Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Literatuur. Jaargang 21 (2004)

Informatie terzijde

Titelpagina van Literatuur. Jaargang 21
Afbeelding van Literatuur. Jaargang 21Toon afbeelding van titelpagina van Literatuur. Jaargang 21

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Literatuur. Jaargang 21

(2004)– [tijdschrift] Literatuur–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 40]
[p. 40]


illustratie

[Gelezen]

Ambitieus en rusteloos
Proza van Lucebert geannoteerd en gebundeld
Lucebert Kalm aan kinderen, er komt nog wat bij. Bekend en onbekend proza

Bezorgd door Jan Oegema. Amsterdam: De Prom, 2004. 143 blz.; €15,95; ISBN 90 6801 806 x.

Naar aanleiding van Luceberts overlijden tekende Joost Zwagerman in 1994 in Vrij Nederland zijn jeugdherinneringen aan de dichter-schilder op. Als kameraadje van een van Luceberts kinderen had hij in de jaren zeventig in Bergen huizenhoog opgekeken tegen deze grote en onbereikbare kunstenaar. Zwagerman schetst het beeld van een vriendelijke, milde, maar wat teruggetrokken man die aanhoudend in zijn atelier zat en helemaal leefde voor zijn kunst. In zichzelf gekeerd, geconcentreerd en niet bezig met wat er op straat en in de wereld gebeurde.

Lucebert, de ‘Keizer der Vijftigers’, mag dan omstreeks 1950 het enfant terrible van de Nederlandse literatuur geweest zijn, later heeft hij zich over het algemeen afzijdig gehouden van het artistieke rumoer. Vanaf het moment waarop hij zich, in 1953 al, in Bergen vestigde, heeft hij in de stilte van zijn atelier monomaan zitten werken, zonder dat hij zich op de feestjes, recepties en openingen van de grachtengordel vertoonde. Ook het feit dat hij zich zelden of nooit in manifesten of andere vlammende geschriften deed gelden, droeg bij aan het door Zwagerman treffend geschetste beeld. Het is niet in de eerste plaats de kwade, compromisloze en gedreven hemelbestormer Lucebert die voortleeft, maar wel de gelauwerde dichter die boven de partijen staat: de P.C. Hooftprijs-winnaar, de genomineerde voor de KRO-verkiezing van de Grootste Nederlander in mei van dit jaar. Lucebert, misschien wel de wildste Nederlandse avant-gardekunstenaar van de twintigste eeuw, is een instituut geworden.

Bij uitgeverij De Prom verscheen een aardig boekje dat de al te rimpelloze beeldvorming van Lucebert enigszins kan corrigeren. Jan Oegema, die enkele jaren geleden al een prachtige studie maakte van Luceberts vroege poëzie (Lucebert, mysticus, uitgeverij Vantilt, 1999), verzamelde in Kalm aan kinderen, er komt nog wat bij 36 van Luceberts prozateksten, vooral uit de jaren vijftig en zestig. Het zijn allemaal korte stukjes van beschouwende of informerende, van polemische of satirische aard. De meeste zijn niet nieuw: ze werden bij verschillende gelegenheden al eens eerder gepubliceerd, meestal door de dichter zelf, soms postuum (bijvoorbeeld in de door Hans Groenewegen samengestelde bundel Licht is de wind der duisternis, Historische uitgeverij, 1999). Maar nu alle door Lucebert voor publicatie bedoelde prozateksten handzaam en door Oegema voorbeeldig geannoteerd op een rijtje staan, ontstaat toch een mooi beeld van een ándere Lucebert. Kalm aan kinderen gunt ons een inkijkje in de rusteloze, eigenlijk verrassend ambitieuze ziel van deze grootheid van de Nederlandse poëzie.

Waar Luceberts poëzie voor huidige generaties niet meer altijd onmiddellijk met de context van de naoorlogse jaren in verband kan worden gebracht (concrete verwijzingen naar die tijd ontbreken immers vaak), daar tonen deze prozastukken haarscherp hoezeer Luceberts kunstenaarschap wortelt in afschuw van de Holocaust. Zo vertelt hij hoe hij als schilder begon met het natekenen van klassieke voorbeelden. ‘Dat zou ik nog steeds doen’, schrijft hij, ‘ware het niet dat ik had ontdekt waarop al die fraaie hellenistische kunst en renais-

[pagina 41]
[p. 41]


illustratie

sancekunst was uitgelopen: op Arno Breker, op de weerzinwekkende nazi-kunst en het al net zo verwerpelijke stalinistisch realisme’.

Het vooroorlogse normenparadijs, schrijft hij in een ander stuk, waarin zo velen zich veilig waanden, was de poort van de hel. Groot is dan ook zijn ergernis aan hen die naar de vertrouwde wereld van weleer terugverlangen. Zij blijkt bijvoorbeeld uit deze prachtige en tegelijk wanhopige repliek aan het adres van hen die in de jaren vijftig blijmoedigheid en optimisme verwachtten van de jonge kunstenaars: ‘Om vrij en creatief te leven, moet de mens meer zijn dan een levensdriftig en redelijk wezen alleen. Dit “meer dan alleen” kon men vroeger vinden, in een geloof aan de god die “alle mensenverstand te boven ging” en die heer was over dood én over leven. U zult inmiddels wel hebben vernomen, dat deze god is vermoord’.

Het mooist zijn zonder twijfel deze stukken waarin we een getergde, duistere, Lucebert aan het werk zien. Zo is er de bekende ‘Open brief aan Bertus Aafjes’ en het prachtige ‘Tortuur der muzen’, door Lucebert bedoeld als manifest voor een helaas nooit verschenen blad Kop; tydschrift van nog niet gestorven Dichters. In polemische, terrein afbakennede stukken als deze zien we in de taal van de jonge hemelbestormer dezelfde verzengende spanning terug als in veel van zijn vroege gedichten: een gekte bijna, die in elke regel de noodzaak ervan doet voelen en die in haar duizelingwekkende muzikaliteit de lezer voor schitterende raadsels plaatst.

Mooi is ook Luceberts ergernis wanneer de vrouw van Aafjes in 1955 in Libelle ten overstaan van ‘heel breiend Nederland’ aan zijn zwerversreputatie refereert wanneer ze denigrerend spreekt over nieuwe dichters als over ‘een paar jongelui’ met ‘lange haren en een lege maag’. Wat uitgerekend mevrouw Aafjes hier als aanstellerij presenteert, was voor Lucebert bittere ernst en, hoe je het ook wendt of keert, essentieel onderdeel van zijn existentieel dichterschap. ‘Dat jullie er nou zo lekker antiek bij zitten’, voegt hij haar toe, ‘dat jullie zo'n door en door gezond gezinnetje vormen (...). En die experimentelen maar graag in de goot liggen; wat vinden ze d'r an, vraag je je af; en maar dronken dichten, de viezerds, 't is toch niet echt zoals bij de nuchtere Bertus’.

thomas vaessens

Signalement
Plint Jubileumboek
300 combinaties van poëzie en beeldende kunst

Eindhoven: Stichting Plint, 2004. 312 blz.; €25,-; ISBN 90 5930 143 9.

Iedereen die de afgelopen 25 jaar wel eens een klaslokaal Nederlands is binnengestapt, heeft er kennis mee kunnen maken: de poëzieposter van Stichting Plint. Dit jaar viert de door leraren opgerichte stichting haar vijfde lustrum met een jubileumuitgave waarin de mooiste poëzieposters en -kaarten zijn verzameld. Het jubileumboek is tegelijk een bloemlezing uit de Nederlandse poëzie en een overzicht van 25 jaar Nederlandse beeldende kunst en grafische vormgeving. Van Rob H. Vermeers schreefloze letters uit 1983 voor een gedicht van K. Schippers tot een installatie van felgekleurde flacons uit 2004 door Carolien Adriaansche bij een gedicht van Garmt Stuiveling. Dat poëzie en beeldende kunst ware zusterkunsten zijn, bewijzen de beste combinaties uit het boek wel: Marlene Dumas' grijstinten bij de sobere taal van Jan Arends; de mensjes van klei van Iris Le Rütte bij Remco Camperts ‘Geluk is mogelijk’; de gedeelde liefde voor het gewone van K. Schippers en Klaas Gubbels. Een klein beetje jammer is het wel dat Plint vanuit de poëzie begint en kunstenaars vraagt werk te maken bij een gedicht. Waarom niet ook eens andersom?

ineke riem



illustratie

[pagina 42]
[p. 42]

Diepgaande studie naar zeventiende-eeuwse toneelmuziek
Natascha Veldhorst De perfecte verleiding. Muzikal scènes op het Amsterdamse toneel in de zeventiende eeuw

Amsterdam: Amsterdam University Press, 2004. 280 blz.; € 34,50; ISBN 90 5356 676 7.

Neerlandica Veldhorst heeft met haar in mei jongstleden aan de Vrije Universiteit te Amsterdam verdedigde proefschrift de eerste diepgaande studie naar zeventiende-eeuwse toneelmuziek in de (Noordelijke) Nederlanden geschreven; in Vlaanderen werkt Ingeborg de Cooman aan een pendant voor de Zuidelijke Nederlanden.

Na twee inleidende hoofdstukken (waarin ze onder andere ingaat op de vraag hoe kan worden afgeleid welke teksten in de toneelstukken zijn gezongen) spitst de auteur haar studie toe op de toneelstukken van Jan Harmensz Krul (1601-1646). Achtereenvolgens behandelt ze vijf types scènes waarin muziek een rol heeft gespeeld: wachter- of dageraadsscènes, gevangenisscènes, serenades, offerscènes en slaapscènes. Ter vergelijking betrekt Veldhorst tal van ander toneelstukken in haar verhaal en legt ze ook verbanden naar buitenlands repertoire.

Bijlage 2 (niet als zodanig genummerd) geeft een overzicht van de toneelstukken met de bewuste vijf muzikale scènes, niet alleen van Krul, maar ook van bekende auteurs als Bredero, Hooft, Vondel en Bidloo en minder bekende figuren als o.a. Rodenburgh, Colevelt, Arendsz en Halmael. Veldhorst maakt daarbij geen aanspraak op volledigheid.

Het boek levert een overvloedig beeld van de variëteit op het Amsterdamse toneel. Duidelijk wordt dat er regelmatig muziek klonk, waarschijnlijk zelfs bij alle opvoeringen in de Schouwburg. Helaas is maar in een klein aantal gevallen bekend wélke muziek geklonken heeft. Dat is frustrerend, zeker wanneer we weten dat de Schouwburg een bonte stoet aan muzikanten heeft gekend. Bijlage 3 (voornamelijk stoelend op secundaire bronnen) bevat bijna 250 namen van musici die met de Schouwburg in verband worden gebracht!

Wel komen we iets te weten over bijvoorbeeld de combinaties van gebruikte instrumenten. Zo zijn op titelpagina's vaak instrumentale ensembles afgebeeld. De vraag of die overeenkomen met de werkelijkheid wordt niet eenduidig beantwoord.

Intrigerend zijn de voetnoten die verwijzen naar Cesti's opera Il pomo d'oro en lijken te suggereren dat muziek hieruit in Amsterdam zou hebben geklonken. Tot op heden wordt aangenomen dat het kolossale werk (met vijftig rollen, een enorm orkest en een lengte van negen uur) alleen tweemaal aan het hof in Wenen is uitgevoerd, in 1668. De muziek is in die tijd niet gedrukt, het libretto wel.

Het wachten is nu op de toneelgroep die het- geïnspireerd door het onderzoek van Veldhorst - aandurft om een van de zeventiende-eeuwse stukken aan te pakken, met de bijpassende muziek. Dat zo'n ondememing verre van eenvoudig is, is na het lezen van dit boek een duidelijke zaak.

jan nuchelmans

[pagina 43]
[p. 43]

De Gemeenschap lezen en zien
Lex van de Haterd Om hart en vurigheid. Over schrijvers en kunstenaars van tijdschrift en uitgeverij De Gemeenschap 1925-1941

Haarlem: In de Knipscheer, 2004. 352 blz.; € 24,50; ISBN 90 6265 566 1.

Het tijdschrift De gemeenschap (1925-1941) en de gelijknamige uitgeverij hebben vooral vanaf de jaren tachtig regelmatig de aandacht getrokken van literatuurhistorici. Hun belangstelling hangt onmiskenbaar samen met de aanwezigheid van heden ten dage canonieke auteurs in het tijdschrift en in het uitgeversfonds en met de turbulente interne geschiedenis van het maandblad. Ook de fraaie typografische en illustratieve vormgeving wekt interesse, zowel die van de tijdschriftafleveringen als van de vele uitgaven die door de uitgeverij op de markt werden gebracht, waaronder Bordewijks korte romans Blokken, Knorrende beesten en Bint. Voor de beeldende kunst in het tijdschrift en voor de boekverzorging door de uitgeverij is tot op heden echter nauwelijks belangstelling geweest, stelt Van de Haterd. In deze lacune heeft de auteur voorzien. Zijn rijk geïllustreerde boek bevat niet alleen een lijst van alle bij uitgeverij De Gemeenschap verschenen publicaties, maar besteedt ook voor het eerst ruime aandacht aan de belangrijkste beeldende kunstenaars, illustratoren, typografen, fotografen en architecten die aan het tijdschrift en de uitgeverij meewerkten, onder wie Otto van Rees, Willem Maas, Sybold van Ravesteyn, Jozef Cantré, Joep Nicolas, Andreas Oosterbaan, Charles Nypels, Charles Eijck, Germaine Krull en Kees Strooband.

Het eerste deel van het boek bestaat uit een beschrijving van de geschiedenis van tijdschrift en uitgeverij die goeddeels op eerder door anderen verricht onderzoek is gebaseerd. Dit deel doet nogal plichtmatig aan en bevat geen spectaculaire vondsten of nieuwe inzichten. Het meest interessante en sympathieke deel van het boek, dat ik ook als de eigenlijke kern beschouw, is de portrettengalerij waarin 21 schrijvers (onder wie Jan Engelman, Albert Kuyle, Anton van Duinkerken, H. Marsman en Albert Helman) en beeldende kunstenaars die aan het tijdschrift verbonden waren, worden belicht. In deze profielen passeren hun creatieve en kritische oeuvre, hun poëticale en picturale opvattingen en hun positie in de toenmalige literaire en artistieke actualiteit de revue. De auteur heeft intensief bronnenonderzoek verricht (waar geschreven bronnen ontbraken sprak hij met nabestaanden) en documenteert zijn bevindingen zorgvuldig. In de verzamelde portretten tekenen zich de contouren af van een deel van het netwerk dat zich in en rond tijdschrift en uitgeverij formeerde. Een lacune in deze studie is de buitenlandse kunst en literatuur. Van de Haterd merkt weliswaar op dat de Franse cultuur-filosoof Jacques Maritain een bron van inspiratie was voor de oprichters van het blad, maar gaat voorbij aan het gegeven dat de kleur en de ideologische en literaire signatuur van zowel het tijdschrift als de uitgeverij voor een belangrijk deel werd bepaald door de aanwezigheid van spraakmakende auteurs als Jean Cocteau, Henri Ghéon, Max Jacob, Pierre Reverdy en Joseph Roth in het fonds. De Gemeenschap stond, zeker in de eerste jaren, doelbewust midden in de Europese cultuur.

Om hart en vurigheid is een boek van een bevlogen liefhebber voor liefhebbers. Het boek zal ook als naslagwerk fungeren. Het bevat immers de eerste complete fondslijst van De Gemeenschap, een uitgeverij die nu de aandacht heeft gekregen die zij verdient.

mathijs sanders



illustratie

[pagina 45]
[p. 45]

Kiosk Hans Renders
Büchmania Magazine

Jrg. 1 (2004), nr. 1. Bestellen bij henkspraakman@wanadoo.nl of Henk Spraakman, Piet Heinstraat 37, 2266 KN Leidschendam. € 10.

Wat zou u nog van Boudewijn Büch willen weten? Of misschien nog beter: Wat weten wij van Boudewijn Büch? Veelal verhalen over zijn leven die niet waar zijn, zoveel was altijd al duidelijk voordat er na zijn dood een lawine aan artikelen, interviews met echte en vermeende familieleden en twee boekjes over hem verschenen. Het mooie van deze zogenaamde ontmythologiserende aandacht voor de op 23 november 2002 plotseling overleden Büch is dat de dichter, romancier, verzamelaar en cultuurhistoricus Büch pas nu is uitgegroeid tot de geheimzinnige excentriekeling die hij zijn leven lang wilde zijn.

Bijna in de luwte van dit publicitaire geweld is een heus fanzine ontstaan onder de toepasselijke titel Büchmania. En dat is wel nodig, want nu de verzamelaar Büch er zelf geen controle over heeft, is zijn collectie versplinterd op de markt gekomen en je mag hopen dat de ijverige Büchwatchers ons op de hoogte houden van wat daarmee gebeurt. Büchmania heeft meteen al op het omslag een ongepubliceerd gedicht van de meester staan, waarvan binnen in het nummer duidelijk wordt dat het deel uitmaakt van een groter geheel van ‘600 bladen’, waarvan 63 nooit gepubliceerde gedichten.

 
bereis ik dieventaal op het stoomschip
 
richting Aden? Is het leedvermaak de dood
 
herhaald te zoeken op verzande kaden?
 
moet de bergweg naar Harar tot bitterheid
 
beklommen?

De collectie was in het bezit van Harry G.M. Prick, behalve de biograaf van Lodewijk van Deyssel was hij ooit samen met Büch redacteur van Maatstaf. Pricks loyaliteit aan zijn oude werkgever het Letterkundig Museum bleek eindig te zijn, want hij verkocht zijn Büchcollectie aan antiquariaat Fokas Holthuis en die verkocht het geheel weer aan ‘Foto Noorden’ in Nieuwkoop; ‘Gespecialiseerd in bruidsfotografie en studiofotografie’. Is dit een verzamelaar of kunnen we de Büchmania binnenkort opgevoerd zien in een reclamecampagne voor deze nu nog onbekende studio?

In dit eerste nummer staat de tekst afgedrukt die Louis Schouten als openingslezing uitsprak op de eerste Internationale Büchdag, gehouden op 14 december (geboortedag van Büch) 2002 in de Centrale Openbare Bibliotheek te Amsterdam. Schouten steekt een liefdevol in memoriam af dat met recht als programma voor dit nieuwe tijdschrift kan doorgaan. Hij behandelt - voorzover wij nu weten - alle interesses van Büch en zegt daarbij dat menig eerbetoon nog geschreven moet worden. Dat Büch ooit zei van fans niet te willen weten, ‘allemaal gekken’, pareert Schouten met de mededeling dat zo'n uitspraak deel uitmaakte van zijn ‘imagebuilding’. Mogelijke kritiek op zijn eigen dweperij is zo handig ‘kaltgestellt’.

‘Tot op de dag van vandaag ben ik Boudewijn dankbaar voor de rijkdom die hij mij heeft aangedragen aan kennis, aan details, aan bizarre weetfeitjes en, voortkomende uit dit alles, aan een niet te stuiten leeshonger...’ Schouten is, naar eigen zeggen, sinds 17 jaar ‘bezig met de blauwe poëet’. Hij heeft zijn leven zelfs ‘beheerst’, als is het maar ‘voor een deel’. We zullen daar nog veel van horen.

In dit eerste nummer schrijft Diederik van Vleuten een (te) lang stuk over zijn met Büch gedeelde passie voor Captain James Cook. Het lijkt erop alsof Van Vleuten dit studieuze stuk nog op de plank had liggen, want ook al eindigt hij zijn verhaal met de aanhef ‘Vrienden van Boudewijn Büch’, nergens wordt duidelijk hoe en waar Büch zijn passie voor Captain James Cook beleden heeft. Zelfs in de bronnenlijst die Van Vleuten releveert komt de naam Büch niet voor. Menno Voskuil vertelt op consciëntieuze wijze wat popmuziek voor Büch en zijn werk betekende, en drukt daarbij de prachtige foto af waarop Büch acteert als Mick Jagger. En Hans Hafkamp doet verslag van zijn bezoek aan de militaire begraafplaats Arlington National Cemetery in Washington. Op deze 2500 vierkante kilometer (!) grote begraafplaats liggen onder meer president John F. Kennedy, zijn vrouw Jackie en zijn broer Robert. Maar Hafkamp begint met George Washington, de Amerikaanse Burgeroorlog en de Onbekende Soldaat uit de Eerste en Tweede Wereldoorlog en de Koreaanse Oorlog. Een bijdrage in de geest van Büch dus.

De bijdrage van Frans Mouws, de gedoodverfde biograaf van Büch, laat zien dat enthousiasme niet alleen de vorm van passie moet krijgen, want dan wordt het aanstellerij. ‘Waar moet je beginnen als je wilt schrijven over zoektochten, passies en een onverzadigbaar verlangen naar compleetheid? Het leven zou een stuk simpeler zijn als er maar één boek was, één geschiedenis en één visie op deze geschiedenis.’ Volgt een zoektocht naar een boek dat Mouws uiteindelijk via internet in handen krijgt. Maar nergens wordt duidelijk waar zijn passie naar de compleetheid (van dit boek?) vandaan komt. Mouws identificeert zich te veel met Boudewijn Büch en daar past een beetje humor en relativeringsvermogen kennelijk niet bij. Voor een eerste nummer is Büchmania Magazine al met al helemaal niet slecht. Maar toch. Het is te hopen dat in een van de volgende nummers serieus wordt ingegaan op zijn literaire werk en vooral op de zeer geleerde artikelen die Büch voor Maatstaf, NRC Handelsblad, Vrij Nederland en Het Parool schreef. Waarschijnlijk wordt dan ook duidelijker hoe hij die stroom aan niemandalletjes voor Nieuwe Revue en aanverwante bladen kon schrijven, want Boudewijn Büch was dan wel een wijs man, een harde werker bovendien, maar evenzeer hield hij ervan om te schmieren. Hij zag er geen probleem in steeds weer dezelfde onderwerpen (en niet alleen Goethe) te gebruiken, oneindig te variëren en te gelde te maken. Hij moet hebben ingezien dat het geheim van reclame maken is steeds weer hetzelfde te vertellen. Op die manier verdiende hij zijn brood met het creëren van een schijnwereld. Dáárom waarschijnlijk vond Boudewijn Büch fans maar gekken, gekken van hetzelfde kaliber als de mensen die werkelijk dachten dat hij van Lassie Toverrijst hield. Maar wel aardige gekken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Thomas Vaessens

  • Ineke Riem

  • Hans Renders

  • Mathijs Sanders

  • Jan Nuchelmans

  • over Lucebert

  • over Natascha Veldhorst