Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Links Richten (1932-1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Links Richten
Afbeelding van Links RichtenToon afbeelding van titelpagina van Links Richten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.21 MB)

XML (0.86 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Links Richten

(1932-1933)– [tijdschrift] Links richten–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 268]
[p. 268]

w.l. nr. XVI
novelle van bela illes.

‘Dat is nou nog er es boffen!’ bromde Balla zuchtend en trad aan. ‘Daar komen ze weer met hun ‘bolschewisme’...... Honger heb je, dorst heb je, en je krijgt het bolschewisme opgediend.’

De roode Balla heeft gelijk.

Na het rapport liet vaandrig Reffy ons niet gaan; hij leunde tegen een knoestigen olijfboom, stak een cigarette aan en gaf den sergeantmajoor Kastl, een teeken, dat hij kon beginnen. Kastl trok het ‘Bolschewisme’ uit zijn zak. ‘Bolschewisme’ heette het acht bladzijden lange tractaat, dat ons uit Budapest was nagezonden. De volle titel luidde: ‘Het ware gezicht van het Bolschewisme’. Kastl - de soldaten gaven hem den bijnaam van ‘koperen neus’ - haalde diep adem en schreeuwde:

‘Luisteren!’

Alle eerbied voor de overige voortreffelijkheden van den koperen neus, maar...... van voorlezen had de man geen verstand. Daar het hem verdroot, als men zich vroolijk maakte over zijn bokken en over zijn uitspraak, begon hij de woorden zoo snel en onduidelijk af te raffelen dat wij geen cent wijzer werden, hoewel hij ons het ‘ware gezicht van het bolschewisme’ voor den zesden maal onthulde.

Toen het voorlezen aldus vijf minuten geduurd had, wierp de vaandrig zijn cigarette weg, nam zijn kepi af, en krabde zich ijverig den kalen schedel, die glansde van zweet. Zonder zich om te draalen had Kastl de beweging van den vaandrig gemerkt, weike hij echter verkeerd uitlegde. Hij meende namelijk, dat het ‘ware gezicht van het bolschewisme’ ook bij den vaandrig belangstelling gewekt had.

‘Zoo, wil hij ook eens wat leeren? de beul mag 'm halen’! dacht de sergeantmajoor stilletjes en duidelijker verstaanbaar ging hij voort:

‘Te Kiew werd een geestelijke, benevens zijn vrouw opgehangen, omdat hij weigerde, op het crucifix te spuwen. Te Saratow werd een zeshoofdige familie de straat uitgezet, omdat zij......’

Zoodra de vaandrig weer rustig geworden was, en zijn kepi opgezet had, raasde Kastl gejaagd opnieuw in vollen galop door. Na een braaf kwartier was het bolschewisme afgedaan.

‘Daar heb jullie het dus!’ voegde de sergeant-majoor er als slot aan toe, ‘wat een gruwelen dit bloeddorstig volk zich aanmatigt!’

De koperen neus straalde vormelijk uit het domme goedmoedige gezicht.

‘Afmarsch!’ kommandeerde de vaandrig, en zette zijn kepi weer af. Onbarmhartig brandde de zon, maar de gloeiendste uren lagen nog voor ons.

‘In Venetië moeten de vrouwen verdomd knap zijn!’ zei Balla.

‘Wij vinden immers toch elke vrouw goed?’ meende Turi, wiegde zijn peervormig hoofd en beet op het houten mondstuk van zijn koudgeworden aarden pijp.

‘'t Is niet in te denken! Nog twee, drie dagen en we trekken naar Venetië!’ zeide Jellinek.

‘De een trekt er heen, de ander niet’, meende Turi en deed een fermen haal aan zijn leege pijp.

Het was donker geworden.

Daar worden ergens raketten afgeschoten, zei Balla, omhoogziende langs den zwarten italiaanschen hemel.

‘Vallende sterren zijn het’, deelde, ernstig als altijd, Jellinek mee, die in de vier oorlogsjaren noch het zuipen noch het kankeren aangeleerd had, ja zelfs afkeurend zijn hoofd schudde als het ons eens gelukte eten te gappen.

‘Val - vallende sterren?’ sprak Balla langzaam.

‘Jongens, straks zullen we heel andere sterren naar beneden zien vallen, de oude Lieve Heer, heeft wel wat beters te doen dan zich nu met zulk vuurwerk bezig te houden! Kinderspel! Voor oude soldaten is dat niets, hoogstens voor roodneuzige rekruten.’

 

Na middernacht kwam het vuurwerk los. Bij duizenden verspatten de roode en groene, de Iila-kleurige en melkwitte raketten. Ergens in de verte brulde zwaar geschut, rondom kraakten de veldbatterijen. In het begin kon men de verschillende geluiden nog onderscheiden, later trokken zij zich samen en versmolten tot één aanhoudend en oorverdoovend geraas. Af en toe flitsten grillige sterren over den violetten hemel. Onophoudelijk hagelden kogels en groeven diepe kuilen in de donkere vlakte, welke achter de Piave lag. Het ouderwetsche vuurwerk van den ouden god verhield zich werkelijk als een kinderspelletje tot dit grootsch vuurwerk, dat de oosterijksch-hongaarsche artillerie opgezet had.

Iets verder echter, ginds achter de rivier, zwegen de onzichtbare Italiaansche troepen.

‘Nou, bij jullie in het dorp krijg-je zooiets niet te zien, wel?’ wendde Balla zich tot

[pagina 269]
[p. 269]

Turi, die languitgestrekt naast me op het dak van den wagen lag.

‘Zonder dat redden we het ook wel!’ gaf Turi ten antwoord.

Bij het aanbreken van den dag bouwden de oostenrijksche en hongaarsche troepen-afdeelingen schipbruggen en trokken de Piave over. Ongeveer vijf kilometer achter de rivier hielden wij halt. Met luid gezang trokken de soldaten ons voorbij.

De Italiaansche troepen zwegen nog steeds. Twee dagen na dezen rivierovertocht keerden die deelnemers aan den aanval terug, die levend ontkomen waren. Zij zongen geen liederen meer.

De geschiedschrijver schat het getal der aan de Piave gevallen oostenrijksche en hongaarsche soldaten op 150.000 à 200.000.

 

W.L. Nr. XVI behoorde tot de beste en volledigste lazaret-treinen van het hongaarsche roode kruis en was uitsluitend voor de heeren officieren bestemd. Officieel gold hij als een uit slaapwagens samengestelden trein, maar in werkelijkheid bestond hij uit reserve-spijswagens. Iedere wagon bevatte soms twaalf bedden. De trein kon tesamen zes en negentig gewonde officieren opnemen. We namen de gewonden achter de vuurlinie op, na een eerste verband gelegd te hebben, en leverden hen eenige dagen later af op plaatsen waar het rustiger toeging.

Het medisch personeel bestond uit een hoofdarts, zijn assistent - den vaandrig - en twee ziekenzusters. Buitendien was aan W.L. Nr. XVI een sergeant-majoor met dertig soldaten toegevoegd.

Den tweeden dag na den Piave-slag werd de hoofdarts ziek aan besmettelijke griep met hooge koorts. De vaandrig nam het kommando over. Hij was het, die het bevel ontving, twee duizend één honderd gewonde soldaten naar Hongarije te brengen.

Dat men deze twee duizend één honderd soldaten geen eerste verband gelegd had, bemerkten wij eerst, toen wij hen in de wagens begonnen te verzorgen. Toen wij er mede klaar waren, zagen wij er uit, alsof wij in volle uitrusting in bloed gebaad hadden.

Vaandrig Reffy liet mij roepen. Hij droeg een witte met kolossale bloedvlekken bedekte linnen kiel.

Zijn gezicht was bleek-groen.

‘Allen ondergebracht?’

‘Tot uw orders! Op den vloer, over elkaar.’

‘Is een doorgang vrijgebleven?’

Inplaats van, zooals het voorschrift luidde, te antwoorden, haalde ik slechts de schouders op.

‘Kastl is ziek’, zei de vaandrig. ‘Hij kan de zon niet verdragen. Loop langs den trein, en roep bij elke wagen, dat men de ramen sluit, opdat die verdomde vliegen niet.........’

Zonder den zin te voleinden, gaf hij het teeken, dat ik afmarcheeren kon.

In den zevenden wagen werkten we met z'n vieren:

Balla, Turi, Jellinek en ik.

‘Hier ruikt het niet meer naar bloed, maar naar pest’, zie Balla.

Turi knikte zwijgend......

Balla kleedde zich spiernaakt uit, wij drieën volgen zijn voorbeeld.

De trein vertrok. Door het dreunen der wielen was het gekerm niet te hooren. Het verzonk in het steunen en schreeuwen en zuchten der gewonden, die tegen elkander stootten, in bloed en drek over en door elkaar lagen.

We waren om twee uur 's middags vertrokken.

Tegen zes uur - we hielden juist stil - riep de kok door de openstaande venters, dat we het eten moesten halen.

Om niet op de gewonden te trappen, sprongen Turi en ik door het venster naar buiten. Op de zelfde manier sleepten wij ook den grooten ketel naar binnen.

‘De helft zal van honger krepeeren’ klaagde vader Hübchen. Hoe...... voor den duivel...... kan men dan in deze kleine keuken avondeten voor zoo'n massa menschen koken? De hemel mag het weten, maar mijn schuld is het niet.

Turi maakte een gebaar, dat hij gaan kon.

In onzen wagen lagen minstens tweehonderd menschen. Maar slechts tien handen hielden ons de nappen voor om te laten vullen. Ook wij vier namen van de kummelsoep, die vader Hübchen vandaag bijzonder zorgvuldig bereid had.

Balla was de eerste, die van de roestbruine bouillon at, maar oogenblikkelijk weer uitspuwde.

‘Bloed!’ zei hij en rilde, alsof hij werkelijk bloed gedronken had.

Ook ik nam een slok, op hetzelfde oogenblik kneep een braakneiging mijn keel dicht. Zwijgend goten Turi en Jellinek hun portie in den ketel terug.

Aan ieder station kwamen italiaansche vrouwen bij troepen naar ons toe. Met hun keukengerei kwamen zij en bedelden om afval. Vaandrig Reffy stond toe, het geheele avondeten onder haar te verdeelen. In haar zangerig italiaansch riepen zij den zegen van de Madonna over ons uit.

[pagina 270]
[p. 270]

's Morgens deelde de vaandrig mede, dat wij de dooden uit moesten zoeken en aan het naaste station afladen.

‘Die schijnt ook een slag van de molenwiek gekregen te hebben.’ bromde Balla.

‘Wie, in duivelsnaam, kan nou uitvinden of iemand dood is of levend?’

‘Wie niet schreeuwt, is dood!’ onderscheidde Turi.

‘Dat heb je zeker bij het zwijnenhoeden geleerd?’

‘Precies!’

Met veel moeite trokken wij tien lijken onder de levenden vandaan en sleepten hen het venster uit.

De stationskommandant, een kleine, grijsharige eerste-luitenant, begon een scheldkannonade te houden.

‘Waar moet ik dan al die lijken bergen? Denk jullie soms, dat ik een begrafenisonderneming heb?’

‘Onder de levenden kunnen we hen niet laten liggen, en lijkwagens hebben we niet’ riep Reffy opgewonden.

‘Dat is vandaag al voor de derde maal dat mij een doodentransport wordt overgedaan. Hoe lang moet dat dan nou nog voortgaan? Neen, en nogmaals neen! Smijt ze meteen maar weer door het venster naarbinnen! Zoo gebeurt het nog?’

Toen hij uitgeraasd had, liet hij een goederenwagen aan onzen trein aankoppelen, waarin wij alle dooden inlaadden......

Des avonds zochten wij nogmaals de dooden er uit. Den volgenden morgen echter lieten we het zoo. En zoo ging het naar Budapest.

Op den zevenden dag kwamen wij eindelijk te Budapest aan, waar wij ons transport afleverden. Ik was bij de aflevering niet aanwezig, en weet tot op den huidigen dag nog niet, hoeveel van de tweeduizend in leven zijn gebleven. Op den derden dag van onze reis werd ik ziek. Mijn maag was leeg, maar toch leed ik voortdurend aan misselijkheid.

De vaandrig zond mij naar den proviandwagen en beval, dat ik het me gemakkelijk zou maken op de meelzakken. Naast mij lag Jellinek, rillende van koorts. Beiden hadden wij van den vaandrig slaappoeder gekregen.

Toen ik weer tot bewustzijn kwam, was de trein reeds leeg, de bedden gedesinfecteerd, vloer en wanden afgewasschen met lysol. En toch rook het in den wagen steeds maar naar bloed.

‘Die stank zit niet in de wagen, die heb je in je neus!’ zei de nieuwe hoofdarts, die ons te Budapest toegevoegd was - de oude was intusschen aan de griep gestorven. ‘Schaam jullie je niet? Jullie simulanten!

En dat na vier oorlogsjaren!’

‘Daaraan ligt het juist, dokter, aan die vier jaren!’

Bij het avondeten kregen we rum. Eten konden we niet, de rum echter dronken we op tot den laatsten druppel.

Gewoonlijk gingen we na het avondeten, als er niets te doen viel, wat kaarten. Dezen avond echter voelden we er geen lust toe. We zouden ons wel op andere wijze amuseeren.

‘Nu duurt het niet lang meer’ zei Jellinek, die in vredestijd ergens in een Donaudorpje, waar de wolven elkander goeden nacht zeggen, leeraar aan een volksschool geweest was. ‘De russen hebben al vrede gesloten.’

‘Men schijnt de grond daar onder het volk verdeeld te hebben’ zei Turi, die daglooner was geweest op het landgoed van den graaf Schönborn.

‘Voor den oorlog hadden wij in Ujpest, op de electriciteitsbedrijven, een rus’, vertelde Balla.

‘Die sprak een wonderlijk koeterwaalsch, maar we luisterden graag naar hem en hij vertelde graag. Hij had het over Siberië, over de Czaar, over de russische revolutie, die naar je weet, uitbrak na de japansche oorlog. Och, luisteren deden we, maar we dachten, dat de helft van wat hij vertelde maar opschepperij was. Het joch mag dan gesnoefd hebben: hij heeft de revolutie voorspeld, en wij hebben hem uitgelachen. Nu is het zijn beurt om ons uit te lachen.’

‘Ja,’ zei Balla na een korte pauze, ‘nu ben ik al zeven jaar in de arbeidersbeweging, heb zooveel gelezen, zooveel geleerd, was op de ‘Volksstem’ geabonneerd, weet, wie Marx en Lasalle waren, en toch, om de waarheid te zeggen, ik snap niet hoe de russen het klaar gekregen hebben.’

‘Hoe ze het ook begonnen mogen zijn - ze hebben het knap gedaan!’ verklaarde Turi, ‘Men moest bij hen in de leer gaan.’

‘Lenin!’ zei Jellinek zacht, meer tot zich zelf, dan tot de anderen.

's Morgens rapport, voorlezing der legerbevelen. In rij en gelid stonden we opgesteld voor de opgepoetste, brandheldere, met roode kruizen getooide Lazarettrein W.L. Nr. XVI.

De nieuwe hoofdarts had zich zoo fraai mogelijk opgedirkt, zoo dat het de hoofdstad des lands tot eere strekte.

[pagina 271]
[p. 271]

Na het rapport trok de sergeant-majoor met den koperen neus het ‘Bolschewisme’ uit zijn zak. Weer begon het mompelen en haspelen; zoodra het hem echter voorkwam, dat de hoofdarts luisterde, verhief hij de stem en bazuinde hij de gruwelen der bloeddorstige dieren - de bolschewisten - de wereld in:

‘Te Kiew werd een geestelijke, benevens zijn vrouw, opgehangen, omdat hij weiger e op het crucifix te spuwen......’

(vert. v.d.W.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken