Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Hoe hem Ezekias tegen God ende den vyanden schicte, ende wat troost dat hi van God door Iesaiam ontfingt. Ende hoe die Engel des HEREN dat Assyrische heyr scheyndt

Dat .xxxvij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+DOen Hiskia die coninck dat hoorde, schoorde hi sine cleederen, ende tooch eenen sac aen, ende hi ginc int huys des HEREN,

2

ende hi sandt Eliakim den hoofmeester, ende Sebna den Cancellier met den outsten priesteren, met sacken ghecleet, tot Iesaiam den prophete, den sone Amoz, dat si tot hem seggen souden, alsoo seyt Hiskia,

3

dit is eenen dach van droefheyt, straffinge, ende Gods lasteringe, want die kinderen sijn aender geboorte gecomen, ende daer en is geen cracht te baren.

4

Och dat doch die HERE dijn God horen wille die woorden Rabsace (welcken sijn here die coninc tot Assirien gesonden heeft te lasteren den leuenden God, ende te schelden met sulcken woorden gelijc die HERE dijn God gehoort heeft) daeromme wilt ghi een ghebet verheffen voor die ouer gebleuene, die noch aenstaende sijn.

5

Ga naar margenoot+Ende die knechten des conincx Hiskia quamen tot Iesaia,

6

ende Iesaias sprac tot haer, alsoo segt uwen here, die HERE seyt also, en verslaet v niedt voor die woorden die ghi gehoort hebt, metten welcken my die knechten des conincx tot Assirien beschimpt hebben.

7

Siet, ic wil haer eenen anderen moet maken, ende hi sal wat hooren, dat hi wederomme thuys sal reysen in sijn lant, ende ick wil hem door dat sweert laten verghaen in sijn lant.

8

Doen nv Rabsase weder quam, doen vant hi den coninc tot Assirien stridende tegen Libna, want hi had gehoort dat hi van Lachis afgetogen was.

9

Want daer quam eenen roep, van Tirhaka der Moren coninc, segghende, hy is wt getogen tegen v te strijden.

10

Als hi nv sulcx hoorde, sant hi boden tot Hiskia, ende dede hem seggen, segget Hiskia den coninck Iuda alsoo, en laet v dijnen God niedt bedrieghen, op den welcken ghy v verlaet, ende spreect, Hierusalem en sal niet in die handen des conincx van Assirien ghegheuen worden,

11

siet, ghy

[pagina *]
[p. *]

hebt gehoort wat die Coningen tot Assirien ghedaen hebben allen landen, Ga naar margenoot+ haer te verbannen, ende ghi soudet verlost worden?

12

Hebben ooc der heydenen Goden die landen verlost? die welcke mijne vooruaders verdoruen hebben? als sijn Gozan, Haran, Reseph, ende die kinderen Eden tot Thelasser?

13

Waer is die coninc tot Hamath ende die Coninc tot Arphad, ende die coninck der stadt Sepharnaim, Henam ende Iuan

14

Als Hiskia den brief vanden ambassaten ontfangen ende gelesen hadde, doen ginc hi henen op in thuys des HEREN, ende ontlooc den brief voor den HERE

15

ende Hiskia bede voor den HERE, ende sprac. Ga naar margenoot+ O HEERE der heyrscharen, ghi God Israhels, die opten Cherubim woneste, dye biste alleen God bouen alle conincrijcken op der aerden,

16

ghi hebt hemel ende aerde gemaect,

17

O HEERE, neycht dine ooren, ende hoort doch, o HERE doet dijne oogen op, ende siet doch alle die woorden Saneherib, die hi ontboden heeft, om te lasteren den leuenden God,

18

het is waer HERE, die coningen tot Assirien hebben woest gemaect alle conincrijcken tsamen met haren landen.

19

Ende si hebben hare Godekens int vier geworpen, want si en waren gheen Goden, mer wercken der menschen handen, hout, ende steen ende si sijn vernielt,

20

mer nv HERE onse God helpt ons van sijnder hant, op dat alle conincrijcken opter aerden, beuinden mogen, dat ghi alleen een HERE sijt

21

Doen sant Iesaias die sone Amoz tot Hiskia, ende dede hem seggen. Ga naar margenoot+ Also spreect die HERE God Israels, van tgeen dat ghi mi ghebeden hebt, van des conincx Saneheribs wegen tot Assirien,

22

so is dit dat die HERE van hem spreect. Ga naar margenoota O ioncfrouwe dochter Sion hi beschimt ende bespot v, ende o dochter Hierusalem hi knicket metten hoofde v na.

