdienen met houthakken. Op eens kwam er een arm vrouwtje op hem toe en zei: ‘Toe geef mij je boterham, ik heb zoo'n honger.’

‘Nu vrouwtje’ zei de houthakker ‘ik heb zelf niet veel, maar als je honger hebt, mag je mijn boterham’, en hij gaf haar te eten.

Daar veranderde opeens het oude vrouwtje in een mooie fee, en ze zei, ‘je bent een brave jongen, want je geeft aan de armen, al heb je zelf niet veel. Hier heb je een geschenk, hetwelk je geluk zal geven.’

Voor dat de houthakker wist wat er gebeurde, was de fee verdwenen en had de jongen een goud gansje in de handen.

Hij bekeek het mooie diertje, maar wist niet goed wat hij er mee doen moest.

Daar kwam een andere houthakker aanloopen, hij zag het gansje, wees er naar met zijn vinger en bleef er aan kleven zonder dat hij los kon komen. Daarop volgde een oud vrouwtje, dat ook mee moest tegen wil en dank. Eindelijk kwam men in het dorp en daar werd de stoet vergroot met den bakker, den slager, een matroos, een schoolmeester, een kleermaker, een paar straatjongens, een schoorsteenveger, de stadsomroeper, de klokkenluider, ja wie al niet.



illustratie

De koning stond voor het raam en wist niet wat hij van die optocht denken moest. De houthakker dacht echter opeens aan de bedroefde prinses, en dacht: nu zal ze lachen, en werkelijk, het lieve meisje

[pagina 8]
[p. 8]

begon te schateren, te gieren van het lachen en de arme jonge houthakker trouwde met de prinses, want de koning hield natuurlijk zijn belofte.

‘Wat een haast, wat een haast’ riep Lies in eens want daar hoorde ze hard gestommel en rende klein Duimpje op zijn zevenmijlslaarzen over een breed tuinpad. ‘Houd hem niet tegen Lies’ zei het kleine vriendje, ‘hij moet gauw zijn moeder gaan geruststellen en vertellen dat zijn broertjes onderweg naar huis zijn.

Wat is het hier leuk’ zei Lies, ‘heel wat gezelliger dan in de gewone wereld’, maar daar slaakte ze opeens een gil, want een dikke bruine beer stond achter de deur.

Het vriendje zei echter: ‘Hij doet niets hoor, je kunt hem gerust aaien’, en toen likte Bruintje Liesjes handen en werd ze net wakker.

Wat was dat voor een heerlijke droom geweest. Ze kon maar niet gelooven, dat het maar een droom was, want alles stond haar nog zoo duidelijk voor den geest.

De blauwe fee met de ster op het voorhoofd en toen de booze oude fee uit de Schoone Slaapster.



illustratie

Het kleine kameraadje was natuurlijk ook verdwenen en ze hadden toch zoo gezellig over alles en nog wat te zamen gebabbeld.

Wat had ze die vertooning van zwaan-

[pagina 9]
[p. 9]


illustratie

[pagina 10]
[p. 10]

kleef-aan duidelijk voor zich gezien en wat had dat Lilliputterprinsje het vreemd gevonden op de hand van dat Reuzenkoningspaar.

Ze keek eens naar haar handjes, die schenen nog warm van de likjes van den Bruinen Beer. Maar neen hoor, Phylax was binnengekomen. Phylax was de groote hond, en die likte de handen van zijn lieve meesteresje en door die likjes was de geheele heerlijke droom verstoord.

Daar kwam Moes binnen. ‘Wat heb jij gedut Lies, heb je lekker geslapen?’ ‘Geslapen?’ zei Lies met droomerige stem. ‘Is dat slapen? Ik heb een groote reis gemaakt naar het droomenland, en U moet de groeten hebben van alle sprookjes-vriendjes en -vriendinnetjes, waarvan U mij zoo dikwijls verteld en voorgelezen hebt.’

‘Wel,’ zei moes ‘dat is leuk, en nu is het meteen tijd om te eten, dan kom je weer in de gewone wereld terecht en eet je lekkere aardappeltjes met vleesch, doch thans niet meer in het droomenland.



illustratie


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken