Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Die Apostel betoont hier dat die oude wet die sonde niet af en doet, declarerende die waerheyt vanden hoogen priesterscap, ende dat sijn priesterscap vasteliken te obedieren is

Dat .x. Capittel

1

Ga naar margenoot+WAnt die wet heeft die scaduwe vanden toecomenden goede, niedt dat wesen der goeden selue, daer alle iaer eenderley offerhanden zijn, die si altijt ende altijt offeren, ende en can die gene die daer toe gaen nyet volcomen gemaken.

2

Anders hadde hi op gehouden geoffert te worden, waert dat die gene die in Gods dienst sijn, geen conscientie meer vanden sonden en hadden, als si eens gereinicht waren,

3

mer het en gesciet niet meer dan alle iaer een gedenckenisse der sonden,

4

want het is onmogelic, door der ossen ende bocx bloet sonden af te leggen.

5

Daerom daer hi in die werelt coemt, Ga naar margenoot+ seit hi, offerende gauen en hebdi niet gewilt, mer ghi hebt my een lichaem toebereyt des bernenden offers,

6

ende der sonden offer en heeft v niet gelust.

7

Doen seide ic, Siet ic come, Int begin des boecx is van mi gescreuen, dat ic, o God, uwen wille doen soude,

8

Daer bouen doen hi geseyt hadde, offer ende gauen, bernende offer ende zonden offer en hebdy niet gewilt, Ga naar margenoot+ noch v en heeft dyer ooc niet gelust, die nader wet geoffert werden, Ga naar margenoot+

9

doen sprac hi, Siet God, ic come om uwen wille te doen, daer neemt hi dat eerste wech op dat hi dat ander insette,

10

in welcken wille wi geheilicht zijn, eens door die offerhande des lichaems Iesu Cristi.

11

Ende een yegelic priester is ingeset, dat hi alle dage Gods dienst plege, Ga naar margenoot+ ende dicwil eenderley offerhande doe, die welcke die sonde niet en connen afgenemen,

12

mer dese, doen hi een offerhande voor die sonde geoffert hadde die eewelic van weerden is, so is hi geseten aen die rechterhant Gods,

13

ende wacht voort aen, tot dat sine vianden tot een voetbanc sijnder voeten geset worden,

14

want met een der offerande heeft hi die geheilichde inder eewicheyt volmaect,

15

dat getuycht ons die heylige geest ooc, want na dyen dat hi te voren geseyt had,

16

dat is dat testament dat ic hen maken wil, na dyen dagen, seit die HERE, ic wil mijn wedt in haer herten geuen, Ga naar margenoot+ ende in haren sinne wil icse scriuen,

17

ende hare sonden, ende hare ongerechticheyt en wil ic niet meer gedencken,

18

mer waer alsulcke vergeuinge is, daer en is geen offerhande meer voor die sonden.

19

Hebben wi dan lieue broeders die vriheit totten ingaen in dat Heilige door dat bloet Cristi,

20

welc hi ons bereit tot eenen nieuwen ende leuendigen wege, door dat decsel, dat is door zijn vleesche,

21

ende hebben eenen ouersten priester ouer dat huys Gods?

22

Ga naar margenoot+so laet ons daer toe gaen met warachtiger herten, in vollen gelooue in onser herten bespreit, vander quader conscientien,

23

ende gewasscen aen ons lichaem met reynen water, ende laet ons houden onwanckelic, aen die belidinge der hopen, want hi is ghetrou diese belooft heeft

24

ende laet ons onder malcanderen ons selfs waer nemen, tot een verweckinge der liefden, ende der goeder wercken,

25

ende onse vergaderinge niet latende, so die somige doen, mer onder malcanderen vermanen, ende dat soo vele meer als ghi siet dat den dach naket.

26

Ga naar margenoot+Want ist dat wi moetwillichlijc sondigen, na dien dat wi die kennisse der waerheyt ontfangen hebben, so en is ons geen offerhande meer achter gelaten,

27

mer een veruaerlike verwachtinge des ordeels ende des viers wreetheyt, die de vianden verteeren sal.

28

Wanneer yemant de wet Moysi breect, die sterft sonder die ontferminge, door twee oft drie getuygen,

29

Hoe veel meyndi arger quellinghe sal hi weert zijn, die den sone Gods met voeten treedt, Ga naar margenoot+ ende dat bloet des testaments onreyn acht, in welcken hi gereynicht is, ende den geest der genaden sceynt?

30

Want wi weten den genen die daer seyt. Die wrake is mijn, ic salt vergelden, seyt die HERE. Ende weder, Dye HERE sal sijn volc oordeelen.

31

Het is veruaerlic in die Ga naar margenoota handen des leuendigen Gods te vallen.

32

Gedenct der voorledender dagen, in welcken ghi verlicht sijnde, eenen grooten strijt des lijdens verdragen hebt

33

eens deels door die versmaetheyt ende tribulatien, een schouspele geworden, ten anderen deel gemeynscap ghehadt met den genen, die sulcke wandelinge leyden

34

Want ghi hebt met mijnen banden mede gheleden, ende den roof uwer goeden met blijscappen ontfangen, als ghi die in v seluen weet, Ga naar margenoot+ dat ghi een beter ende bliuende goet inden hemel hebt.

35

Daerom en werpt dan uwe vryheyt niet van v, die een grote belooninge heeft,

36

mer verduldicheyt is v van node, op dat ghi den wille Gods doet, ende op dat ghi die belofte ontfanct,

37

want noch een cleyn weynich so sal hi comen die daer comen sal, ende niet vertoeuen,

38

mer die gerechtige sal des geloofs leuen, Ga naar margenoot+ ende ist dat hi wijct, so en sal mijn siele geen behaghen hebben,

39

Wi en sijn niet des wijkens ter verdoemenisse, mer des gheloofs, om die siele te verlossen, ofte vercrighen.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
le. xix c. Psal. xxix.

margenoot+
B vers 8
margenoot+
Psal. xxxix.

margenoot+
C vers 11

margenoot+
psal. cix ie. xiij. c

margenoot+
D vers 22

margenoot+
E vers 26

margenoot+
de xxvij b

margenoota
handen Gods is hier sijn straffinge ende correxcie ouer den godlose psal. xx

margenoot+
F vers 34

margenoot+
G vers 38


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken