Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Ammon wort in onbetamelicker liefden tot Thamar ontsteken, ende hi beslaeptse ende brengtse tschanden daerom versloech hem Absalon.

Dat .xiij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde het geuiel daer na, dat Absalon de sone Dauids, hadde een scoone suster die hiet Thamar. Ende Ammon die soon Dauid creechse lief,

2

ende Ammon lach cranc om Thamar sijnder suster wille want si was een maecht, ende het dochte Ammon swaer te sine dat hi haer yet soude doen,

3

Ammon had eenen vrient, die hiet Ionadab, een soon Simea Dauids broeder, ende die selue Ionadab was een seer wijs man

4

die seide tot hem, waerom wort ghi so mager, ghi Conincx soon van dage te dage? en moecht ghi mi niet te kennen geuen? doen sprac Ammon tot hem. Ick heb Thamar mijns broeders Absalons suster lief gecregen,

5

Ionadab sprac tot hem, legt v op v bedde, ende maect v cranc, Als v vader dan coemt, om v te besoecken, so segt tot hem, Lieue laet mijn suster Thamar comen, dat si mi eeuwe of teten geuen, ende make voor mi eten dat ict aensie, ende van haerder hant ete.

6

Aldus ginc Amon liggen, ende maecte hem cranc, Als die coninc hem nv quam besoecken, so sprac Amon totten coninc. Ga naar margenoot+ Lieue laet mijn suster Thamar comen dat si mi een suypen oft twe make, ende dat ic van haerder hant ete,

7

Doen seinde Dauid na Tamar in huys, ende dede haer seggen, gaet henen int huys ws broeders Ammon ende maect hem een spijse,

8

Tamar ginc int huys haers broeders Ammon, ende hi lach te bedde. Ende si nam mele ende mengdet, ende soot voor sinen oogen, ende coocte hem een suypen.

9

Ende si nam dat gerecht, ende goot wt voor hem, mer hi weygerde hem te eten. Ende Ammon sprac, Laetse alle van mi wtgaen, Ende si gingen alle van hem wt.

10

Doen sprac Ammon tot Thamar, brengt dat eten in dye camere op dat ic van uwer hant ete, Doe nam Thamar dat suypen dat si gemaect hadde, ende bracht tot Ammon haren broeder in die camer,

11

ende doen si dat tot hem bracht, dat hijt eten soude, doen greep hise ende sprac tot haer, coemt slaept bi mi suster,

12

si sprac tot hem, niet mijn broeder, en sceynt oft en vercracht mi niet, want so en doetmen niet in Israhel. En doet sulcken sotheyt niet,

13

Waer soude ic met mijnder scanden henen? ende ghi sult sijn als die

[pagina *]
[p. *]

sotten in Israel. Maer spreect metten coninc, Die en sal v niet ontsegghen.

14

Mer hi en wildese niet hooren, ende hi verweldichdese, Ga naar margenoot+ ende vercrachtese, ende sliep bi haer,

15

Ende Ammon wert wter maten gram op haer, alsoo dat den haet grooter was, dan de liefde oyt te voren was geweest, ende Ammon sprac tot haer, maect v op, ende gaet wech

16

Si sprac tot hem, Dit quaet is grooter dan dat ander, dat ghi aen mi gedaen hebt, dat ghi mi wtstoot. Hi en gaf haerder stemmen gheen ghehoor,

17

maer hy riep sinen knecht die hem diende ende sprac, Drijftse van mi wt, ende sluyt de dore achter haer toe,

18

ende si had eenen bonten rock aen, want sulcke rocken droegen des conincx dochteren, also lange als si maechden waren. Ende doense sijn dienaer wtgestooten hadde, ende die dore achter haer toe gesloten,

19

so wierp Thamar asscen op haer hooft, ende scoorden den bonten rock, dien si aen hadde, ende leyde haer hant op haer hooft ende ginc daer henen ende crijsscede,

20

Ga naar margenoot+Ende haer broeder Absalon sprac tot haer, Heeft v broeder Ammon bi v geweest? Nv mijn suster swijcht stille, Het is v broeder en neemt die sake so niet ter herten, also bleef Tamar eenlick in Absalons haers broeders huys.

21

Ende doen die coninc Dauid dat hoorde, so wert hi seer onghemoetich.

22

Ende Absalon en sprac niet met Ammon noch quaet noch goet, Mer Absalon was gram op Ammon om dat hi sijn suster Thamar vercracht had.

23

Ga naar margenoot+Ouer twee iaren hadde Absalon scaepsceerders tot BaalHazor die onder Ephraim leget, Ende Absalon node alle die kinderen des conincx,

24

ende quam totten coninc ende sprac, Siet v knecht heeft scaepsceerders die coninck met sinen knechten, gae met sinen knechte,

25

Die coninc sprac tot Absalon, Neen mijn sone en laet ons niet alle comen, op dat wi v niet en beswaren. Ende doen hi hem quelde, en woude hi nochtans niet comen, mer hi segende hem,

26

Absalon sprac, en sal dan mijn broeder Ammon niet met ons gaen? Die coninc sprac tot hem, Waerom soude hi met v gaen

27

Doen benaudichde hem Absalon, dat hi Ammon met hem liet, ende alle des conincx kinderen.

28

Absalon geboot sinen knapen ende sprack Siet daer op als Ammon in goeder huegen wort vanden wijn, ende ic tot v segge, slaet Ammon ende doodet hem, dat ghi dan niet en vreest, want ic hebt v geheeten, Sijt ghetroost ende frisch daer aen,

29

Also deden die knapen Absalon Ammon, so hen Absalon geboden hadde, Doen stonden alle kinderen des conincx op, ende elc sadt op sinen muyl, ende vluchte,

30

ende doe si noch opten wech waren, so quam dat gerucht voor Dauid, dat Absalon alle des conincx kinderen hadde verslaghen, also datter niet een van hen ouer bleuen en ware.

31

Ga naar margenoot+Doe stont die coninc op, ende scoorde sine cleederen en leyde hem opter aerden, ende alle sine knechten dye om hem stonden scoorden die cleederen,

32

Doen antwoorde Ionadab die sone Simea, des broeders Dauids ende sprac. Mijne heere en dencke niet dat alle die gesellen, die kinderen des conincx doot zijn, mer Ammon is alleen doot. Want Absalon had bi hem ghehouden van dien dage aen doen hi sine suster Thamar vercrachtede.

33

Dus en neme mijn Heere de coninc sulc niet ter herten, dat alle die kinderen des conincx doot sijn, Mer Ammon is alleen doot.

34

Ga naar margenoot+Mer Absalon vluchtede, Ende dye knape opter wachte hief sijn oogen op ende sach, ende siet, een groot volc quam opten wech na malcanderen aen der siden des berchs,

35

Doen sprac Ionadab totten coninck, siet die kinderen des conincx comen, also v knecht geseit heeft, also ist vergaen

36

Ende doen hi wt hadde gesproken, siet doen quamen die kinderen des conincx, ende hieuen haer stemmen op ende weenden, Dye coninc ende sine knechten weenden ooc met allen seere.

37

Absalon vluchtede ende troc tot Thalmai den soon Ammihud, den coninc tot Gesur.

38

Mer hi droech rouwe ouer sinen sone alle dage.

39

Mer doen Absalon vluchtede, ende te Gesur troc so was hi aldaer drie iaren. Ende die coninc Dauid hielt op wt te trecken tegen Absalon, want hi hadde hem getroost ouer Ammon, dat hi doot was.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 6

margenoot+
C vers 14

margenoot+
D vers 20

margenoot+
E vers 23

margenoot+
F vers 31

margenoot+
G vers 34


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken