Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Als Dauid hadde moghen dootslaen den Coninck Saul, soe heeft hijt hem vergheuen, ende niet willen doen, mer dies tot een litteeken snijt hi hem een stucxken wt sinen cleede, ende noch ontschuldicht hi hem teghen Saul.

Dat .xxiij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+DOen nv Saul weder quam vanden Philisteen, so wert hem geseyt, Siet Dauid is inder woestijnen EnGedi,

3

Ende Saul nam drie duysent manlijcke iongen wt alle Israel, ende trock henen om Dauid met sinen mannen te soecken opten steenen der steenbocken.

4

Ende doen hi quam totten scaepskoyen aenden wege, so was aldaer een hol. Ende Saul ghinc daer in, om sine voeten te decken, Ga naar margenoot+ Dauid ende sine mannen saten achter in dat hol.

5

Ga naar margenoot+Doen spraken die mannen Dauid tot hem, siet dit is den dach, daer die HERE dijn God v af gheseyt heeft, siet ic wil uwe vianden in uwen handen gheuen, dat ghi met hen doet, dat v belieft. Ende Dauid stont op, ende sneet lijselick een tippe van Sauls rock.

6

Maer daer na sloech hem sijn herte, dat hi den tippe Saul af hadde gesneden, ende sprac tot sinen mannen,

7

dat late die HERE verre van mi sijn, dat ic dat doen soude, ende mijn hant slaen aen mijnen Heere, den ghesalfden des HEEREN, Want hi is die gesalfde des HEREN,

8

Ende Dauid brac sine mannen met woorden, ende en lietse hen niet tegen Saul oprechten.

9

Maer doen hem Saul op maecte wt den hole, ende ghinc op den wech, so maecte hem Dauid daer nae ooc op, ende ghinc wt den hole, ende riep Saul van achter na, ende sprack, Mijn heer coninck, Saul sach om achter hem, Ga naar margenoot+ ende Dauid neychde sijn aensicht ter aerden, ende aenbat, ende sprac tot Saul,

10

Waerom hoordi menschen woorden die daer seggen, Dauid soect v ongeluc,

11

Siet heden ten dage sien v ooghen dat v dye HERE heden in mijne hant heeft ghegeuen in dat hol, Ende het wert geseyt, dat ic v soude dooden, maer ghi wert gespaert, want ic sprac, Ic en wil mijn hant aen mijnen here niet slaen, want hi is die gesalfde des HEREN,

12

mijne vader, siet doch den tippe van uwen roc in mijnder handt, dat ic v niet dooden en wille, doen ic den tippe van uwe rock sneet, Bekent ende besiet, dat niet quaets in mijnder hant en is, noch geene ouertredinge, Ic en heb ooc aen v niet ghesondicht, ende ghi iaget mijne siele, dat ghijse wech sout nemen,

13

Die HERE sal rechter sijn tusschen v ende mi, ende mi aen v wreken, mer mijne hant en sal niet ouer v sijn,

14

Somen seyt na dat oude spreeckwoort, Vanden ongodlijcken coemt onduecht,

15

maer mijne hant en sal niet ouer v sijn, Wien treckt ghi na Coninc van Israel?

16

Wien iaecht ghi na? Eenen dooden hont een vloo, Die HERE rechtet ende oordeele tusschen mi ende v, ende sie daer in, ende voere mijn sake wt, ende spreke mi los van uwer hant

17

Ga naar margenoot+Als nv Dauid sulcke woorden tot Saul wt hadde gesproken, so sprac Saul, En is dat niet uwe stemme mijne soon Douid? Ende Saul hief sijn stemme op, ende weende,

18

ende sprac tot Dauid, ghi sijt gerechter dan ic, ghi hebt mi goet ghegeuen, maer ic heb v quaet weder ghegeuen,

19

Ende ghi hebt mi heden te kennen gegeuen, hoe dat ghi goet aen mi gedaen hebt, dat mi die HERE in uwen handen hadde besloten, ende ghi mi nochtans niet gedoot en hebt,

20

hoe soude yemant sinen viant vinden, ende hem eenen goeden wech laten ghaen? Die HERE betale v goet voor desen dach, dat ghi aen mi gedaen hebt.

21

Nv siet, ic weet dat ghi coninc werden sult, ende dat conincrijc Israel staet in uwer hant,

22

so sweert mi nv byden HERE dat ghi mijne zaet niet wt en roeyt na mi, ende mijnen name niet wt en wischt van mijns vaders huys.

Ende Dauid swoer Saul, doen troc Saul thuys

[pagina *]
[p. *]

Maer Dauid met sinen mannen, maecte hem op, in die borcht

margenoot+
A vers 1

margenoot+
Voet decken dat is dat gheuoech doen, ende die heylige scrift seydt dat om der eerbaerheyt wil

margenoot+
B vers 5

margenoot+
C vers 9

margenoot+
D vers 17


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken