Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Pharao siet der teekenen so veel, dat hi denct dat volc te laten trecken. Maer so haest als die straffinghe ophoudt, so is hi godloos

Dat .viij. Capittel.

[afbeelding]

1

Ga naar margenoot+DIe HERE sprack tot Mose, Gaet in tot Pharao, ende segt hem. Dit seyt die HERE, Laet mijn volc dattet mi diene,

2

Ist dat ghijt weygert, siet so sal ick alle uwe palen, met vorsscen plaghen

3

dat die riuiere van vorsschen crielen sal die sullen op comen in v huysen, in uwe camer op uwen leger op dijn bedde, ende ooc in uwe knechten huysen, ende dijns volcx huysen, in v backouenen ende in v deech,

4

ende die vorsscen sullen op v, ende op v volc, ende op alle uwe knechten clymmen.

5

Ende die HERE sprac tot Mose, segt Aaron, Rect dijn hant wt, met uwer roeden ouer die vloeyen, riuieren ende zee, ende laet vorsscen ouer Egipten lant comen.

6

Ga naar margenoot+Ende Aaron recte sijn hant ouer die wateren van Egipten, ende die vorsscen quamen daer wt, ende si bedecten dat lant van Egypten.

7

Die toouenaers deden ooc also met haren besweren, ende lieten ouer Egypten vorsschen comen

8

Ende Pharao riep Mose ende Aaron ende sprac. Bidt den HERE voor mi, dat hi die vorsschen van mi, ende van mijnen volcke neme, Ga naar margenoot+ so wil ic dat volc laten, dattet den HEERE offere

9

Mose sprac. Hebt ghi die eere voor mi, ende stelt mi, wanneer ick voor v, voor uwe knechten, ende voor v volc bidden sal, dat die vorsschen van v, ende van uwen huyse verdreuen worden, ende alleen inder riuieren bliuen?

10

Pharao sprac, morgen, Mose antwoorde, Ic sal also doen, so ghi geseyt hebt, op dat ghi bekennen muecht, dat daer niemant en is, ghelijck die HERE onse God,

11

ende dan so sullen die vorsscen van v ende van uwen huyse, Ende van uwen knechten ende van uwen volcke genomen worden, ende alleen inden stroom blijuen.

12

Ga naar margenoot+Aldus gingen Mose, ende Aaron van Pharao ende Mose riep totten HERE, om die belofte ouer die vorsschen, die hi Pharao toe gheseyt hadde. Ende die HERE dede also Mose gheseyt hadde,

13

ende die vorsscen storuen inden huysen, houenen, ende inden velden,

14

ende si vergaderdense in groote hoopen, hier eenen hoope, ende daer eenen hoop, ende tlant stanc daer af.

15

Als Pharao sach, dat hi locht ghecreghen hadde, so wert sijn hert verstoct, ende en hoordese niet, so die HERE dat gheseyt had.

16

Ende die HERE sprac tot Mose. Segt Aaron, steect uwe roede wt, ende slaet in dat stof der aerden, op datter luysen comen in alle tlant van Egypten, Si deden also,

17

ende Aaron stac sijn handt wt, met sijn roede, ende sloech in dat stof der aerden, ende het werden luysen aen die menscen

[pagina *]
[p. *]

ende aen dat vee. Alle dat stof des lants wert luysen, in alle Egypten lant

18

Die toouenaers deden oock also, met haer besweeren, om luysen te doen comen, Ga naar margenoot+ mer si en conden niet ende die luysen waren aenden menscen, ende aenden vee.

19

Doen spraken die toouenaers tot Pharao, dat is Gods vinger, maer Pharaos herte wert verstoct, ende en hoordese niet, Also die HERE gesproken had

20

Ende die HERE sprac tot Mose, Staet morgen vroech op, ende gaet voor Pharao, siet, hi sal aent water gaen, ende segt tot hem. Dit seit die HERE, Laet mijn volc dattet mi diene,

21

want doedijt niet, siet, so sal ick quaet ghewormte laten comen op v, ende uwe knechten, op v volc, ende in v huysen, so dat alle der Egiptenaren huysen, ende dat velt, ende al datter op is, vol quade wormen werde,

22

ende ic sal in dien dage wat sonderlincx doen metten lande Gosen, daer mijn volck in is, soe dat daer geen quade wormen sijn en sullen, op dat ghi weten sult dat ic die HERE ben, midden opter aerden,

23

ende ic sal een verlossinge stellen tusscen mijnen ende uwen volcke, Ga naar margenoot+ morgen sal dat teeken geschien

24

Ende die HERE dede also, ende in Pharoos huys ende in zijnder knechten huysen, quamen scadelike wormen ende op alle Epipten lant, ende dat lant wert verdoruen vanden quaden wormen

25

Ende Pharao dede Mosen ende Aaron roepen, ende sprac. Gaet wech ende offert uwen Gode in dat lant.

26

Moses antwoorde ten mach also niet sijn, dat wijt also doen. Want wi souden der Egiptenaers grouwel onsen God den HERE offeren, Siet waert dat wi der Egiptenaers grouwel voor haeren oogen offerden, en souden si ons niet steenigen?

27

Drie dachreysen willen wi gaen, in die woestijne, ende den HERE onsen God offeren, also hi ons geseyt heeft

28

Pharao antwoorde, Ic sal v laten dat ghi den HERE uwen God offert inder woestijnen, mer en trect niet voorder, ende bidt voor mi

29

Mose sprac. Siet als ic wt gae van v, so sal ic voor v bidden den HEERE, dat morgen inden daghe, van Pharao, ende sinen knechten ende van sinen volcke, die quade wormen genomen worden, mer en bedriecht ons niet meer so dat ghi den volcke niet toe en laet den HERE te offeren

30

Ga naar margenoot+Ende Mose ghinc wt van Pharao, ende badt den HERE,

31

ende die HERE deet, also Mose geseyt had, ende dede die quade wormen wech van Pharao, van sinen knechten, ende van sinen volcke, datter niet een ouer en bleef,

32

mer Pharaos herte wert ooc dit mael verhardt, ende hi en liet dat volc niet.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 6

margenoot+
C vers 8

margenoot+
D vers 12

margenoot+
E vers 18

margenoot+
F vers 23

margenoot+
G vers 30


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken