Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Dit Capittel is een openbare ende onwedersprekelijcke prophecie vanden rijcke Christi.

Dat .xxxiij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde des HEREN woort gheschiede weder tot Hieremiam, als hy noch inden voorhof der gheuanghenissen gheuanghen was, ende sprack.

2

Also spreect die HERE dye sulckx maeckt, doet ende volbrengt, sinen name is HERE.

3

Roept my, so wil ick v antwoorden, Ende ick wil v bewijsen groote ende machtighe dinghen, die ghi niet en weet,

4

Want alsoo seyt die HEERE God Israhels, vanden huysen deser stadt, ende vanden huysen der coninghen Iuda, welcke afghebroken zijn, om daer bolwercken te maken ter were,

5

ende vanden ghenen die daer in ghecomen sijn, op dat si teghen dye Chaldeen strijden souden, dat si die selue vullen sullen moeten, met haren dooden lichamen, die welcke ick in mijnen thoorne ende gramscappe verslaen wille, Want ick hebbe mijn aensicht van deser stadt verborghen, om alle haerder boosheden wille.

6

Siet ic wilse weder heelen, ende ghesont maken, Ick wil haer luyden op doen den schat des vreets ende der trouwen

7

Ende ick wil dye geuangenisse Iuda, ende dye geuanghenisse Israels wenden, ende ic wilse tymmeren (ende weder op richten) ghelijck voormaels.

8

Ende ic wilse reynighen van alle hare misdaet, daer si mede tegen mi gesondicht hebben, ende ick wil haer alle misdaet vergheuen, daer mede si tegen mi ghesondicht, ende ouer ghetreden hebben,

9

Ende dat sal mi eenen vrolijcken name eere, ende prijs zijn onder alle dye Heydenen opter aerden. Als si sullen hooren alle dye goetheydt, dye ick haer doe. Ende si sullen haer verwonderen, ende veruaren van alle die weldaden, ende van alle vrede, die ick haer luyden gheuen sal.

10

Ga naar margenoot+Also spreect dye HEERE op dese plaetse, waer van ghi segt, dattet een woestijne sal zijn, aenghesien datter noch menschen noch beesten blijuen en sullen Desghelijcx inden steden Iuda, ende op die straten Hierusalems, dye so verwoest sullen worden, datter noch menschen, noch borghers noch beesten en sullen sijn,

11

nochtans salmen daer wederomme hooren gheroep van vruechden ende ghenoechten, dye stemme des bruydegoms ende der bruyt. Ende die stemme der gheenre die daer segghen sullen Danct den HERE der heyrscharen, om dat hy so ghenadich is, ende dat zijn berm-herticheyt eewelijcken duert. Ende dye ghene, dye inden huyse des HEEREN drancoffer brenghen sullen, Want ick wil des lants gheuanghenisse weder brenghen, gelijc als te voren spreect die HERE.

12

Also spreect dye HEERE der heyrscharen, Op dese plaetse dye so verwoest is, datter noch menschen noch beesten in en zijn, ende in alle sine steden, sullen nochtans wederomme herders hutkens zijn, dye daer die cudde weyden sullen,

13

beide inden steden, ende opten gheberchten, ende in die steden inden dalen, ende in dye steden teghent zuyden oft inder woestijnen inden lande BenIamin, ende rontomme Hierusalem, ende inden steden Iuda. Nochtans sullen wederom die cudden ghetelt wt ende ingaen, seyt die HERE.

14

Siet, die tijt coemt, spreeckt dye HERE, dat ick dat genadige woort verwecken wil, dat ick den huyse Israels ende den huyse Iuda belooft hebbe.

15

Inden seluen daghen, ende ter seluer tijt wil ic den Dauid een plante der gherechticheyt laten opgaen, Ende die selue sal een coninck zijn, dye wel regeren sal. Ende hi sal dat ghericht ende die gherechticheit opter aerden maken.

16

Ter seluer tijdt sal Iuda gheholpen worden, ende Hierusalem sal sonder vreese woonen, Ende men sal hem noemen, die HERE die ons gherecht maect.

17

Ga naar margenoot+Want also spreect dye HERE, Het en sal nemmermeer faelgeren, daer en sal een van Dauid sitten opten stoele des huys Israhels.

18

Desgelijcken en salt nemmermeer missen, daer en sullen priesters ende Leuiten zijn voor mi, die brantoffer op offeren ende spijsoffer aensteken, ende die slachofferen altijt bereyden sullen.

19

Ende dat woordt des HEEREN gheschiede tot Hieremiam, ende seyde.

20

Also seydt die HEERE. Als mijn verbont ophouden sal met den dach ende nacht, also datten dach ende nacht nyedt en zijn tot haerder tijdt,

21

Dan sal oock mijn verbont ophouden met mijnen knecht Dauid, dat hy gheenen sone hebben en sal tot eenen coninck op sinen stoele, Ende metten Leuiten ende priesteren mijne dienaers.

22

Ghelijck alsmen dat heyr oft sterren des hemels nyedt ghetellen en can, noch dat zant aender zee niet ghemeten en can, also wil ic oock vermeerderen dat zaedt Dauids mijns knechts ende die Leuiten die mi dienen.

23

Ende des HEREN woordt gheschiede tot Hieremiam, ende seyde.

24

En hebt ghy nyet ghesien, wat dit volck spreect ende seyt? Twee gheslachten heeft die HERE vercoren, ende dye selue heeft hy verstooten, Ende si lasteren mijn volck, recht oft si mijn volck niet meer zijn en souden.

25

Also spreect die HERE, In dyen dat ick mijn verbont niet en houde metten dach ende nacht noch dye oordinantie des hemels ende der aerden,

26

So wil ick dan ooc verwerpen dat zaet Iacobs ende Dauids, mijns knechts, Ga naar margenoot+ dat ick wt haren sade niet en neme, die heerscappie hebben sullen, onder dat zaet Abrahams, Isaacs, ende Iacobs. Wandt ick wille haer gheuangenisse keeren, ende wil haerder ghenadich sijn.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 10

margenoot+
C vers 17

margenoot+
Hebr. ij. Iere. lij.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken