Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Literatuur. Jaargang 18 (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Literatuur. Jaargang 18
Afbeelding van Literatuur. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van Literatuur. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Literatuur. Jaargang 18

(2001)– [tijdschrift] Literatuur–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 187]
[p. 187]

literatuur-signalementen

Zeeverhalen

Eeuwenlang moest de liefhebber van reisavonturen, scheepsrampen en exotische oorden beschikken over een omvangrijke bibliotheek vol reisjournalen om weg te kunnen dromen bij klapperende zeilen, huilende winden, striemende regens en brullende misthoorns op stampende en rollende schepen.

De hedendaagse lezer hoeft geen grote bibliotheek meer te bezitten als we de ondertitel van de bloemlezing zeeverhalen Bij tij en ontij geloven. Die belooft 400 jaarzeeverhalen in de Nederlandse letteren (bezorgd door Margo de Waal. Amsrerdam-Antwerpen: Uitgeverij Contact, 2000. 503 blz.; ƒ59,90; isbn 90-25497-95-0). De lezer van zestiende-, zeventiende- en achttiende-eeuwse reisavonturen komt er echter bekaaid vanaf, slechts zeven van de zesenveertig verhalen stammen uit die periode. De liefhebber van de negentiende eeuw heeft al een bredere keus. De twintigste eeuw is het best vertegenwoordigd in deze bloemlezing.

De wereldzeeën lokken de lezer. Hij waant zich een heuse pikbroek. Bij het openslaan van Bij tij en ontij kan hij door de tijd op reis gaan, bijvoorbeeld naar Indië. Hij is er bij als het schip van Willem Bontekoe in de lucht vliegt. Hij drinkt een kopje chocolade met de zusjes Lammens, eet met Louis Couperus besuikerde grapefruit, is getuige van Ver Huells eerste zeereis, ergert zich met Arthur Ducroo, de literaire alter ego van E. du Perron, over de medepassagiers, en maakt met Rudy Kousbroek een virtuele overtocht. Met Johan Fabricius en Sybren Polet keert hij terug in de tijd als

illustratie
Een navigatiekaart voor reizen over zee.


scheepsjongen van Bontekoe, of als slachtoffer van de muiterij op de Batavia. Hij ontdekt met Jacob Roggeveen Zuidland in P.F. Thomése's gelijknamige boek.

Hij kan zijn hart ophalen aan journalen, waarin minutieus de dagelijkse gebeurtenissen worden vastgelegd, zoals Om de noord van Gerrit van Veer, het Journael van de reis naar Zuid-Amerika van Hendrik Ottsen en het Memorandum van B.G. Baljé. Hij maakt een prauwreis door de Indische archipel met Augusta de Wit en Beb Vuyk, of blijft dicht bij huis als hij met J. Stamperius strandt op Vlieland, met Nescio wandelt op de dijk van Schellingwou, met Jef Last getuige is van de afsluiting van de Zuiderzee, met Cor Bruijn het strand jut, en met Hans Warren de februariramp in 1953 meemaakt.

De zee verzwelgt mens en boot, zoals in Heijermans' Op hoop van zegen, of Onder den Brandaris van G.F. Haspels en De laatste reis van de Nyborg van Slauerhoff. Dat weet de ware zeeliefhebber maar hij weet ook hoe ze ruikt, hoe haar luchten tinten. Gretig leest hij dan ook De kleuren van de zee van Bart Plouvier, waarin de Engelse schilder William Turner door matrozen aan de mast wordt vastgebonden om het kleurenschouwspel te observeren.

Afgezien van het eerder gememoreerde punt van kritiek is Bij tij en ontij een aantrekkelijke verzameling zeeliteratuur. Het boek bevat een korte inleiding, biografieën van de auteurs en een overzicht van de geraadpleegde bronnen. Bij tij en ontij is het nieuwe deel in de reeks waarin reeds eerder bloemlezingen van Indische, Surinaamse, joodse en Friese literatuur verschenen.

adrienne zuiderweg.

[pagina 188]
[p. 188]

Elitair vermaak

De historische wetenschappen zijn lange tijd nauwelijks geïnteresseerd geweest in het doen en laten van de hogere bevolkingsgroepen. De aandacht diende uit te gaan naar diegenen die in de geschiedenis onder aan de maatschappelijke ladder hebben gestaan en die in de geschiedenisboeken nauwelijks een plaats gekregen hebben. Op de elite rustte bijna een taboe. Inmiddels lijkt het tij weer enigszins gekeerd te zijn, mede door de inspirerende studies van de historicus D.J. Roorda. Zonder al te veel schroom kan de blik weer gericht worden op de ‘elite’, zoals ook gebeurt in de bundel Vermaak van de elite in de vroegmoderne tijd (O.r.v. J. de Jongste, J. Roding en B. Thijs. Hilversum, Verloren, 1999. 313 blz.; ills.; ƒ45,-; isbn 90-65500-72-3). Wellicht heeft het nog wat met het oude taboe op dit onderwerp te maken dat in de inleiding van deze bundel wel uitvoerig verantwoording wordt

illustratie
Tennisspelende studenten van de universiteit van Padua, circa 1610.


afgelegd over het begrip ‘elite’ (waarbij men onder meer onderscheid kan maken tussen sociale, economische en intellectuele elite), maar aan een definiëring van ‘vermaak’ voorbij wordt gegaan. Kennelijk acht de redactie de betekenis daarvan voor iedereen duidelijk en vaststaand, terwijl de bijdragen duidelijk aantonen dat de opvattingen over het begrip ‘vermaak’ geenszins onveranderlijk zijn. Ook de auteurs van de veertien bijdragen aan deze bundel problematiseren, enkele uitzonderingen daargelaten (De Boer en Bostoen doen dit wel), het begrip niet. Soms leidt dat tot een ruime hantering van de term waarbij allerlei activiteiten tot vermaak worden gerekend, die wellicht meer onder een algemene noemer als ‘levensstijl’ of ‘cultuur’ moeten worden gerekend. De moralistische bril waarmee nog steeds naar elite wordt gekeken zal hier debet aan zijn.

Dat wat als vermaak werd beschouwd, verschilt van onze opvattingen, wordt regelmatig duidelijk. In veel van de behandelde onderwerpen, zoals tennis, dressuurrijden, dansen en toneel, gaat het vermaak hand in hand met het leerzame, het opvoedkundige. Alleen om het plezier ging het zelden. Het dressuurrijden was voornamelijk bedoeld om beheersing aan te kweken: beheersing over het paard betekende dat de ruiter ook in zijn karakter de deugd van beheersing had ontwikkeld. Naar het toneel keek men ook omdat het leerzaam was en dansen was een activiteit die volgens de voorstanders zorgde voor een fysiek evenwicht en zo bijdroeg aan de gezondheid.

Alleen bij de jacht, heel lang vrijwel exclusief het domein van de adel, is sprake van ‘plezier om het plezier’. J.A. Hendrikx noemt als voorbeeld onder meer het jagen met vogels en met name het loslaten van valken op passerende reigers, een vorm van jagen die op de jachtterreinen van paleis Het Loo werd beoefend.

In de artikelen die in deze bundel zijn opgenomen is de blik voornamelijk op Nederland gericht, waar de adel in deze periode wat op de achtergrond verdwijnt en de regentenklasse de toon aangeeft.

Wat je als lezer van deze bundel node mist, zijn getuigenissen van die feestvierende elite. In de bijdrage van Marika Keblusek over toneel aan de Haagse hoven van Elizabeth van Bohemen en Mary Stuart is daar eventjes zicht op door de brieven van Elizabeth waarin zij verslag doet van de ‘masques’, groots opgezette theaterspektakels, die aan het hof georganiseerd werden. Elizabeth en de haren genieten er met volle teugen van, ondanks tegenstribbelende predikanten:

[pagina 189]
[p. 189]


illustratie
‘Elegant dansgezelschap’. Paneel van Christoffel van der Laemen.


Our Dutch minister sayde nothing against it in the pulpit; but a little French preacher, Carré, saide in his sermon, we had commited as great a sinne as that of Sodome and Gomora, which set all the church laughing.

eg

Wandelen met de jonge Van Lennep

 
Maar ik die om de brutaliteit van
 
felle woede brandde,
 
sprong op en nam meteen mijn
 
wandelstok in handen,
 
en dacht: ‘De eerste die ons
 
nadert, al te onbesuisd,
 
voelt straks hoe deze knots hem de
 
hersenpan vergruist.
 
Ik zal hier aan de voorpost
 
Van Hogendorp bewaken.
 
Voor iemand, wie dan ook, zijn
 
slaapplaats zal genaken,
 
moet hij zich eerst over mijn ont
 
zield en bloederig lijf
 
een weg banen naar mijn
 
hartsvriends slaapverblijf’.

Een onschuldige lezer zal bovenstaande regels wellicht eerder met een bloedstollende romance associëren dan met een reisverslag uit het begin van de negentiende eeuw. Ze komen echter uit een door Geert Mak en Marita Mathijsen bezorgde editie van een dagboek dat de jonge Jacob van Lennep bijhield tijdens een reis door het nog zo verse Koninkrijk der Nederlanden. De tekst verscheen onder de titel De zomer van 1823. Lopen met Van Lennep. Dagboek van zijn voetreis door Nederland (Zwolle: Waanders Uitgevers, 2000. 288 blz.; ills.; (49, 50; isbn 90-40095-13-2).

Van Lennep schreef bovenstaande dichtregels kort na een benauwende nacht die hij samen met zijn reisgezel Dirk van Hogendorp doorbracht in een Groningse herberg. Terwijl de twee vrienden zich klaar maakten om te gaan slapen, werd er op de benedenverdieping een slemppartij aangericht door een groepje Groningse studenten. Deze liberaalgezindten was ter ore gekomen dat de jonge Van Hogendorp, in deze kring berucht om zijn door Bilderdijk geïnspireerde Orangistisch gekleurde dissertatie, in de herberg verbleef. Van het plan om Van Hogendorp eens te laten voelen wat zij van zijn staatkundige denkbeelden vinden, komt uiteindelijk weinig terecht. In Van Lenneps dagboek vormt de episode niettemin een dramatisch hoogtepunt tijdens een reis die verder eigenlijk nogal rustig verloopt. Voor letterkundigen is de wijze waarop Van Lennep in zijn reisverslag regelmatig overstapt van proza naar poëzie een van de aardige kanten van deze tekst. De latere humoristische sterneaanse dichter kondigt zich al aan en hier en daar doen de dichterlijke fragmenten zelfs aan het werk van De Schoolmeester denken.



illustratie
Jacob van Lennep.


Wat het dagboek verder zoal te bieden heeft, zal na de begeleidende t.v.-serie geen verrassing meer zijn. Voor alles is de tekst interessant voor lezers die een beeld willen krijgen van hoe Nederland er anno 1823 uitzag. De vele observaties worden hier en daar afgewisseld met het

[pagina 190]
[p. 190]

nogal pedante commentaar van de eenentwintigjarige Van Lennep. Zo voegt hij, steeds wanneer de reisgezellen een provincie achter zich laten, een volkskundige analyse in. Duidelijk is dat Van Lennep, als zovele van zijn landgenoten, geobsedeerd is door het morele verval van de natie. In een prettig leesbare inleiding verstrekt Geert Mak wat achtergrondinformatie om de lezing van Van Lenneps tekst te vergemakkelijken. De hertaling van Marita Mathijsen maakt overigens dat het dagboek, ook voor leken, weinig problemen zal opleveren. Het oorspronkelijke reisverslag is in te zien via het onvolprezen internet: www.negentiende-eeuw.nl. Verbeeld ik het me slechts of gaat bij de hertaling toch werkelijk iets van de ritmische schoonheid van Van Lenneps proza verloren?

jan oosterholt

Bloemlezing negentiende-eeuwse brieven

Er zijn van die kleine uitgevers die tegen de tijdgeest in puur uit enthousiasme en zonder winstoogmerk boeken uitbrengen. Een daarvan is de uitgever Reservaat uit Heiloo, die inmiddels al een aardig rijtje literaire uitgaven verzorgd heeft, in oplagen van een paar honderd en geprijsd rond de dertig gulden. Een van die uitgaven is een bloemlezing van brieven van J.P. Hasebroek aan E. Potgieter, van Nicolaas Beets aan Potgieter en van R.C. Bakhuyzen van den Brink aan Hasebroek (Gij moet hier komen! Brieven van J.P. Hasebroek, Nicolaas Beets, R.C. Bakhuyzen v.d. Brink.

illustratie
J.P. Hasebroek, 1840. Collectie letterkundig museum, Den Haag.


[Met een voorwoord van N. Keuning]. 110 blz.; ills.; ƒ33,50; isbn 90-741131-09). De uitgave is verzorgd door Nico Keuning. Alle brieven en fragmenten zijn ontleend aan reeds gedrukte bronnen. Voornaamste leverancier was het boek van J.H.J. Willems, Joh. Petrus Hasebroek. Bijdrage tot de kennis van het letterkundig leven, voornamelijk in de jaren 1830-1840, uit 1939.

Jammer genoeg belooft de titel veel meer dan het boekje waar maakt. Het gaat maar om weinig brieven, vaak om brieffragmenten en er staat niets in wat de gemiddelde neerlandicus niet al weet. Recente studies over De Gids zijn er niet in verwerkt. De toelichting bij de brieven en fragmenten is summier, en staat op een verwarrende manier in de briefteksten zelf tussen vierkante haken. Zo treft men dergelijke teksten aan in een brief van Hasebroek: ‘[...] Ik bid u veroordeel mij niet om bovenstaande regelen als of ik in den nieuwen stijl den menschenhater wil uithangen en (zooals Bulwer zegt) [de schrijver Edward George Bulwer-Lytton 1803-1873] met geschilderde woorden te koop lopen.’ De toelichting tussen haken zegt niets over de woorden zelf, het is slechts een hinderlijke onderbreking van de lopende tekst. De ontlening aan de bronnen is niet altijd even correct. Waar Willems zegt dat een brief van ongeveer 20 februari 1840 dateert, dateert deze bij Keuning van precies 20 februari. Waar bij Willems staat: ‘[...] kan men [...] met Beets niet aangenaam, en zelfs zeer vrij en los omgaan’, staat bij Keuning: ‘[...] kan men [...] met Beets niet aangenaam, en nu een zelfs zeer vrij en los omgaan’. Nu moet men een uitgaatje als dit natuurlijk niet met al te harde wetenschappelijke maatstaven meten, maar er zijn minimale voorwaarden waaraan ook een liefhebberij-uitgave zich heeft te houden. Overigens is het boekje wel verzorgd gedrukt op mooi papier, de illustraties zijn aardig en de selectie van de bloemlezing geeft een aardig beeld van het bewogen literaire leven aan het eind van de jaren dertig van de negentiende eeuw.

marita mathijsen

Een eeuw Gezellebibliografie

Samengebald in drie pagina's ‘Inleiding’ komen alle problemen en taken van de bibliograaf weer aan de orde in de selectieve bibliografie van een eeuw Gezellestudie (Marcus de Schepper & Linda Fonteyne. Gezelle beschreven 1899-1999. Selectieve bibliografie van een eeuw Gezellestudie. Gent: Konink-

[pagina 191]
[p. 191]

lijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 2000 (Literaire tekstedities en bibliografieën; 5). vi + 351 blz.; BEF 807; isbn 90-72474-31-7; issn 1374 8750). Sinds het verschijnen van de Bibliografie van de Nederlandse taal- en literatuurwetenschap (BNTL) zou het - zo dacht men aanvankelijk - een koud kunstje zijn om deelbibliografieën daaruit te genereren. Wil je een bibliografie over Gezelle, druk je op een paar knoppen en daar is-ie dan. Zo simpel bleek het allemaal niet te werken: er is de beperking van de BNTL tot boek- en tijdschriftpublicaties (geen week-en dagbladen), tot - voorlopig - de periodes 1940-1945 en 1960-heden, en tot de aan een publicatie gehechte trefwoorden die ontsluiting op microniveau niet toelaten.

Een algemene vakbibliografie als de BNTL wordt anders samengesteld dan bijvoorbeeld een objectieve auteursbibliografie. Wie zich in Gezelle wil verdiepen, zal het worst zijn of de informatie die hij zoekt in boekvorm of als artikeltje in een regionaal dagblad is verschenen; als het maar relevant is voor de onderzoeksvraag van dat moment. De Gezellefanaat is dan ook gewaarschuwd door de aanduiding ‘selectief’ in de ondertitel: dag- en weekbladen zijn in dit geval niet gebibliografeerd, behalve wanneer ernaar verwezen wordt in boek- en tijdschriftpublicaties. Al sneeuwballend is er zo toch weer allerlei materiaal in de bibliografie terechtgekomen dat eigenlijk bij voorbaat uitgeselecteerd was. Beperking tot de BNTL-periode leverde vervolgens ook een weinig zinnige afbakening op; de eerste eeuw van Gezelles ‘Nachleben’ van zijn overlijden in 1899 tot (en

illustratie
Guido Gezelle.


met) het herdenkingsjaar 1999 leek meer voor de hand te liggen. Het selectieve van de bibliografie heeft ook betrekking op het niet opnemen van de vermeldingen van Gezelle in de talrijke literatuurgeschiedenissen, onuitgegeven licentiaatsverhandelingen, doctoraalscripties en proefschriften. Dat is voor de onderzoeker van de Gezellereceptie een handicap, evenals het ontbreken van verwijzingen naar de vele binnen- en buitenlandse encyclopedieën waarin deze grote dichter ongetwijfeld ook opgenomen zal zijn.

Tot zover over wat niet in de bibliografie staat. Wat er wel in staat, zijn niet minder dan 2682 nommers, systematisch ingedeeld naar - grofweg - de categorieën van de BNTL. Die verfijnde systematiek maakt het de gebruiker mogelijk snel literatuur te vinden over het desbetreffende deelonderwerp van de Gezellestudie. Wie bijvoorbeeld geïnteresseerd is in afzonderlijke thema's en motieven vindt achterin het boek in de systematische indeling al gauw de chronologisch ingerichte rubriek 3.5.2. De meeste titels in die rubriek (op pp. 196-204) spreken voor zich: ‘Met Gezelle naar de sterren kijken’ (nr. 1784) zal wel over sterren gaan. Het zakenregister verwijst inderdaad onder het trefwoord ‘sterren’ naar deze titel. Maat over welk thema of motief het artikel van Christine D'Haen, ‘De levens van Gezelle’, gaat (nr. 1786) wordt niet meteen duidelijk. Wellicht hadden de samenstellers - in navolging van de gedrukte BNTL - een regeltje roe kunnen voegen met enige toelichting.

Het is te hopen dat toekomstige Gezelleonderzoekers zich niet laten afschrikken door de enorme Gezellebibliotheek die door Marcus de Schepper en Linda Fonteyne opgesteld en via de systematiek en de registers op auteurs en onderwerpen opengesteld is. De ervaringen met de vergelijkbare objectieve bibliografie van Bredero zijn weinig hoopgevend: de auteursbibliografie als sluitstuk, niet als startpunt voor nieuw onderzoek.

pjv

Jan Wolkers

Vorig jaar werd Jan Wolkers vijfenzeventig jaar en dat is allicht niet onopgemerkt gebleven. Bijna alle romans van Wolkers werden door De Bezige Bij herdrukt en er verschenen in tal van periodieken mooie interviews met de onver-

[pagina 192]
[p. 192]


illustratie
Jan Wolkers.


moeibare robbedoes (de term is van Koos van Zomeren), die nu al weer zo'n twintig jaar op Texel resideert in huize Pomona. Bij het Letterkundig Museum verscheen bovendien een herziene uitgave van het Schrijversprentenboek over Jan Wolkers (Tijd bestaat niet. Red. M. Salverda en Erna Staal, Den Haag, 2000. 176 blz.; ills.; ƒ34,90. isbn 90-23470-24-9).

Het betreft hier een uitgebreide herdruk van het Schrijversprentenboek dat in 1996 werd gemaakt naar aanleiding van de grote overzichtstentoonstelling van het literaire en beeldende werk van Jan Wolkers. Het is wederom een fraai plaatjesboek geworden dat iedere literatuur- en kunstliefhebber graag in bezit zal hebben. Naar mijn smaak is men er echter niet goed in geslaagd een duidelijk beeld te creëren van het dubbelkunstenaarschap van Wolkers. Hij begon zijn carrière als beeldhouwer en maakte pas in 1959 zijn prozadebuut in het tijdschrift Tirade met het verhaal ‘Het tillenbeest’. Vanaf dat moment mag Wolkers als een uniek dubbeltalent gelden in de Nederlandse cultuur. Maar juist het schrijversleven van Wolkers komt niet goed uit de verf in dit Schrijversprentenboek. Collega-schrijvers en de uitgevers van Wolkers zijn bijvoorbeeld opvallend afwezig, enkele uitzonderingen daargelaten: Remco Campert, Bert Schierbeek en Simon Vinkenoog. Zo wordt in elk geval duidelijk dat Wolkers, ondanks zijn kwaliteiten en grote successen, geen centrale rol heeft gespeeld in het literaire leven van na de oorlog. Misschien heeft dat wel te maken met het feit dat hij pas veel later een succesvol en begenadigd essayist is geworden. Toen hij in de jaren zestig en zeventig nog de ene na de andere roman schreef, heeft hij zich als criticus of polemist maar in beperkte mate over het genre uitgelaten.

In het boek is - naast prachtige foto's en reproducties van zijn schilderijen, tekeningen en beelden -, ook een lang gesprek tussen Wolkers en Hella Haasse opgenomen. Tijdens dit gesprek heeft Haasse geprobeerd de vinger te leggen op de kern van het bijzondere dubbeltalent van Wolkers. Er moet immers een moment zijn geweest waarop het kappen in een stuk steen niet meer volstond voor Wolkers en hij woorden en zinnen begon om te smeden tot een literaire tekst. Helaas slagen Haasse en Wolkers niet helemaal goed in deze opzet. Ze weten net niet ver genoeg te komen. In dat opzicht is het misschien jammer dat voor deze herziene herdruk van het boek niet gekozen is voor het interview dat Theun de Winter in 1986 met Wolkers hield voor het boek Jan Wolkers schilder beeldhouwer (De Bezige Bij, Amsterdam). De Winter weet Wolkers op zijn minst enkele boeiende parallellen te ontlokken over de verscheidene creatieve processen die hij nu al meer dan een halve eeuw met verve in zijn atelier beoefend. Een roman heeft Wolkers al lang niet meer geschreven, maar gelukkig pakt hij nog regelmatig de pen op om met nimmer aflatende energie en geestdrift essays te schrijven over de mooie dingen die hem fascineren en ontroeren. Zijn meest recente bundeling van vlammende betogen is Wolkers in Wolkersdorf dat in 2000 verscheen, evenals de dichtbundel Jaargetijden met tekeningen van zijn zoons Bob en Tom Wolkers.

eb


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Lopen met Van Lennep: de zomer van 1823


auteurs

  • E. Bruinsma

  • P.J. Verkruijsse

  • Elsie Mathurin

  • Jan Oosterholt

  • E.M. Grabowsky

  • Adrienne M. Zuiderweg

  • over J.P. Hasebroek

  • over Guido Gezelle

  • over Jan Wolkers

  • beeld van P. Leendertz (jr.)

  • beeld van J.P. Hasebroek

  • beeld van Guido Gezelle