Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Samuel beueelt, dat Saul soude Amalech verslaen ende verbannen, Saul is onghehoorsaem, daerom wort hy vanden rijc verstooten.

Dat .xv. Capittel.

1

Ga naar margenoot+SAmuel sprack tot Saul, Die HERE heeft mi gheseynt, dat ic v tot eenen Coninc soude saluen, ouer sijn volc Israel Dus hoort nv die stemme der woorden des HEREN

2

Dus spreeckt die HERE Zebaoth, Ic heb bedacht wat Amalec Israel dede, ende hoe hi hen den wech verleyde, doen hi wt Egypten troc, dus trect nv, ende slaet die Amalekiten,

3

ende verbantse met al dat si hebben. En spaert hen niet, mer doot beyde man ende wijf, kinderen, ende suygelingen, ossen ende scapen, kemelen ende ezelen.

4

Ga naar margenoot+Saul liet dat voor tvolc comen, ende verteldese tot Talaim, twee hondert duysent voetuolcx, ende thien dusent mannen wt Iuda.

5

Ende doen Saul quam totter Amalekiten stat, legerde hi een lage aen die beke,

6

ende dede den Keniters seggen, Gaet henen, wijct ende trect af vanden Amalekiten, dat ick v niet met hen en verslae, Want ghi deet ontfermherticheyt aen allen kinderen Israel, doen si wt Egypten reysden, also maecten hen die Keniten vanden Amalekiten.

7

Doen sloech Saul die Amalekiten van Heuila aen tot Sur toe, die voor Egipten leget,

8

ende greep Agag der Amalekiten coninck leuende, ende al tvolc verbande hi met des sweerts scherpte.

9

Mer Saul ende tvolc spaerden Agag, ende wat goede scapen, ende rinders, ende al wat ghemestet was, ende dye lammeren, ende al wat goedt was, ende en wildens niet verbannen mer wat snoode ende onduechdelic was, verbanden si

10

Ga naar margenoot+Doen geschiede des HEREN woort, tot Samuel ende sprac,

11

Het Ga naar margenoota berout my, dat ic Saul tot eenen coninc gemaect hebbe, Want hy heeft hem achter my afgekeert, ende mijne woorden niet beuesticht. Daerom wert Samuel gram, ende riep den geheelen nacht totten HERE,

12

Ende Samuel maecte hem vroech op, dat hi Saul tsmorgens ontmoeten soude, ende hem wert gebootscapt, dat Saul tot Carmel comen ware, ende had hem een litteeken opgerecht, ende was daerom getrocken ende tot Gilgal af gecomen.

13

Ga naar margenoot+Als nv Samuel tot Saul quam, so sprac Saul tot hem. Gheseegent sijt ghi den HERE, Ic heb des HEREN woort beuesticht.

14

Samuel antwoorde. Wat gheroep der schapen is dan dat in mijnen ooren, ende dat gheroep der rinderen dat ic hoore.

15

Saul sprack, Vanden Amalekiten hebben sise ghebracht, Want dat volck spaerde den besten scapen, ende rinders, om des offers wille des HEEREN ws Gods, dat ander hebben wi verbant

16

Mer Samuel antwoorde Saul, Laet v segghen wat die HEERE met mi gesproken heeft, desen nacht.

17

Hi seyde, segget op, Samuel sprac, En ist niet also, doen ghi Ga naar margenootb cleyn waert voor uwen oogen, so wert ghi dat hooft onder die stammen. Israel, ende die HERE salfde v tot eenen coninck ouer Israel.

18

Ende die HERE sandt v opten wech, ende sprac. Trect henen ende verbant die sondaers, die Amalekiten, ende strijt tegen hen, tot dat ghise al te nyeute doet,

19

waerom en hebdi des HEREN stemme niet gehoort, Waerom hebdy v totten roof gekeert, ende quaet ghedaen voor den ooghen des HEREN

20

Saul antwoorde Samuel, Ick heb doch die stemme des HEREN onderdanich gheweest, Ga naar margenoot+ ende ben henen getrocken den wech die mi die HERE seynde, Ende heb Agag der Amalekiten coninck ghebracht, ende die Amalekiten verbannet,

21

Mer dat volc heeft vanden roof genomen, schapen ende rinderen die beste onder den verbanden, om den HERE dijnen God te offeren in Gilgal.

22

Samuel sprac, Meynt ghi, dat die HERE lust heeft aen offer ende brantoffer als een gehoorsaemheyt der stemmen ons HEREN, Siet, gehoorsaemheyt is beter dan offerhande, ende toe luysteren beter dan dat vet van rammen,

23

Want ongehoorsaemheyt is een toouerie sonde, ende wederspannicheyt, is moeyte ende afgoderie. Om dat ghi dan des HEREN woort verworpen hebt, so heeft hi v ooc verworpen, dat ghi niet en moecht coninc sijn

24

Doen sprac Saul tot Samuel, Ick heb ghesondicht, dat ic des HEREN beuel, ende uwe woorden ouer getorden heb, Ga naar margenoot+ want ic vreesde tvolc ende hoorde haer stemme, Ende nv vergheeft mi die sonde,

25

ende keert met mi om, dat ic den HERE aenbede.

26

Samuel sprac tot Saul, Ic en wil niet met v om keeren, want ghi hebt des HEREN woort verworpen. Ende dye HERE heeft v ooc verworpen dat ghi geen coninc en soudt zijn ouer Israel.

27

Ende als hem Samuel omkeerde, dat hi wech soude gaen, greep hi hem, bi eenen tippe sijns rocx, ende hi scoorden.

28

Doen sprac Samuel tot hem, die HERE heeft dat Conincrijc Israel heden van v geschoort, ende uwen naesten ghegheuen, die beter is dan ghi,

29

ooc en sal die verwinder in Israel niet missen, ende hem niet laten grouwelen, want hi en is geen mensce, die hem soude laten grouwelen

30

Hi sprack, Ic heb ghesondicht, maer eert mi nv voor die Ouders mijns volcx, ende voor Israel, Ga naar margenoot+ ende keert met mi om, dat ic den HERE uwen God aenbede.

31

Also keerde Samuel om, na Saul, dat Saul den HERE soude aenbeden.

32

Mer Samuel sprack Laet herwaert tot mi brengen Agag der Amalekiten coninck, ende Agag ginc tot hem moedelick. Ende Agag sprac, Also wijct des doots bitterheyt.

33

Samuel sprac Ghelijc v sweert vrouwen sonder kinder ghemaect heeft, so sal ooc v moeder sonder kinder sijn onder den wijuen. Aldus hieu Samuel den Agag in stucken, voor den HERE in Gilgal.

34

Ende Samuel ginc tot Ramath, mer Saul troc opwaerts tot sinen huyse, te Gibeath Saul.

35

Ende Samuel en sach Saul voort meer niet tot aenden dage zijns doots, Mer nochtans droech Samuel rouwe om Saul, om dattet den HERE berout hadde, dat hy Saul tot eenen coninc ouer Israel ghemaect hadde.

[pagina *]
[p. *]

[afbeelding]

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 4

margenoot+
C vers 10

margenoota
Gods berou is alleen die veranderinge van des geschiet is door den wille Gods want in God en is geen veranderinghe des ghemoedts, maer na menscen wijse spreckt die scriftuere zomtijden van Gode ge. vi.a

margenoot+
D vers 13

margenootb
Cleyn sijn in sinen oogen dat is, doen hy hem seluen nyedt groot en achte

margenoot+
E vers 20

margenoot+
F vers 24

margenoot+
G vers 30


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken