Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Literatuur. Jaargang 6 (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Literatuur. Jaargang 6
Afbeelding van Literatuur. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van Literatuur. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Literatuur. Jaargang 6

(1989)– [tijdschrift] Literatuur–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 318]
[p. 318]

Ter inleiding

Men zal het maar moeten doen: de hele Nederlandse letterkunde lezen, verwerken, en in een zodanige greep krijgen dat men haar historische ontwikkeling kan schetsen, bij voorkeur in relatie tot de letterkunde van het buitenland en de historische context hier, en dat alles op een wijze die de toets van wetenschappelijke kritiek kan doorstaan en dan ook nog leesbaar blijft...Zo bezien is het eigenlijk een wonder dat sinds het midden van de negentiende eeuw zich nog zovelen aan dergelijk gekkenwerk hebben gewaagd. Hun sisyfusarbeid heeft geleid tot een reeks imposante Nederlandse literatuurgeschiedenissen: massieve handboeken, waar ieder die maar wilde voor gezaghebbende informatie over Nederlandse letterkunde terecht kon. De auteurs van zulke literatuurgeschiedenissen zijn meer dan de schatbewaarders van ons letterkundig verleden; zij zijn de executeur-testamentair ervan, of eigenlijk nog liever: erflater.

En toch rekende noch het echtpaar Romein, noch (meer recentelijk) de slaa, een literatuurhistoricus tot de erflaters der Nederlandse beschaving. Stellig niet omdat wetenschap en erflaterschap elkaar zouden uitsluiten: in de reeks van de slaa figureerden per slot naast kunstenaars en staatslieden ook een oriëntalist, een fysicus en een historicus. Vooral in de laatste categorie wemelt het van kandidaten die, via en naast hun geleerde arbeid, een zodanig stempel wisten te drukken op het geestelijk klimaat van hun (na)dagen dat zij zelf als cultuurdragers van de eerste orde kunnen worden beschouwd: Huizinga, Romein, Geyl zijn de beroemde namen.

Bleek steken daarbij de namen van de grote literatuurhistorici af. Zelden of nooit zal men Jonckbloet, Te Winkel of Kalff zien opduiken in onze culturele supplementen, laat staan dat zij het als groep ooit zouden brengen tot een vraag bij Twee voor twaalf. Ook Knuvelder, met wiens visie op de Nederlandse literatuurgeschiedenis honderdduizenden vertrouwd zijn geraakt via het uittreksel ervan dat vrijwel al onze schoolboeken Nederlands bevatten, behoort slechts voor zeer weinigen tot de bekende Nederlanders. Eigenlijk leeft hij alleen bij neerlandici nog voort als iemand om het mee eens of, vaker, oneens te zijn. De grote literatuurhistorici zijn slechts de erflaters van hun eigen ambacht - niet meer.

Maar ook niet minder - en daarom leek het de redactie van Literatuur een goed idee om eens een themanummer aan ‘onze’ prominente literatuurhistorici te wijden. Er schuilt een zekere ironie in deze onderneming: maar al te goed weet de redactie hoe moeilijk het is om neerlandistiek in bredere kringen aan de man te brengen; en ook háár is het verwijt gemaakt dat zij meer een vak dan de cultuur bedient. Die critici zullen hun oordeel over Literatuur in dit themanummer bevestigd vinden - hetgeen de redactie eigenlijk ook hoopt van de duizenden die nu al zes jaargangen lang verkiezen van dit ‘vakblad voor liefhebbers’ de abonnees te zijn. In dit nummer krijgen zij de meer en minder persoonlijk getoonzette beoordeling gepresenteerd die een huidige generatie neerlandici op verzoek van de redactie leverde van haar grote erflaters: de auteurs - wel niet toevallig allen man - van de grote literairhistorische schetsen die hun sinds zij college liepen en tentamen deden vertrouwd geworden zijn, en in dialoog waarmee zij ook nu zelf colleges en tentamens inrichten. En, wat veel meer is: in wier licht zij de geschiedenis der Nederlandse letterkunde zien - want zelfs de grootste neerlandistische nieuwlichter en autodidact ontkomt er niet aan of ook zijn (of haar!) visie op de Nederlandse letterkunde is mede bepaald door voorgangers. Hoe anders de mythes te verklaren, over Maerlant, Cats en Tollens en Verwey die ook verbreid zijn bij hen die van de betrokken auteurs weinig tot niets gelezen hebben - en hoe trouwens ook de heftigheid waarmee zij die dat wel hebben gedaan dikwijls ten strijde trekken voor hun ‘rehabilitaties’?

Ook literatuurgeschiedenissen worden trouwens zelden echt gelezen, en al helemaal nooit van deel tot deel van kaft tot kaft. Wat dat betreft lijkt het een masochistisch genre: een geleerde poogt in een heroïsche worsteling met de materie de complete Nederlandse letterkunde onder te brengen in één werk...dat als geheel nimmer gelezen zal worden. Een literatuurgeschiedenis is er vooral om selectief te gebruiken: wat is ook alweer de inhoud van de Lorreinen, in welk jaar ging Vondel over tot het katholicisme, wie werkten er mee aan Het Getij, wat zijn de kenmerken van het symbolisme, hoe heet ook al weer die dissertatie over Feith...Vooral ook vragen van het laatste type worden het handboek gesteld; wie een literatuurgeschiedenis zonder noten schrijft, meent daarmee misschien een verhoopt leespubliek te dienen, maar berooft waarschijnlijk zijn reële leespubliek van zijn eerste wensen.

Net als dit themanummer zelf kan men een literatuurgeschiedenis het best bij stukjes en beetjes lezen. De redactie is het vergeten na te vragen, maar durft op grond van introspectie de stelling aan dat er niemand is die de vijf belangrijkste Nederlandse literatuurgeschiedenissen heeft gelezen - en zelfs vrijwel niemand die kan beweren ook maar één van de vijf volledig te hebben gelezen. Daar zijn die handboeken niet voor; wat dat betreft moest zelfs menige contribuant aan dit themanummer er echt voor gaan zitten om de bewonderde voorganger weer eens werkelijk te lezen. En hier leest men dan over die leeservaring, en hoe het daarbij met die bewondering gesteld bleek. In alle stukken overheerst ontzag, dat soms de toon draagt van verplichting, maar veel vaker van een authentiek respect voor de vaders

[pagina 319]
[p. 319]

van het vak. En als de zoons en dochters al eens rebelleren, dan is het steeds in het vrij zekere besef dat zij de vaders niet gauw zullen evenaren; en als dit al zou lukken in die zin dat zij ooit zelf een literatuurgeschiedenis op hun naam zouden brengen, dat het dan hoogstens de literatuurgeschiedenis van een stukje van de Nederlandse letterkunde zal zijn, en bovendien nog een die minstens zo snel verouderen zal als wat daar nu aan naslagwerken op de planken prijkt.

Want hoe ontzagwekkend onze literatuurgeschiedenissen ook mogen zijn, verouderd zijn ze allemaal. In de eerste plaats stilistisch; want de bezieling waarmee men vroeger over Nederlandse letterkunde schreef, heeft niet meer de toon van die van tegenwoordig. Maar ook in hun visie zijn de handboeken verouderd, doordat zij alle op hun eigen wijze getuigen van een partijdigheid die niet meer actueel is. Het romantisch liberalisme van Jonckbloet, het letterkundig darwinisme van Te Winkel, het Vlaams-katholieke engagement van Van Mierlo, enzovoort: het zijn allemaal uiterst tijds- en persoonsgebonden literatuurgeschiedenissen, die in hun eigen context heel verklaarbaar zijn, maar die op deze wijze nooit meer geschreven zouden kunnen worden. Misschien veroudert de literatuurgeschiedenis nog wel sneller dan de letterkunde zelf, en is het dus niet de literatuur die in zo'n handboek levend wordt begraven, maar eerder de literatuurhistoricus?

Een literatuurgeschiedenis is per definitie een anachronisme; daarom moet de literatuurgeschiedenis ook steeds opnieuw geschreven worden, en echt niet alleen voor de meest recente letterkunde, maar ook voor de oude, omdat veranderde tijden zich nu eenmaal op een andere wijze rekenschap geven van het verleden. Wat dat betreft vormt het hier voorliggende themanummer vooral een lesje in historisch besef. In de eerste plaats in de zin van besef van de traditie waarin het vak van Nederlandse literatuurgeschiedschrijving staat: hoe dit, na de eerst schuchtere schreden, met Jonckbloet zijn grote wetenschappelijke sprong voorwaarts boekte, en daarna is voortgeleid door een reeks van gidsen die wel nooit een heel andere weg bewandelden, maar toch hun eigen omwegen en route kozen, tot waar we thans zijn aangeland, en verder zullen gaan. In de tweede, niet minder belangrijke plaats: hoe tijdgebonden ook een literatuurgeschiedenis per definitie is. Het genre heeft de schijn van objectiviteit: alleen al door de vele delen en de statige banden waarin het doorgaans gestalte krijgt, en het gezag dat de auteurs gemeenlijk door zichzelf en hun omgeving krijgen aangemeten. Maar kijkt men er goed naar, en zeker op enige afstand in de tijd, dan blijken al die literatuurgeschiedenissen zeer tijdsbepaald en meestal zelfs hyperpersoonlijk.

Inmiddels is het meer dan een generatie geleden

illustratie
smid's & switch, utrecht


dat de meest recente Nederlandse literatuurgeschiedenis verscheen. Nog nooit sinds Jonckbloets dagen heerste er zo lang stilte op dit front. Vandaar ook dat de roep om de opvolger voor Knuvelder en al zijn voorgangers nu al heel wat jaren klinkt, en hier en daar aanzetten worden gegeven en plannen worden gesmeed. Waarschijnlijk mag ook het verschijnen van dit themanummer in dit licht worden bezien. Maar hoe kort of lang het ook zal duren voor een nieuwe erflater zich opwerpt, ook die zal vast en zeker te maken krijgen met de problemen waar al die voorgangers mee worstelden: de selectie van de wel en niet uitvoerig te behandelen auteurs en werken, hun ordening, de (re)constructie van verband daartussen, en de verklaring van de historische ontwikkeling (als die überhaupt te geven is) - en vooral: hoe evenwicht te vinden tussen het botvieren van de eigen smaak en het recht doen aan de representativiteit.

Ook dat zal stellig weer een hoogstpersoonlijk handboek worden, waarbij men hoogstens kan hopen dat die nieuwe subjectiviteit niet alle wetenschappelijke perken te buiten gaat, en op zijn minst het soort subjectiviteit is dat tegen die tijd in de smaak zal vallen. Maar zolang we het nog moeten stellen zonder zo'n nieuwe erflater om ons tegen af te zetten, is hier het portret van vele van zijn voorgangers, ter inspiratie van toekomstige auteurs én lezers van de Nederlandse literatuurgeschiedenis.

De redactie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken