Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Literatuur. Jaargang 6 (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Literatuur. Jaargang 6
Afbeelding van Literatuur. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van Literatuur. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Literatuur. Jaargang 6

(1989)– [tijdschrift] Literatuur–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 17]
[p. 17]

Drie auteurs over hun schrijfervaringen:
‘Als je schrijft maak je je eenzijdiger dan je bent’
E.B.M.J. Blomme



illustratie

Hoe komt een secundair literair werk tot stand, en wie zijn er allemaal bij betrokken? Wat boeit hen in hun vak en wat irriteert ze? In de vijfdelige serie ‘Werk in uitvoering’ gaat E.B.M.J. Blomme in op de verschillende disciplines die betrokken zijn bij het maken en gebruiken van een boek, en spreekt met uitgevers, redacteuren, boekhandelaren en lezers. In het eerste artikel in deze reeks is het woord aan de schrijvers.

 

‘Als je de willekeurigheid van je uitspraken op een gegeven moment een beetje problematisch gaat vinden, dan wil je alles eens goed op een rijtje zetten,’ aldus de een. ‘Er was toch een soort streven naar synthese, wat op de schaal van een artikel nooit zou kunnen,’ zegt de ander. En. ‘Ik wilde een bepaald aspect behandelen dat naar mijn gevoel nog niet voldoende aan bod was gekomen,’ verklaart de dame in het gezelschap. Anne Marie Musschoot, J.J. Oversteegen en F.P van Oostrom over het schrijven van secundaire literaire werken. ‘Het ontmoedigendst is dat Sisyfusgevoel van: het lukt nooit, ik haal nooit het doel dat ik in mijn diepste gedachte meende te kunnen bereiken.’

Een van de vervelendste dingen die een neerlandicus kunnen overkomen, treft de Utrechtse emeritus hoogleraar prof. dr. J.J. Oversteegen juist wanneer ik hem opzoek: een verhuizing. Duizenden boeken hebben in de voorliggende weken de reis naar Vierhouten gemaakt. In de achtertuin van zijn nieuwe huis staat een vakantiehuisje waar hij me ontvangt, en zelfs hier gaat de wand gehuld in een boekenkast die zich uitstrekt van de plint tot aan het plafond. Historicus van huis uit (‘Ik ben alleen maar hoogleraar geworden in de neerlandistiek’), kreeg de literatuurtheoreticus bekendheid met zijn essays in het tijdschrift Merlyn en boeken als Vorm of vent (1969), Beperkingen (1982) en Anastasio en de schaal van Richter (1986). Met een twintigtal titels op zijn naam zou men denken dat de schrijver toch menig moment van voldoening moet hebben gekend, maar het tegendeel blijkt het geval te zijn:

‘Een boek dat af is, zeker een boek dat eenmaal gepubliceerd is, roept eerder lichte irritatie bij me op,’ legt Oversteegen uit. ‘Niet vanwege de oordelen die erover geveld worden of zo, maar omdat ik dan besef dat ik eigenlijk ook nog zoveel andere dingen had willen zeggen. Als je schrijft maak je je namelijk eenzijdiger

illustratie
e.b.m.j. blomme
Prof. dr. J.J. Oversteegen


dan je bent. Zou ik mijn eigen manier van denken blijven volgen, dan zegt iedereen: hij is hartstikke gek, schizo. Je onderdrukt dus allerlei tegenwichten en denkt zo ver als je kunt in één richting. En tegen de tijd dat je naar het eind van een boek komt, ben je eigenlijk al bezig met dat andere boek, dat zich als een soort tegenboek manifesteert. Het klinkt een beetje Hegeliaans, maar ik kan het ook niet helpen.’

Het ene boek roept het andere bij hem op, en dat verklaart meteen de indrukwekkende lijst van publikaties. Ook nu is hij weer aan het schrijven, aan de biografie

[pagina 18]
[p. 18]

van Cola Debrot. Normaliter weet hij tevoren al met enige nauwkeurigheid te vertellen hoeveel pagina's zo'n boek gaat tellen, maar met dit boek is het toch anders.

Oversteegen: ‘Dit is een heel grillig onderwerp. Meestal kan ik ook heel behoorlijk in de tijd plannen, maar nu niet. Je kunt plotseling geconfronteerd worden met nieuw materiaal, waardoor je eigen kijk op de zaak ook weer verschuift. In zo'n biografie zit een structuur die niet met jezelf te maken heeft, maar met het leven van een ander. Ik kan nu dus niet zo vrij schrijven als ik gewend ben. Anders loop ik die mesjogge gedachten van me achterna om te kijken of ik ze pakken kan, terwijl ik nu achter de ideeën van een ander aan moet.’

Lange-afstandschaatsen

Een ster in het plannen van schrijfwerkzaamheden is de Leidse hoogleraar F.P. van Oostrom. Precies één jaar deed hij over het schrijven van zijn boek Een woord van eer (1987) over de literatuur aan het Hollands-Beierse hof.

‘Achteraf bezien lijkt het allemaal alsof ik het puur planmatig heb geproduceerd,’ zegt Van Oostrom. ‘Wat dat betreft vind ik er ook wel iets engs aan zitten. Ik zou ook nooit tegen een ander zeggen: zo moet je dat doen, maar het bevalt me eigenlijk wel om mezelf die afspraken op te leggen.’

Toen Van Oostrom in september 1982 aangesteld werd als hoogleraar aan de Universiteit van Leiden, voelde hij zich genoodzaakt zijn onderzoek duidelijk te plannen en projectmatig aan te pakken. Hij zocht bewust naar een onderwerp waar hij voor een aantal jaren mee uit de voeten kon en dat gecombineerd kon worden met zijn lestaak aan de universiteit. Zo kwam hij bij de literatuur aan het Hollands-Beierse hof. Een interessant onderwerp, met een rijke hoeveelheid aan literaire teksten, waar bovendien de historische achtergrond vrij goed van bekend is.

‘Bij het tweede doctoraalcollege dat ik daar over gaf, merkte ik dat er voldoende materiaal in zat om een hele reeks artikelen te schrijven, maar dat het ook erg mooi zou zijn om er eens een boek over te maken waarin je laat zien hoe het allemaal in elkaar past. Er was een soort streven naar synthese, wat je op de schaal van een artikel met zoveel materiaal nooit zou kunnen. Toen heb ik al vrij snel de ambitie opgevat om naar zo'n boek toe te werken.’

Van Oostrom begon te plannen en het toeval wilde dat hij in die periode juist een uitnodiging kreeg van het nias (Netherlands Institute for Advanced Studies) om een jaar lang aan onderzoek te komen werken in de rust van de Wassenaarse duinen. Die twee zaken werden al snel met elkaar in verband gebracht, waarop hij in maart 1983 aan het nias schreef dat hij tijdens het studiejaar 1986-'87 van het aanbod gebruik wilde maken.

In de tussenliggende drie jaar wijdde hij de doctoraalwerkcolleges die hij gaf allemaal aan deelaspecten van het onderwerp, zodat hij op 1 september 1986 beladen met een spiksplinternieuwe computer en koffers vol fiches, scripties en voorstudies op het nias aankwam. De zomer daaraan voorafgaand had hij een grof plan gemaakt, ‘de compositie in hoofdstukken, maar niet heel gedetailleerd’.

Kort daarvoor had hij contact gehad met zijn uitgever die tegen hem zei: ‘Wat wilt u, moet ik u een deadline geven?’ Van Oostrom stemde in en ze spraken af dat het typoscript op maandag 3 augustus zou worden ingeleverd. De vrijdag tevoren zou hij immers het nias moeten verlaten.

‘Ik moest het dus in dat jaar maken en ik wist dat het 1 augustus 1987 af moest zijn. Bovendien wist ik dat het zeven hoofdstukken zou tellen omdat ik vijf belangrijke auteurs wilde behandelen, met een inleidend en een afsluitend hoofdstuk. Ook wilde ik veel tijd hebben om twee versies te maken van het boek. De eerste versie mocht me dus niet veel meer tijd kosten dan de helft van het jaar, zodat ik de andere helft zou hebben voor herziening. Dat betekende dat die eerste versie op 1 april klaar moest zijn om het grondig te kunnen perfectioneren. Zeven hoofdstukken in een periode van zeven maanden, dat wil zeggen een hoofdstuk per maand.’


De dbnl is niet gemachtigd een illustratie uit het origineel hier weer te geven.

klaas koppe, amsterdam
Prof. dr. F.P. van Oostrom


[pagina 19]
[p. 19]

Van Oostroms planning werkte zelfs door tot in de indeling van de weken. De eerste week van de maand besteedde hij aan het lezen van het materiaal en de paragraafindeling. De tweede en de derde week gebruikte hij voor een ruwe versie, en de vierde om het geheel nog wat te perfectioneren. Vervolgens ging hij onverbiddelijk door naar het volgende hoofdstuk. En alsof dat nog niet genoeg is, voegt hij daar nog aan toe: ‘Ook qua werkuren ben ik zo'n discipline-jongetje.’

