Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Literatuur. Jaargang 10 (1993)

Informatie terzijde

Titelpagina van Literatuur. Jaargang 10
Afbeelding van Literatuur. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van Literatuur. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Literatuur. Jaargang 10

(1993)– [tijdschrift] Literatuur–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 123]
[p. 123]

Signalement

Voor Bob de Graaf

Ter gelegenheid van diens vijfenzestigste verjaardag verscheen een door Anton Gerits geredigeerde huldebundel voor de Nieuwkoopse antiquaar en uitgever Bob de Graaf: For Bob de Graaf. Antiquarian bookseller, publisher, bibliographer. Festschrift on the occasion of his 65th birthday (Amsterdam: Gerits, 1992; 192 blz.; ills.; ƒ 132,50). De bundel bevat een aantal bijdragen op het persoonlijke vlak van vrienden en bekenden (onder andere een bibliografie van De Graaf door Emilie de Graaf) en artikelen die het belang belichten van de organisatorische functies van Bob de Graaf Bierbrauwer (zoals hij officieel heet) in de Nederlandse Vereniging van Antiquaren en de International League of Antiquarian Booksellers (ilab).

Op het vakgebied signaleert F.W. Kuyper in zijn bijdrage ‘Lacunae bibliographicae neerlandicae’ een aantal lacunes op bibliografisch terrein die nodig eens opgevuld dienen te worden; dat zijn kennis van reeds bestaande bibliografieën niet geheel zonder lacunes is, blijkt tussen de regels door. John Landwehr geeft treffende voorbeelden van ‘Bibliolaesie’, het toebrengen van letsel aan manuscript, boek en boekband.

José Bouman en Frans A. Janssen ontrafelen de symboliek in het zestiendeeeuwse letterboek Champ fleury van Geoffroy Tory. Zij maken duidelijk dat dat werk niet in de eerste plaats bedoeld is om concrete informatie te verschaffen over lettervormen, maar om de correspondentie tussen letters, mens en kosmos aan te geven. ‘De Erasmusuitgaven van Joannes Maire (1641-1652)’ vormen het onderwerp en een ingewikkeld bibliografisch probleem van het opstel van R. Breugelmans.

De aanschaf van een brief van schrijfmeester Ambrosius Perling door de ub Amsterdam was voor Ton Croiset van Uchelen de aanleiding zich te verdiepen in het probleem van ‘Schrijfmeesters als schriftgraveurs’. Benjamin de Troeyer beschrijft de voorgeschiedenis en het tot stand komen van ‘Een bio-bibliographia Franciscana neerlandica’. Van de hand van J.A. Gruys is een zeer illustratief artikel, ‘Nolite thesaurizare vobis thesauros’, over de problemen die zich voordoen bij het samenstellen van ‘zo iets eenvoudigs’ als de thesaurus van Nederlandse boekdrukkers.

Willem Heijting weet de achttiendeeeuwse remonstrantse predikant Gerbrand Bruining via een boekhistorische vraagstelling om te toveren tot een broodschrijver met niet minder dan negentig titels op zijn naam. De bijdrage van Marja Keyser betreft ‘Frederik Muller als eerste bibliothecaris van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, 1845-1877’. A.K. Offenberg geeft een toelichting bij ‘Wat niet in de census staat; een lijst van al dan niet terecht als incunabel beschouwde Hebreeuwse uitgaven’.

Van belang is verder een verslag van ‘Papieronderzoek van de in de Nederlanden gedrukte incunabelen’ door Gerard van Thienen, waaruit blijkt dat behalve met geavanceerde technieken ook met eenvoudige afwrijfsels van watermerken resultaten behaald kunnen worden. Paul Valkema Blouw tenslotte weet via zijn beproefde methode van typografische analyse ‘Een vergeten ondergrondse drukker’ aan de vergetelheid te onttrekken; het betreft de Steenwijkse drukker Herman 't Zangers (1565-1580), op wiens pers zeer waarschijnlijk ook de Nederlandse vertaling van het geruchtmakende werk van Castellion De haereticis is gedrukt.

pjv

De ongenietbaren

‘Domineesdichters’ waren het. Als we Tachtig moeten geloven stelde de negentiende-eeuwse literatuur die aan De Nieuwe Gids voorafging niet veel voor. Hoe moeilijk het is om van dit beeld los te komen bleek eind 1991, toen op twee verschillende symposia de beeldvorming van de negentiendeeeuwse literatuur ter sprake werd gebracht. De Werkgroep negentiende eeuw had voor haar bijeenkomst als titel ‘De uitvinding van de negentiende eeuw’ gekozen, en bundelde de lezingen in het huisorgaan De negentiende eeuw 16, nummer 1. Het andere symposium was georganiseerd door de Vlaamse Contactgroep 19de eeuw. Dr. F.A. Snellaert comité. Onlangs verscheen ook daarvan de neerslag onder de titel Colloquium over de beeldvorming rond de 19de eeuw in Vlaanderen. Balans en perspectief 1971-1991.

De Vlaamse vernieuwers die zich in het blad Van Nu en Straks (1893-1910) hadden verenigd, trapten net als Tachtig hard terug naar hun voorzaten. Karel Wauters geeft hen in zijn bijdrage aan het Colloquium postuum gelijk. Hij spreekt van ‘tweederangsliteratuur’: inferieur en ongenietbaar. De Vlaamse negentiende-eeuwse literatuur heeft alleen nog waarde als tijdsdocument. Wie zich er - desondanks - in wil verdiepen moet behalve neerlandicus ook filoloog en historicus zijn, en dergelijke duizendpoten zijn zeldzaam.

Op het Nederlandse symposium had W. van den Berg ook al bekend dat geen enkele negentiende-eeuwse auteur hem nog esthetisch wist te boeien. Dat ontlokte destijds de nodige ‘oohs’ en ‘aahs’ aan de zaal, en zijn respondente Marita Mathijsen zei zelfs ‘bedroefd’ te zijn. Uit de woorden van Van den Berg kon immers de conclusie getrokken worden dat we de negentiende-eeuwse literatuur maar moeten laten voor wat zij is. Het afscheid van domineesland leek nabij.

W. van den Berg was ook een van de sprekers op het Vlaamse Colloquium. In zijn bijdrage, die de Noordnederlandse studie van de negentiende-eeuwse literatuur als onderwerp had, kon hij zijn stellingname nuanceren. Van den Berg blijkt dankzij het lopend onderzoek van de afgelopen jaren toch nog perspectief te zien, er spreekt zelfs een gezonde dosis enthousiasme uit zijn lezing. Dat

[pagina 124]
[p. 124]

lopende onderzoek kan in het kort samengevat worden als de studie van het literaire bedrijf, meer dan van de literatuur zelf. Dat betekent dat de produktie, distributie en de consumptie van literatuur in de schijnwerpers staan. Los van het feit dat dit natuurlijk op zichzelf al interessant genoeg is, heeft zulk onderzoek ook consequenties voor de beeldvorming. Wij ervaren de negentiende-eeuwse literatuur vaak als ongenietbaar, omdat de literatuur toen een andere functie had dan nu. Het was literatuur met een boodschap. Wie zich blijft verdiepen in de literaire werken zelf, kan die functie over het hoofd zien. Daarentegen werpen studies naar het literaire bedrijf meer licht op de betekenis van zulke literatuur voor negentiende-eeuwse lezers. Zo langzamerhand ontstaat een ander beeld van diesaaie-negentiende-eeuw. Een beeld waarin de domineesdichters thuishoren en opnieuw bestudering verdienen, terwijl niemand zich verplicht hoeft te voelen hun poëzie ook esthetisch te waarderen.

 

lisa kuitert

Brabantse handschriften

In de collecties van provinciale genootschappen bevinden zich vaak bijzonder interessante voorwerpen. Dat is ook het geval met het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant, gevestigd in Den Bosch. De bibliotheek van dit genootschap werd in 1986 door de provincie overgebracht naar de universiteitsbibliotheek van de Katholieke Universiteit Brabant, die bij de ontsluiting van vooral de middeleeuwse handschriften een beroep deed op de deskundigheid van de Groningse codicologen.

De dertien codices die in de jaren 1837-1847 door Gerrit van Orden aan het genootschap werden geschonken vormen het onderwerp van Brabantse handschriften, een publikatie van Carleen Baarda en Jos M.M. Hermans die verscheen bij de opening van de nieuwe Tilburgse ub (Tilburg: Tilburg University Press, 1992; 64 blz.; ƒ 19,95; ills.). De Zaanse numismaat Van Orden was vanaf het begin in 1836 lid van het Brabants Genootschap, dat hij regelmatig bedacht met schenkingen waaronder dus een aantal codices.

Voordat ze tot een beschrijving van de handschriften overgaan, geven Baarda en Hermans een kleine cursus codicologie, die uitermate leesbaar en begrijpelijk is voor een groot publiek. Ze gaan in op de problemen van lokalisering en datering van codices aan de hand van colofons, eigendomsmerken, paastafels, decoratie, bindwerk en dergelijke.

De conclusie van de onderzoekers is, dat de Van Orden-collectie naar vorm en inhoud interessant is omdat ze een beeld geeft van de laat-middeleeuwse godsdienstige praktijken (diurnalen, gebedenboeken, getijdenboeken, meditatieboeken) en voorbeelden bevat van enkele belangrijke boeken producerende centra (onder andere Beverwijk, Den Bosch, Arnhem).

pjv



illustratie

[pagina 125]
[p. 125]

Diepenbrock vervolgd

Mannen geven zich nooit geheel in relaties, zo werd onlangs van bevoegde zijde betoogd in de kwaliteitskrant, omdat zij steeds met één been in de werkelijkheid blijven staan en nooit de gedachte aan hun werk, hun taak in de samenleving kunnen loslaten. Ik had het probleem al van me afgezet, toen ik lezende in Diepenbrocks brieven (Alphons Diepenbrock, Brieven en Documenten vi bijeengebracht en toegelicht door Eduard Reeser. Uitg. Vereniging voor Nederlandse muziekgeschiedenis, Amsterdam, 1991) een volmaakte illustratie van de stelling aantrof in zijn verhouding tot Jo Jongkindt, de twintig jaar jongere vrouw die zich in 1904 tot hem gewend had voor hulp bij haar studie van de klassieken. Al in 1905, zoals blijkt uit zijn brieven van 28 november en 2 december van dat jaar (opgenomen in deel v) was de omgang van karakter veranderd en ontstonden hevige spanningen. Diepenbrock hield de boot aanvankelijk af en beval de muzikale en naar het schijnt ietwat dweperige jonge vrouw nijvere studie en afleiding aan. Maar in de zomer van 1910 barst dan eindelijk de bom. Diepenbrock mag dan een ijverig briefschrijver zijn geweest, meeslepend zijn zijn brieven nooit, ook al maakt Jo meer in hem los aan persoonlijks dan zijn vriend W.G. Hondius van den Broek of zijn leerling B. Verhagen. Zij is voor Diepenbrock behalve geheime liefde ook een belangrijke inspiratiebron, een muze geweest, en háár brieven, waarvan slechts een deel bewaard bleef, winnen het glansrijk in epistolair opzicht en in overgave. ‘Brieven schrijven is voor mij een kwelling,’ bekent hij haar, ‘alleen aan jou schrijf ik graag, hoewel me dat ook nog moeite kost, door de herinnering aan jouw brieven’ (vi, p. 339). Pieter van der Meer de Walcheren, neef van Diepenbrocks vrouw Elsa, heeft beide gelieven gadegeslagen en van hen fraaie typeringen in zijn dagboek gegeven. Begrijpen kon hij ze niet goed.

Maar ook in andere opzichten biedt dit deel weer veel interessants, vooral uiteraard op muziekhistorisch gebied, zoals ontstaan en uitvoeringen van Diepenbrocks composities - Reeser nam ook de persreacties op - en bezoeken van Mahler aan Amsterdam. In brieven aan zijn in Wenen achtergebleven Alma bericht deze weer over zijn Amsterdamse vrienden en verdedigers.

Voor de neerlandicus zijn verder de brieven gewisseld met Kloos rond Diepenbrocks bijdrage aan het Nieuwe Gids-gedenkboek van belang. De wat zuinige, terughoudende brief, aldaar op blz. 57 en 58 afgedrukt, heeft een geschiedenis die in dit deel goed te volgen is. Als Kloos op die bijdrage uitvoerig ingaat (6 juli 1910), beschouwt Diepenbrock dat als gezwets en heeft hij moeite te reageren. Van een voorgenomen ontmoeting die zomer is het ook niet meer gekomen. Maar we zagen al dat Diepenbrock toen andere zaken aan hoofd en hart had.

Dit deel, verschenen tien jaar na het vorige, behandelt Diepenbrocks zevenenveertigste en achtenveertigste levensjaar (september 1908 tot september 1910). De brieven zijn als gewoonlijk voorzien van aantekeningen en worden gevolgd door een chronologisch overzicht, een lijst van correspondenten, een register, aanvullingen en verbeteringen op voorgaande delen en een katern met afbeeldingen. Vooraf gaat een inleiding, waarin in overigens identieke bewoordingen als in deel v Diepenbrocks opvattingen inzake antisemitisme en de bedreiging van de christelijke beschaving aan de orde worden gesteld.

b. luger

Concordia

Ter gelegenheid van het veertigjarige bestaan van de Openbare Bibliotheek van Veenendaal werd door W. van den Berg op 22 januari 1992 een voordracht gehouden over het Veenendaalse

illustratie

leesgezelschap Concordia. Die lezing werd later aangevuld en bewerkt tot een kleine publikatie.

Concordia was een van de vele leesgezelschappen die in de negentiende eeuw (vaak nog tot in de twintigste eeuw) bijdroegen aan de verspreiding van boeken en tijdschriften, en zo het culturele klimaat mede bepaalden.

Het genootschap werd opgericht in november 1857 en werd pas in februari 1943 ontbonden, waarmee het dus net geen eeuw volmaakte. De geschiedenis van dit soort genootschappen levert ons vaak een goed beeld op van wat men in bepaalde kringen las en wat men daarvoor over had. In ‘bepaalde kringen’, want ook daarover geven notulen en ledenlijsten uitsluitsel. In Veenendaal voltrok het lidmaatschap zich via coöptatie en in zo'n betrekkelijk kleine gemeente blijkt dat het vooral de plaatselijke elite is die zich aansluit: fabrieksdirecteuren, artsen, schoolhoofden, de notaris en een boekhandelaar. Na 1900 verandert dat en blijkt het ledenbestand vooraal gerecruteerd uit de plaatselijke middenstand. ‘Democratisering?’ vraagt van den Berg zich af. Het zou kunnen, maar het zou natuurlijk ook kunnen dat de twintigsteeeuwse elite veel meer zelf boeken en tijdschriften gaat aanschaffen, bijvoorbeeld omdat boeken relatief goed-

[pagina 126]
[p. 126]

koper worden en een goed gevulde boekenkast status verschaft. Wat we objectief kunnen constateren is dat op de ledenlijst na 1900 ook winkeliers, banketbakkers en kleermakers voorkomen.

Opvallend is in elk geval dat het aanschafbeleid van het leesgezelschap in de negentiende eeuw een veel liberaler tendens vertoont dan men in die tijd voor een nogal orthodoxe gemeente voor mogelijk houdt. De inleider van het boekje, de bibliothecaris A.J. van Dijk, wijst er dan ook op dat het beeld van een ‘geborneerd verleden’ wat Veenendaal betreft wel enige nuancering behoeft.

Concordia. Een Veenendaals leesgezelschap, 1858-1943 (1992, 32 p.) verscheen met foto's en facsimiles bij de Stichting Bibliotheek Veenendaal.

gvb

 


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • P.J. Verkruijsse

  • Lisa Kuitert

  • Bernt Luger

  • G.J. van Bork

  • over Alphons Diepenbrock