Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Literatuur. Jaargang 10 (1993)

Informatie terzijde

Titelpagina van Literatuur. Jaargang 10
Afbeelding van Literatuur. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van Literatuur. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Literatuur. Jaargang 10

(1993)– [tijdschrift] Literatuur–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 305]
[p. 305]

Literatuur-recensies

Tautologieën

Het vijfhonderdvijftig pagina's dikke boek dat Baudoin Yans, medewerker aan de Université Catholique de Louvain, wijdde aan de filosofische gedachtenwereld van Willem Frederik Hermans, is gebaseerd op zijn proefschrift, en de lezer bemerkt dan ook vanaf de eerste bladzijde een academische betoogtrant, die vereist dat men aan het begin van elke paragraaf uiteenzet wat men de komende bladzijden gaat doen (‘wij behandelen eerst...wij leggen daarna...wij gaan vervolgens na...ten slotte gaat onze aandacht...’). De ondertitel van deze studie naar Hermans als filosoof, zowel in zijn essays als in zijn strikt literaire werk, is duidelijk genoeg, maar de titel, een toespeling op Hermans' experimentele roman De God Denkbaar Denkbaar de God, zal de lezer moeten opvatten als een verwijzing naar de situatie van de mens, ‘de eeuwig bedrogene van het universum’, naar het woord van de Duitse filosoof Erich Heller, aangehaald in de roman Nooit meer slapen.

In een uitvoerige inleiding tekent Yans zijn kader, toont hij de vage grenzen tussen filosofie en literatuur. Als filosofie geen wetenschap is in de zin van de exacte wetenschappen, kan haar taak niet anders zijn dan die van de literatuur: het suggereren van subjectieve waarheden, of - in de woorden van Hermans: ‘wetenschap bedrijven zonder bewijs’. Dan volgen de twee hoofddelen van het boek, waarvan het eerste handelt over het waarheidsprobleem bij Hermans, mijns inziens het kernstuk van zijn thematiek: slechts over een zeer klein deel van zijn wereld kan de mens uitspraken doen die aanspraak kunnen maken op een zeker waarheidsgehalte; daarbuiten - en daar speelt het grootste deel van de menselijke activiteit zich af -, in de filosofie, ethiek, psychologie, enzovoorts, daar komt men alleen tot schijnwaarheden (Yans hanteert de term ‘epistemologisch pessimisme’). In het tweede onderdeel worden de opvattingen van Hermans over de situatie van de mens besproken: als eenzame staat hij in een onkenbare werkelijkheid, overgeleverd aan bedrog, misverstand en toeval.

Bekijkt men de bladzijden waarop het betoog van Yans afgedrukt staat, dan valt onmiddellijk op dat het grootste deel daarvan uit citaten en parafrasen uit Hermans' werk bestaat: hij herhaalt, hij omschrijft - zijn studie bestaat grotendeels uit tautologieën, en ‘die leren in feite niets nieuws’, zoals hij zelf ergens opmerkt. Enkele malen geeft hij zelfs lijstjes met plaatsen waar een bepaald woord bij Hermans voorkomt: het lijkt wel of Yans het hele werk van zijn auteur met behulp van een scanner in een elektronisch bestand heeft gezet.

Nadeel van zijn werkwijze is dat de werken van Hermans vaak verengd worden tot mededelingen die ze bevatten met betrekking tot diens filosofische opvattingen. Hoewel hij hier en daar verhelderende analyses geeft van individuele werken, bijvoorbeeld het motief van de dood in de roman Een heilige van de horlogerie, ligt Yans' kracht in de heuristiek, in het verzamelen van de basisgegevens. Dat heeft hij op een bewonderenswaardige wijze gedaan en er is een lezenswaardig boek uit voortgekomen.

Naast de citaten uit het werk van Hermans plaatst Yans voortdurend citaten uit het werk van filosofen als Schopenhauer, Wittgenstein, Nietzsche, Popper of Sartre, waarbij dan op de parallellie gewezen wordt. Helaas glijdt hij daarbij een aantal malen uit. Als Osewoudt in De donkere kamer van Damokles een keer ‘godallemachtig’ zegt, plaatst Yans dit in een betoog over de godsdienst bij Hermans, niet beseffend dat een romanfiguur wel eens zomaar kan vloeken: niet elk musje dat van het dak valt heeft ernstige consequenties. In een ander werk pakt een soldaat een teddybeer van een kind af, waarop hem toegeroepen wordt het speelgoed terug te geven: ‘De kleine heeft toch al niets’, en onmiddellijk komt Yans met ‘das Nichts’ van Heidegger aanzetten. En als hij citaten uit Sartre afdrukt naast die uit Hermans, spreekt hij al te snel over raakpunten met het existentialisme, terwijl Hermans toch ver afstaat van de ethische essentie van deze stroming.

Heel terecht wijst Yans door het hele boek heen op de verwantschap tussen Hermans' gedachtenwereld en die van Schopenhauer; volgens de index is de filosoof van het pessimisme in dit boek de meest vermelde wijsgeer, onmiddellijk gevolgd door Wittgenstein en Nietzsche. Hier voegt Yans wat toe aan onze kennis: niet alleen heeft Hermans zich maar zelden uitgelaten over Schopenhauer, maar ook in de secundaire literatuur is die verwantschap nauwelijks opgemerkt. Dat Hermans' interpretatie van Wittgenstein eenzijdig zou zijn - hij zou namelijk de vroege, radicaal-positivistische filosoof op de latere, meer ‘mystieke’ denker leggen -, is al eens eerder te berde gebracht, maar Yans verbindt dit met een polariteit in Hermans tussen de dichter en de rationalist. Dat laatste behoeft ons echter niet te verbazen: onze huidige Westerse cultuur sluit aan bij de grote beweging van de Romantiek, dat tweestromenland waaraan zowel rationalisme (de zucht naar waarheid) als irrationalisme (de ontreddering van de mens) participeren.

frans a. janssen

 

Baudoin Yans, De God Bedrogen Bedrogen de God. Een speurtocht door W.F. Hermans' filosofisch universum (Bruxelles, 1992). Editions Nauwelaerts, 554 blz.

Over zeehelden en globetrotters

Bij Uitgeverij Van Wijnen te Franeker is in de serie ‘Hoogtepunten der maritieme Geschiedschrijving’ een drietal facsimile-uitgaven uitgebracht van zeventiende-eeuwse boeken waarin leven en daden van beroemde zeehelden en ontdekkers worden beschreven.

[pagina 306]
[p. 306]

Een recensie van een andere door Uitgeverij Van Wijnen verzorgde reprint, de biografie van Michiel de Ruiter door Gerard Brandt (zie de bespreking ervan in Literatuur 6, 1989, p. 177-179), maakte dat ik wat argwanend stond ten opzichte van deze drie fotografische herdrukken. In de ub van Amsterdam en de bibliotheek van het Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’ te Rotterdam, waar de originele edities van de hier besproken boeken liggen, vergeleek ik de als legger gebruikte exemplaren met de facsimile-uitgaven. Ik constateerde toen dat over de wijze van bezorging van deze facsimile's het één en ander op te merken valt.

Als de drie facsimile's naast de originele exemplaren worden gelegd, zien de reprints er vlekkeloos uit. Het blijkt dat er alles aan is gedaan de nieuwe boeken smet- en krasvrij te krijgen. Daarbij is men bij het vervaardigen van de reprint van Het Leven en Bedrijf Van den vermaarden Zeeheld Cornelis Tromp zo ijverig met de correctielak aan het werk gegaan, dat op bladzijde 7 onderaan, boven het katernsignatuur, een komma in de tekst royaal werd weggelakt. Te veel enthousiasme? Voor de rest is er geen verschil tussen de reprint en het oorspronkelijke werk. Hoogstens dat een aantal gravures op een andere plaats is afgedrukt dan in het originele exemplaar waarnaar de reprint is gemaakt: onder andere fol. 317 na blz. 313, fol. 448 na blz. 439.

Anders is het bij de facsimile-uitgave van Leeven en Daden Der Doorluchtighste Zee-Helden en Ontdeckers van Landen, Deser Eeuwen. Over twee delen verdeeld passeren in vogelvlucht de heldendaden van zeelieden en ontdekkingsreizigers onder anderen Christoffel Columbus (1492), Jan Huygen van Linschoten, Piet Hein en Michiel Adriaansz. de Ruiter (1676) de revue. In de ‘Bijlage’, horende bij dit en het hierboven besproken boek, leest men dat in de reprint van Leeven en Daaden (...) de prent op fol. 92 uit deel twee abusievelijk tweemaal is afgedrukt (zowel in het eerste als

illustratie
Titelgravure van Het gezantschap der Neërlandtsche Oost-Indische Compagnie (...) uit 1665


tweede deel). In de door mij geraadpleegde oorspronkelijke editie (3 C 46) van het Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’ in Rotterdam kan ik er slechts éen terugvinden, alleen in het eerste deel. Argwanend werd ik toen ik zag dat in diezelfde ‘Bijlage’ ook nog wordt vermeld dat bij het maken van de reprint ‘enkele minder goede pagina's’ (wat betekent ‘minder goed’?) uit andere exemplaren zijn overgenomen. Mag ik dan raden naar de bladzijden en naar de edities?

Betreft het bijvoorbeeld de gravure na bladzijde 44? In het oorspronkelijke exemplaar ontbreekt deze prent namelijk. Of wordt het portret van Maarten Harpertsz. Tromp (deel 2, fol. 85) bedoeld? Dit blijkt niet uit de originele exemplaar afkomstig te zijn. Er zijn te veel verschillen: de prent in de reprint is keurig recht op de bladzijde afgedrukt, er ontbreekt een vlek op de linker mouw van Tromp en de

[pagina 307]
[p. 307]

achtergrond is van een verrassend gave grafische kwaliteit. Tot slot een positieve opmerking: de bladzijden met een afwijkende paginanummering uit de oorspronkelijke editie (deel I blz. 120 (= 320) en deel II blz. 277 en 278 (= 177 en 178)) werden ongecorrigeerd overgenomen. Ook de uitgave van de reprint van het derde deel van deze serie met hoogtepunten uit de maritieme geschiedenis is niet geheel vlekkeloos verlopen. Het betreft het omvangrijke reisboek Het Gezantschap Der Neerlandtsche Oost-Indische Compagnie, Aan Den Grooten Tartartische Cham, Den tegenwoordigen Keizer van China geschreven door Joan Nieuhof. Een boek waarin het niet zo zeer een zeeheld betreft, maar ook een wereldreiziger.

In het midden van de zeventiende eeuw werd door gouverneur-generaal Joan Maatsuiker en de Raden van Indië besloten een Nederlands gezantschap onder leiding van Pieter de Goyer en Jacob de Keyzer naar de Chinese keizer af te laten reizen om handelsbetrekkingen aan te knopen. Van deze handelsmissie maakte ook de hofmeester Joan Nieuhof deel uit. Men vertrok op 14 juli 1655 uit Batavia. In de ruimen van de schepen lagen kostbare goederen opgeslagen als kado's voor de Chinese bevolking en haar keizer: wollen en linnen stoffen, specerijen, barnsteen, rode kralen, sandelhout, lakdozen, verrekijkers, grote en kleine spiegels, pluimen en wapens. Op 31 maart 1657 was het gezelschap weer terug in Batavia. De reis was moeizaam verlopen. De Chinese bevolking was achterdochtig en stelde de Nederlanders vragen als bijvoorbeeld ‘of het waar was dat de Hollanders drie dagen onder water konden leven’. Jezuïeten die al langer in China woonden en die Hollanders als concurrenten zagen, hadden de bevolking dit wijs gemaakt. Ook had de reis niet opgeleverd wat men ervan had verwacht: de Chinese keizer besloot dat dit eerste Nederlandse gezantschap het over acht jaar maar eens opnieuw moest proberen.

Voor Joan Nieuhof, geboren in 1618, was het reizen niet vreemd. Hij trok ruim een kwart eeuw door Brazilië, Zuid-Afrika, Indië en beleefde daarbij talloze avonturen waarvan hij verslag deed in zijn West- en Oostindische reisboeken die de lezer een schat aan informatie bieden. Mieuhof was in dienst van de voc en wic. Hendrik Nieuhof, zijn broer, karakteriseerde hem als volgt: ‘Hy was begaaft met een goet verstand en andere deftige hoedanigheden; lustigh en vrolijk van aart, en aangenaam in ommegang; een liefhebber van de poësy, tekenkunst en musijk. Hij sprak verscheide talen, en had groote lust in verre en vreemde landen te bezien en t'onderzoeken.’

In 1665 verscheen bij de Amsterdamse boekhandel Jacob van Meurs het eerste reisboek over China, Het Gezantschap Der Neêrlandtsche Oost-Indische Compagnie (...). Nieuhof beschreef hierin niet alleen de lotgevallen van het gezantschap, hij was in China ook in staat ‘'t onderzoeken van de zeden en manieren dezer Volken, en den aart van 't Land’ en ‘in 't aftekenen van Lantschappen, Steden, Dorpen, Dieren, Kruiden, en meer andere vreemdigheden’. Hij maakte zo'n honderdvijftig tekeningen en een kaart van China.

Het boek 'dat uit twee delen bestaat, (deel I 'Nauwkeurige Beschrijving van 'tGezandschap en deel II 'Algemeene Beschryving van 'tRijk Sina), was al snel erg populair in Europa. In Nederland verschenen verschillende edities bij Jacob van Meurs in Amsterdam (in 1665, 1670, 1682 en 1693). Een roofdruk werd door de Antwerpse drukker Cnobbaert uitgebracht (1666). In 1665 verscheen er een Franse vertaling, een jaar later een Duitse (in 1669 een herdruk), in 1667 een Engelse en in 1668 een Latijnse. Wat niet vreemd is omdat in die jaren en tot ver in de achttiende eeuw in Europa een ware China-rage woedde. Ontleningen aan tekeningen van Rieuhof zijn terug te vinden onder andere op aardewerk en in architectuurontwerpen. Ook in deze tijd waarin de belangstelling voor reisverhalen naar exotische oorden weer is opgebloeid, is het aangenaam om Nieuhofs Het Gezantschap (...) te herlezen en de vele gravures te bekijken.

Het is mijns inziens terecht dat ervoor is gekozen om dit literaire hoogtepunt in facsimile-uitgave naar de eerste druk op de markt te brengen. Maar ook hier weer geldt dat over de wijze van bezorging ervan enkele kritische kanttekeningen op hun plaats zijn. Zo blijkt dat in de originele exemplaar (nummer 245 van de Engelbrecht-collectie in het Maritiem museum ‘Prins Hendrik’ te Rotterdam) nauwkeurig de ‘Druk-fauten en misslagen’ door een eigenaar zijn gecorrigeerd. Even zorgvuldig als deze verbeteringen zijn aangebracht, zo stipt zijn ze in de facsimile-uitgave weer verwijderd. Een aantal keren schoot de kwast met correctielak nog verder uit en verwijderde originele letters uit de tekst (onder andere deel II ‘Algemeene Beschryving van 'tRyk Sina’, blz. 80). In het tweede deel lijkt de correctielak op te zijn en zijn de eeuwenoude correcties nog zichthaar: op bladzijde 87 en 133.

Slordigheid of inconsequentie? Het is jammer dat enkele mooie prenten in de reprint te donker zijn afgedrukt, daardoor is een aantal exotische platen in een duistere nevel gehuld. Evenals in de reprint van Het Leven en Bedrijf Van den vermaarden Zeeheld Cornelis Tromp (...) zijn ook hier de gravures op andere plaatsen ingebonden dan in de originele editie.

Ondanks enkele kritische kanttekeningen vind ik het initiatief van Uitgeverij Van Wijnen lovenswaardig om een aantal zeventiende-eeuwse teksten toegankelijk te maken voor een groter lezerspubliek, zodat men lui in de leunstoel gezeten op reis kan gaan. Alleen moet het me wel van het hart dat wanneer er in de toekomst voor gekozen wordt meerdere reisboeken in deze serie uit te brengen ‘een andere naam, bijvoorbeeld ‘Hoogtepunten uit de geschiedenis

[pagina 308]
[p. 308]

van globetrotters’ misschien de lading beter dekt.

adrienne m. zuiderweg

 

In de serie ‘Hoogtepunten der maritieme geschiedschrijving’ verschenen bij Uitgeverij Van Wijnen, Franeker, de volgende drie delen in facsimile-uitgaven.

Deel I: Leven en Bedrijf Van den vermaarden Zeeheld Cornelis Tromp, Graaf van Sylliesburg, Ridder van den Olifant, Baronnet, Etc. Lieutenant Admiraal Generaal van Holland en Westvriesland [...]. Amsterdam, Timotheus ten Hoorn, en Haarlem, Jakob van Beverwyk. 1692. Fotografische herdruk in een genummerde oplage van 2500 exemplaren. [Met een afzonderlijke ‘Bijlage bij deel I en II’ door E.A. de Vries]. Franeker 1990. 491 + 16 p.; ƒ 179,50.
Deel II: Leeven en Daden Der Doorluchtighste Zee-helden En Ontdeckers van Landen, Dezer Eeuwen [...].

Amsterdam, Jan Claesz. ten Hoorn, en Jan Bouman. 1676. Fotografische herdruk in een genummerde oplage van 2500 exemplaren. Franeker 1990. 653 + 23 p.; ƒ 199,50.
Deel III: Joan Nieuhof, Het Gezantschap Der Neerlandtsche Oost-Indische Compagnie, Aan Den Grooten Tartarischen Cham, Den tegenwoordigen Keizer van China [...]. Amsterdam, Jacob van Meurs. 1665. Fotografische herdruk in een genummerde oplage van 1000 exemplaren. [Met een afzonderlijke ‘Bijlage bij deel III’ door Leonard Blussé]. Franeker 1990. 466 + 23 p.+ kaart; ƒ 299,50.

Gemengde berichten uit de kring der medioneerlandici

Nooit eerder hebben zich zoveel onderzoekers met de Middelnederlandse letteren beziggehouden, maar ook nog nooit was de diversiteit tussen de onderzoekers en de onderzoeksobjecten zo groot. Om de diversiteit enigszins in kaart te brengen vond op 13 en 14 december 1990 in Leiden onder de paraplu van het nwo-pioniersproject Nederlandse Literatuur en Cultuur van de Middeleeuwen (nlcm) het congres ‘Misselike tonghe. De Middelnederlandse letterkunde in interdisciplinair verband’ plaats. Een bundeling van de bij die gelegenheid gehouden lezingen is nu verschenen en verschaft de - al enigszins met het terrein vertrouwde lezer - een goed overzicht van de huidige stand van zaken in de medioneerlandistiek.

In de acht kernlezingen staat steeds de relatie tussen de Middelnederlandse letterkunde met een aanverwant terrein centraal. Zo komen achtereenvolgens de verhouding tot de Franse literatuur, de germanistiek, de geschiedwetenschap, de Latijnse literatuur en de historische taalkunde aan de orde, terwijl ook gewezen wordt op het belang voor de Middelnederlandse letterkunde van de handschriftenkunde, de tot nog toe onderbelichte geestelijke literatuur en de artes. Naast grote verschillen vertonen de bijdragen opvallende overeenkomsten. Het gebrek aan mankracht en deskundigheid op het betreffende terrein, de desiderata en de onmogelijkheden keren regelmatig in de betogen terug en geven een goed inzicht in de ontwikkelingen die deze sterk groeiende tak van wetenschap doormaakt. Terwijl de Leidse hoogleraar Frits van Oostrom in zijn inleiding ‘Postmoderne medioneerlandistiek’ de eenheid en verscheidenheid van de vraagstellingen probeert samen te vatten, wijst A.M.J. van Buuren in zijn bijdrage ‘Want ic ghien litteratuyre en kenne’ op de gevolgen van deze gigantische opgang van de medioneerlandistiek in Westeuropees perspectief. Niemand kan - zelfs op het gebied van zijn eigen specialisme - de secundaire literatuur nog bijhouden. Op het gebied van de Artur-literatuur bijvoorbeeld verschijnen jaarlijks zo'n 700 bijdragen. Iedere onderzoeker is specialist op zijn eigen terrein en slechts weinigen kunnen het zich veroorloven over de schutting van de

illustratie

buurman te kijken. Immers de eigen karavaan van onderzoek en onderzoeksresultaten rolt voort en iedere pas op de plaats heeft tot gevolg dat achterstand wordt opgelopen. Dat heeft ondermeer tot gevolg dat zelfs heel belangrijke Nederlandse studies niet meer worden gerecenseerd. Bijgevolg doemt voor Van Buuren de vraag op waar de medioneerlandistiek mee bezig is. Met produktie. Ja, maar voor wie?

Op deze laatste vraag gaan de voordrachten van de eerste en de laatste sprekers iets principiëler in. De Amsterdamse hoogleraar Herman Pleij betoogt in zijn bijdrage ‘Van het luie, lekkere leven. Over de doelloze bestudering van de Middelnederlandse letterkunde’ dat de grote stroom van studies die alleen tot doel heeft om ‘veronachtzaamde teksten’ onder de aandacht van het publiek te brengen en waarin wordt aangetoond dat de bewuste schrijver of bewerker toch veel mooier en knapper is dan men altijd gedacht heeft, uitgaat van verkeerde, immers moderne premissen. Nooit meer zullen deze studies volgens Pleij kunnen bewerkstelligen dat de hedendaagse lezers Hadewijch, Dirc van Delft of Vondel

[pagina 309]
[p. 309]

nog in hun hart zullen sluiten. Esthetische overwegingen bij de keuze van het onderzoeksobject acht hij achterhaald en schieten zijns inziens hun doel voorbij: lezers voor deze studies zijn er nauwelijks meer en zullen ook niet talrijker worden in de toekomst. Hij wil zichzelf en de andere medioneerlandici zien als historici met kennis van een bijzonder type teksten, fictionele teksten, waarbij de onderzoekers de rol die deze teksten in het historische veranderingsproces hebben gespeeld, onderzoeken. De Utrechtse hoogleraar W.P. Gerritsen valt de eer te beurt om met zijn bijdrage ‘Den lust voor dezen studietak’ de bundel uit te luiden. Hij stelt dat de prijs die voor de recente vooruitgang betaald wordt (het succes van boeken als Het woord van eer of De sneeuwpoppen van 1511) bestaat uit het feit dat de hedendaagse lezer met de taal van de bronnen, met de literaire werken waarom het gaat, slechts kennis maakt in de vorm van citaten-met-vertaling: ‘Het succes van boeken van dit type is welkome winst voor ons vak, maar dat mag ons niet doen vergeten dat dit vak alleen kan bestaan bij de gratie van lezers die bereid en in staat zijn zich grondig in de oude teksten te verdiepen. Middelnederlandse letterkunde is nu eenmaal een literair-historische discipline, gericht op het begrijpen en beschrijven van de veranderlijkheid en de ononderbroken samenhang van het verschijnsel litteratuur in een chronologisch continuüm’ (p. 186-187).

Het moge duidelijk zijn dat tussen de visies van Pleij en Gerritsen een grote kloof gaapt. Pleij accepteert het einde van het vak in engere zin, omdat hij zijn werk anders definieert en de hoop heeft opgegeven een groot publiek met tekstedities en tekstimmanente studies te kunnen bereiken, terwijl Gerritsen nu juist doordrongen is van de noodzaak om lezers in direct contact te brengen met Middeleeuwse literatuur door middel van boeiende tekstedities. In één opzicht zijn ze het echter opvallend eens: het vak bestaat in eerste instantie bij de gratie van Nederlandstalige lezers. Als de lezingen uit ‘Misselike tonghe’ als graadmeter kunnen fungeren, lijken Pleij, Gerritsen en de geïnteresseerde leek in de nabije toekomst niet aan hun trekken te komen. De sprekers overleggen met vakgenoten over toekomstig en dringend gewenst onderzoek en de verspreiding van de Middelnederlandse letterkunde en de fraaie onderzoeksresultaten naar het buitenland en naar Franse, Duitse en Engelse mediëvisten. Over het schrijven van mooie boeken in de Nederlandse taal of het maken van fraaie, actuele tekstedities spreekt bijna niemand. Wel ironisch genoeg over Engelse vertalingen van onze Middelnederlandse literatuur. Dit heeft natuurlijk alles te maken met het centrale thema van het congres ‘Misselike tonghe’, maar dat neemt niet weg dat het de vraag is of een wetenschap als ‘de bestudering van de Middelnederlandse letteren’ wel kan blijven bloeien als het maatschappelijke draagvlak niet regelmatig in het Nederlands wordt gevoed door publikaties zoals Pleij en Gerritsen voor ogen staan.

De algemene indruk die men na het lezen van de bijdragen in deze bundel krijgt, is dat de medioneerlandistiek tussen Scylla en Charybdis doorvaart. Het vak is internationaler geworden en dat heeft ertoe geleid dat iedere onderzoeker binnen zijn eigen specialisme leeft. Het bijhouden van de internationale literatuur op het eigen terrein maakt het onmogelijk om zelfs binnen de eigen Middelnederlandse literatuur nog all-round te zijn. Aan de andere kant wordt onder invloed van de historisering het blikveld vergroot en de grenzen van de schone letteren overschreden. Het is tekenend dat een aantal onderzoekers aandacht vraagt voor veronachtzaamde tekstgroepen. Historische, religieuze en artesteksten worden aangeboden als object van principieel literair-historisch onderzoek. Het object van de medioneerlandistiek wordt steeds groter, maar het is de vraag of daarmee ook het lezerspubliek in dezelfde mate groter wordt. De toekomst zal dit uitwijzen.

p.j.a. franssen

 

F.P, van Oostrom e.a. Misselike tonghe. De middelnederlandse letterkunde in interdisciplinair verband. Prometheus, Amsterdam: 1991. ƒ 39,90.

Overslaan

Bij mijn herhaalde pogingen tot bespreking van De Schutters literatuurgeschiedenis slaagde ik er niet in om de meest bondige recensie op Ina Boudier-Bakkers De klop op de deur uit mijn hoofd te bannen: niet opendoen.

herman pleij

 

F. de Schutter. Het verhaal van de Nederlandse literatuur. Deel 1: Middeleeuwen, Renaissance, Barok (Kapellen/Amsterdam, 1992). Pelckmans / Wereldbibliotheek, 355 blz., ƒ 69,50.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Misselike tonghe: de Middelnederlandse letterkunde in interdisciplinair verband


auteurs

  • Frans A. Janssen

  • P.J.A. Franssen

  • Herman Pleij

  • Adrienne M. Zuiderweg

  • over Freddy de Schutter

  • over Baudoin Yans

  • over Timotheus ten Hoorn

  • over J. Bouman

  • over Jacob Meurs