‘Als ik het nou zo zit te vertellen krijgt het iets robotachtigs. Toch voel ik het zelf niet zo. Het is voor mij gewoon een manier om me een beetje prettig te voelen tijdens het schrijven. Ik vergelijk het altijd met lange-afstandschaatsers. Die plannen de tien kilometer ook in rondjes van 33, 34 of 36 seconden. Zo werkt dat bij mij ook een beetje.’

Gewroet en gewoeker

Hoe schril is het contrast tussen de situatie van Van Oostrom, en het verhaal van zijn Belgische collega, de Gentse hoogleraar in de Germaanse filologie Anne Marie Musschoot. Vlak voordat zij in een café annex ‘Karrenmuseum’ in het Belgische Essen een lezing houdt over Cyriel Buysse, legt zij me uit dat het haar eigenlijk maar aan één ding ontbreekt, en dat is tijd. Het Belgische onderwijssysteem ruimt geen tijd in voor hoogleraren en wetenschappelijk medewerkers om aan onderzoek te werken, om maar te zwijgen van ‘sabbaticals’.

‘Het werken aan publikaties gebeurt ten koste van mijn vrije tijd. Dat moet met geschipper en gewroet en gewoeker, daar krijg je in België geen uren voor.’ Wil Musschoot onderzoek doen dan is ze aangewezen op vakanties, vrije uurtjes en avonden. Aan grotere stukken begint ze in de kerstvakantie, gaat door in de paasvakantie, om het af te maken in de zomervakantie.

In tegenstelling tot Oversteegen (‘Ik heb nooit op verzoek geschreven’) publiceerde Musschoot, naast haar proefschrift over Het Judith-thema in de Nederlandse letterkunde (1972), op verzoek van Maurice Gilliams in de reeks ‘Memorabilia’ een essay getiteld Karel van de Woestijne en het symbolisme (1975). Daarnaast verzorgde ze een bloemlezing uit Van Nu en Straks (1982) en werkte ze mee aan het Verzameld Werk van Buysse. Momenteel werkt ze, eveneens op verzoek, aan een essay over Cyriel Buysse dat zal verschijnen in de ‘Leidse Opstellen’. Ze zou graag een groter werk schrijven over ‘een auteur uit de sfeer van Buysse, Van de Woestijne, of een dichter uit een latere periode: Gilliams, Richard Minne of Jan van Nijlen. Zulke figuren spreken mij geweldig aan.’ Het valt echter niet te combineren met haar werk aan de universiteit.

Ze realiseert zich nu al dat de datum die ze voor het essay over Buysse met de uitgever heeft afgesproken, niet haalbaar is. ‘Ik zal er aan beginnen en dan zie ik wel waar ik uit kom. Dan meld ik hem of ik klaar ben of niet en vraag eventueel nog zes maanden uitstel.’

Ook een duidelijk schema waarin de te behandelen hoofdstukken en paragrafen zijn vastgelegd, heeft ze niet: ‘Ik ga uit van hetgeen ik wil behandelen en daar volgt de opbouw vanzelf uit. Ik heb een aantal trefwoorden waar ik naartoe werk, en terwijl ik schrijf structureert zich dat dan.’

Al krijgt ze van de universiteit dan geen tijd om zelfstandig aan het onderzoek te werken, ze kan in ieder geval een groot deel van het werk inpassen in werkcolleges, zoals Van Oostrom dat doet. Maar ook dat blijkt niet het geval te zijn:

Musschoot: ‘Nee, dat is misschien een persoonlijke hebbelijkheid van mij, maar ik gebruik mijn eigen werk pas voor colleges als het helemaal af is. Een paar jaar geleden heb ik een editie gemaakt van De Biezenstekker en toen die er eenmaal was heb ik hem pas met de studenten gebruikt. Hetzelfde heb ik gedaan met de bloemlezing van Van Nu en Straks; toen die eenmaal bij De Slegte lag heb ik daar colleges over gegeven. Ik weet dat het anders zou moeten en ook zou kunnen, maar ik werk andersom. Ik moet het eerst zelf helemaal onder de knie hebben vooraleer ik ermee naar buiten kom. Andersom werken vind ik niet zo prettig.’

Toch blijkt ze hierin niet alleen te staan, want ook Oversteegen houdt er niet van om studenten in te

illustratie
e.b.m.j. blomme
Prof. dr. A.M. Musschoot


[pagina 20]
[p. 20]

schakelen voor het voorbereidende werk. ‘Onder geen beding,’ zegt hij gedecideerd.

‘Het is wel zo dat een boek als Beperkingen is ontstaan op grond van onderwerpen die ook in colleges zijn behandeld, maar toen was er nog geen plan voor een boek. Dat was meer de denkfase en die mogelijkheid zal ik nu erg missen, want door met studenten te praten krijg je sommige dingen helder voor de geest. Toen ik me voorgenomen had om een biografie van Debrot te schrijven heb ik een werkcollege over “biografieën” gegeven. Daarin werden biografieën en theorieën over biografieën onderzocht. Maar dan houd ik dus een behoorlijke afstand tot wat ik schrijf. Als ik met een biografie bezig ben, zou ik er godsonmogelijk college over kunnen geven. En als iemand Debrot had genoemd, zou ik gezegd hebben: “D'r uit!”’

Schrijfrituelen

‘Ik schrijf heel moeizaam en moet me dus echt kunnen concentreren en afzonderen,’ zegt Musschoot. ‘Dat betekent dus dat ik me opsluit in mijn studeerkamer. Het moet er stil zijn en liefst niet al te licht. Het beste concentreer ik me onder een bureaulamp. Ik houd ontzettend van muziek, maar niet tijdens het schrijven. De buurjongen die pianospeelt is echt hinderlijk. En ik schrijf altijd met de pen, liefst een dunne, want ik heb dunne vingers.’

Wat schrijfrituelen betreft maakte Van Oostrom met Het woord van eer korte metten met een aantal gebruiken door over te schakelen op de tekstverwerker.

‘Je hebt door de jaren heen toch een schrijfritueel opgebouwd, en als je een beetje literair wil schrijven, ben je daar ook erg aan gehecht. Ik schreef voor die tijd altijd met vulpen en zag er wel enigszins tegenop om over te schakelen op de tekstverwerker. Ik ben toen een paar maanden tevoren begonnen met kleine briefjes op dat ding te schrijven en dat vond ik wel prettig. In mei moest ik toen nog een keer een artikeltje schrijven en dat heb ik toen meteen op de tekstverwerker gemaakt, zonder geschreven versie. En dat ging toen ook heel goed. Het boek heb ik helemaal getypt, terwijl ik daarvoor alleen maar eindversies typte.’

Oversteegen daarentegen wil van geen tekstverwerker horen, ook al probeert zijn dochter hem op andere gedachten te brengen. Hij maakt de hele dag door notities op allerlei briefjes, ‘vooral hoesjes van tijdschriften zijn zeer geschikt’. Daar heeft hij ondertussen kisten en bureaulades van vol en als een bepaald idee zich op een gegeven moment gaat uitkristalliseren, dan worden de notities in mappen verzameld.

‘Dan begint de ordening al. Die mappen krijgen een indeling en in die fase heb ik ook al wat ontwerpjes in mijn hoofd zitten. Een eigenaardigheid is, dat ik altijd op vijf delen uit kom. Misschien is dat ook wel de grondstructuur van veel beargumenterend denken. Ik merk dat dat bij veel mensen het geval is. Er zit een zekere logica in de vijfdeling, zes heeft niemand. Denk ik.’

Vervolgens tikt hij al die aantekeningen klakkeloos achter elkaar uit, zonder daar enige ordening in te brengen. Met cijfertjes en lettertjes worden de verschillende notities dan gecodeerd, en ‘dan krijgen alle gedachten al een plek’. De getypte vellen worden tot fiches geknipt en dan begint het eigenlijke schrijfwerk. Eerst drie tot vijf versies met de hand. Daarna een getypte versie met dubbele interlinie, die ook weer helemaal volgekrast wordt. Dan kan er nog een nieuwe handgeschreven versie volgen, maar als die eenmaal geschreven is kan hij het geheel met een gerust hart voor een laatste keer uittypen.

Oversteegen: ‘Voor het eigenlijke schrijven moet ik echt een langere periode achter elkaar kunnen werken. Ik ben dan veel te maniakaal bezig om er nog iets anders naast te doen. Sabbaticals, aangevuld met de vakantie die er op volgt of er aan voorafgaat gebruik ik daar voor. Een uurtje hier en een uurtje daar gaat niet, ik kan een boek niet op stal zetten.’

Prenatale ruimte

Schrijfrituelen kent Oversteegen ook wel, maar die zijn van een heel andere orde. Zo merkte hij op een gegeven moment dat hij bij het schrijven van kortere essays zijn nagels niet knipte voordat het stuk af was. Werkt hij aan een boek dan doet zich weer een ander verschijnsel voor. Slechts twee boeken schreef hij in dezelfde kamer, voor ieder ander boek zocht hij weer een nieuw vertrek op.

‘Anastasio, dat voor een deel gaat over prenatale zaken, is geschreven in een kamer als een hol. Gesloten, met vreemd licht, onontkenbaar een prenatale ruimte. Beperkingen schreef ik op een zolderkamer vanwaar ik uitzicht had over de uiterwaarden tot aan Amerongen toe. Een enorme ruimte. Zo ben ik altijd in beweging geweest.’

De reden waarom hij niet gewoon in zijn werkkamer schrijft, is de ‘fantastische troep’ die daar heerst. ‘En als ik aan het schrijven ben, spreid ik graag mijn notities om me heen uit. Om die reden heb ik dus ook in heel lege kamers gewerkt.’ Het enige dat hem dan nog kan storen is de telefoon. ‘Maar ik haal hem niet van de haak. Dat is een neurose, ik ben bang dat ik iets belangrijks mis.’

Als ik aan Van Oostrom vraag wat hij het moeilijkste vindt van het hele schrijfproces, noemt hij het bewaken van de coherentie en de evenwichtigheid in zo'n boek. Met de discipline om iedere ochtend vroeg achter zijn bureau te gaan zitten om te schrijven heeft hij geen moeite. ‘Wat wel moeilijk is, is de discipline om er aan te blijven schaven terwijl je weet dat het ook af zijn moet op een bepaalde datum. Mensen denken vaak dat ik snel en gemakkelijk schrijf, omdat ik nog jong ben en redelijk veel heb gepubliceerd. Maar ik vind het verschrikkelijk vermoeiend en inspannend. En ik moet er niet aan denken wat er gebeurt als je bij hoofdstuk twee vastloopt.’

Oversteegen heeft daar echter iets op gevonden:

[pagina 21]
[p. 21]

‘Je moet niet ophouden als je ergens niet uitkomt. Dat is een trucje dat ik van echte schrijvers heb geleerd. Ik houd op als ik veel te vrij aan het schrijven ben. Dan weet je dat je de volgende dag verder moet gaan met het herlezen en condenseren van die passage. Alle gedachten zijn er dan al, je hoeft ze alleen nog maar wat beknopter op papier te zetten. En dat is een prettig gevoel: om 's morgens op te staan en te weten wat je moet doen. Als je moet ophouden op een punt waarop je niet weet hoe je verder moet, dat is een ramp. Dat probeer ik dus te voorkomen.’

De grootste moeilijkheid vindt Oversteegen trouwens ‘dat je je steeds weer moet overtuigen dat je werk van enig belang is. Het voortdurende zelfbedrog om door te kunnen schrijven, terwijl je weet dat het er nauwelijks wat toe doet. Dat is maar beperkte tijd vol te houden. Het ontmoedigendste vind ik dat het nooit lukt zoals je wil. Het lijkt allemaal schitterend als je om twee uur 's nachts wakker wordt om in het donker een geniale notitie te maken, die de volgende ochtend echter onzin geworden is. Dat zijn de momenten van extase, maar zo'n geniaal moment is niet meer terug te halen en tijdens het schrijven nooit te bereiken. Het Sisyfus-gevoel van: het lukt nooit, ik haal nooit het doel dat ik in mijn diepste gedachte meende te kunnen bereiken. Moedeloosheid moet je tijdens het schrijven echt buiten zien te houden. Ik laat een onderwerp dan wel eens los om tussendoor een artikel te schrijven. Dan krijg je weer even dat gevoel van: ik kan het heus wel.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • E.B.M.J. Blomme

  • over J.J. Oversteegen

  • over F.P. van Oostrom

  • over Anne Marie Musschoot

  • beeld van J.J. Oversteegen

  • beeld van F.P. van Oostrom

  • beeld van Anne Marie Musschoot