23

Mer wyen hebt ghi beschimt ende gescent? Ouer wyen hebt ghi dijn stemme verheuen? Ende heft dijne ooghen opwaerts tegen den heyligen in Israel,

24

Door dijnen knechte hebt ghi den HERE geschent, ende spreeckt, ick ben door die Ga naar margenootb menichte mijnder wagenen hier op getogen, op die hoochte der berghen, aen die side van Libanon, ende ic hebbe sine hoge Cederboomen afgehouden, tsamen met sinen wtgelesen Denneboomen. Ende ick ben ouer die hoochte aen sijn eynde gecomen, aen geen side des boulants,

25

ic hebbe gegrauen ende gedroncken die wateren, ende ic hebbe met mijnen voetsolen wt gedroocht alle die stercke wateren.

26

Ende hebt ghi niet gehoort, dat ic also in voortijden gedaen hebbe? ende van outs also gedaen hebbe? Ende nv doe ic dat ooc also, ia dat die vaste steden ghedestrueert sullen worden tot steenhopen,

27

ende hare inwoonders sullen gheschent ende versaecht worden, ende beschaemt bliuen. Ga naar margenoot+ Si sullen als veldt gras ende groen cruyt worden, als hoy opten daecken, dwelcke verdorret eert rijpe wort,

28

ick kenne dijn wooninge, dijnen wtganck ende inganck, ende uwe rasen tegen mi,

29

aengesien dat ghi dan tegen mi raest, ende dine stoutheit hier bouen voor mijnen ooren comt, daeromme wil ic v eenen rinc inder nosen steken, ende een gebit in dijnen mondt doen, ende ic wil v weder thuys brengen door den seluen wech dyen ghi gecomen sijt.

30

Dit sal v Hiskia een teeken sijn. Etet dit iaer dat achterwaerts gehouden is, ende dat ander iaer soo wat van selfs wascht, ende dat derde iaer saeydt ende oogst, plant wijngaerden, ende etet haer vruchten,

31

wandt dye verloste vanden huyse Iuda, ende die ouerghebleuene sullen noch weder nederwaerts wortelen, ende opwaerts vruchten dragen.

32

Want die ouerghebleuene van Ierusalem sullen noch wt gaen. Ende ooc die verloste vanden berge Sion, ende dat sal doen die zeloersche ende eernstige liefde des HEREN Zebaoth,

33

daeromme spreket also die HERE vanden coninc tot Assierien, hi en sal niet in die stat comen, noch hi en sal ooc niet eenen pile derwaerts schieten, noch eenen scilt niet daer voor comen, noch eenigen walle oft scantse daerom maken,

34

mer den wech die hi gecomen is, dyen sal hi wederomme keeren, also dat hi in dese stat niet comen en sal seit die HERE,

35

want ic wil dese stadt behoeden, ende behouden om mijnen, ende om mijns knechts Dauids wille.

36

Doen voer wt die Engel des HEREN ende versloech inden Assirisschen leger hondert ende vijfentachtentich dusent mannen. Ende doen si smorghens vroech op stonden, siet, doen lacht vol dooder lichamen,

37

ende die coninc tot Assirien Saneherib brac op, ende tooch wech, ende keerde weder thuyswaerts, ende bleef tot Niniue,

38

Daer na gesciedet, als hi aenbadt inden tempel Nisroch sijns Godes, dat hem sine sonen versloegen Adramelech, ende SarEzer, met den sweerde, ende si vloden int lant Ararat, ende sijn sone Assarhadon wert coninc in sijn plaetse.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 5

margenoot+
C vers 11

margenoot+
Gebet. Hiskia

margenoot+
D vers 21

margenoota
Dye dochter Sion is ghelouige sielen ende dye heylighe kercke ende vergaderinge der gelouigher ij.co. xi a

margenootb
Door die menichte der wagenen wort verstaen alle menscelijcke cracht psalmo. xxxij.d. ende .c.xlv a

margenoot+
E vers 27


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken