Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 3 (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 3
Afbeelding van Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 3

(1989)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 13]
[p. 13]

Wie wat vindt, heeft slecht gezocht
Joke Linders

Overpeinzingen naar aanleiding van Wat heten goede kinderboeken?, proefschrift van Anne de Vries over de theoretische opvattingen over kinderliteratuur en de praktijk van de boekbeoordeling in Nederland, 1880-1980, ter verkrijging van de graad van doctor aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Querido f 42,50.

De titel voor deze overpeinzingen dank ik aan Rutger Kopland. Hij dekt de inhoud van het proefschrift en mijn leeservaringen, een mengeling van be- en verwondering. Wat heten goede kinderboeken? inventariseert namelijk wie welke opvattingen had over kinderen, kinderliteratuur en de invloed daarvan, en niet welke boeken op grond van welke argumenten in de loop van honderd jaar het predikaat ‘goed’ kregen opgeplakt. Koplands kryptische redenering is ook van toepassing op de ondertitel van het proefschrift, omdat de theoretische opvattingen niet volledig zijn en de praktijk van de boekbeoordeling slechts in beperkte zin aan bod komt. De wetenschappelijk verantwoorde en begrijpelijke beperking - luiheid kan de auteur zeker niet verweten worden - tot recensies uit laatste kwartalen van jaargangen, doet geen recht aan recensenten, het besproken werk of de tijdgeest. Dat blijkt als Anne de Vries omwille van de casuïstiek afwijkt van zijn selectiesysteem, en aardige conclusies trekt over veranderde normen en waarden op grond van een groter aantal besprekingen van Dik Trom.

Maar alvorens verder te gaan dien ik u te waarschuwen. De kritische blik van deze recensent kan vertroebeld zijn door de omstandigheid dat zij net als Anne de Vries lid is van het Algemeen Bestuur van het Platform en van de redactie van het Documentatieblad, en derhalve ook op andere gronden dan het te beoordelen boek bekend met de auteur. Bovendien is zij enigszins geïrriteerd door het feit dat een gelijksoortige, zij het onvergelijkbaar minder omvangrijke studie, van haar hand zo'n vijftien jaar geleden ondernomen in verband met een doctoraalstudie Algemene Literatuurwetenschap, niet door de auteur is vermeld. Een gewaarschuwd mens telt voor twee.

Volgens goed oud gebruik begin ik met de pluspunten. Anne de Vries is

[pagina 14]
[p. 14]

erin geslaagd een grote hoeveelheid opvattingen vanaf van Alphen via Nellie van Kol, Jan Ligthart, Theo Thijssen, Anne de Vries sr, Lea Dasberg, Guus Kuijer en vele anderen te verzamelen en op prettig leesbare wijze toegankelijk te maken. Vele boeiende citaten zijn vaardig verbonden met toelichtingen op de posities van zondagsscholen, instellingen als de Katholieke Keurraad, opvattingen van onderwijzers, schrijvers of maatschappijhervormers. Dat alles, keurig verdeeld over Protestanten, Katholieken en Socialisten, verdient zeker het predikaat naslagwerk, want het zal studenten en onderzoekers uren snuffelen in bibliotheken besparen.

Moeilijker krijg ik het bij de beoordeling van de waarde van de gekozen indeling. Omdat Anne de Vries zijn onderzoek proefondervindelijk heeft aangepakt, vond hij het verantwoord de begrippen ‘esthetisch’ en ‘pedagogisch’ pas achteraf en tamelijk eigenzinnig te definiëren. Voor het begrip esthetisch deed hij geen beroep op Plato, Aristoteles of andere klassieke literatuurwetenschappers, maar koos hij voor opvattingen uit de Romantiek met vage begrippen als Kunst en Kunstwerk en aansluiting bij de behoeften van het kind (een pedagogisch begrip, lijkt mij). Voor de definitie van ‘pedagogisch’ zocht hij zijn toevlucht bij de Verlichtingsidealen, bij wat kinderen zouden moeten kunnen en worden.

Dat klinkt allemaal uiterst plausibel en inzichtelijk, maar wie na kennisname van de definities op pagina 279 e.v. de moeite neemt terug te keren naar het begin van het verhaal, wordt geconfronteerd met een verwarrende hoeveelheid begrippen als wijze lessen, spelend leren, het boek als middel tot volksverheffing, literaire eisen, schone vorm, middel in de opvoeding maar toch een kunstwerk, een kinderboekauteur moet vooral een schrijver zijn, een kinderboek moet gevoel voor schoonheid stimuleren, het boek als kunstwerk zonder opzettelijke tendenz, gemoedsen karaktervorming, moraal is belangrijker dan literaire eisen, geen opzettelijke moraal maar verborgen in het verhaal, middel van emoties over te dragen, schrijver moet in de huid van een kind kruipen, meer kunstenaar zijn dan pedagoog, kinderboeken moeten onderscheid aanbrengen, aansluiten bij de belevingswereld van kinderen etc. etc. Begrippen die, ontleend aan geraadpleegde literatuur, telkens iets anders betekenen en waarop de achteraf gegeven definities niet zomaar van toepassing blijken te zijn.

Logisch, iedere indeling gaat mank. En wie het waagt zijn indeling te beperken tot een tweedeling, haalt zich moeilijkheden op de hals. De vraag naar de zin van een dergelijke indeling is dan echter gerechtvaardigd, vooral omdat de geciteerde auteurs niet allemaal even invloedrijk zijn geweest.

[pagina 15]
[p. 15]

Dat niet alle theoretische beschouwingen in zo'n dissertatie een plaats kunnen vinden, is begrijpelijk. Maar de literatuurwetenschap verwijten dat het de kinderliteratuur niet serieus neemt door alleen te wijzen op proefschriften uit 1908 (Pomes) en 1926 (Wirth); voor het gemak de bijdragen van professor Bomhoff in 1961 kleineren en zijn aanzienlijk gewijzigde benadering uit 1974 bij de conclusies negeren is wel erg makkelijk. Eenzelfde nonchalance geldt ten aanzien van de al genoemde doctoraalscriptie van ondergetekende De beoordeling van het kinderboek, onderzoek naar enige uitgangspunten (1975) waarin literaire, pedagogische en maatschappijkritische argumenten, alsmede schrijver en lezer aan bod kwamen, én de literair theoretische fundering daarvan twee jaar later in Project jeugdliteratuur (1977). Of de structurele analyse van het jeugdboek van Tans en Wijma (1974). Of het onderzoek naar twintig jaar jeugdliteraire kritiek van Bea Ros en Margot Krikhaar, Een spannend boek. Warm aanbevolen in 1986. Natuurlijk dat laatste rapport, dat een aanzienlijk fundamenteler onderzoek naar de praktijk van het boekbeoordelen biedt, dateert van na de bovengrens. Maar als het Anne de Vries zo uitkwam, verwijst hij ook naar publikaties van Bekkering of Baudoin, Duijx en Verdaasdonk van na 1980.

De pedagogische benadering krijgt wel erg makkelijk een vies luchtje als je hem beperkt tot diegenen die kinderboeken beschouwen als middel om morele normen over te dragen, als Lea Dasberg telkens wordt aangevallen en Ria Bauer-van Wechem, de enige hoogleraar kinder- en jeugdliteratuur tot nu toe, niet eens genoemd wordt, laat staan haar publikaties of haar pleidooi voor een multidisciplinaire benadering van het kinderboek.

Dat op geen enkele wijze duidelijk wordt hoe Anne de Vries zijn conclusies getrokken heeft uit bestudeerde recensies, vind ik spijtig. Ik had graag met een enkel voorbeeld geadstrueerd willen zien, welke elementen of argumenten aanleiding gaven tot welke conclusies. Nu moet de lezer blindelings vertrouwen op de interpretaties van de auteur.

De genoemde omissies en bezwaren berusten op toevallige kennis mijnerzijds over de laatste periode, niet op systematisch onderzoek. Ze roepen wel vragen op over periodes en deelgebieden waar ik niets van weet.

Ik zei het al: wie wat vindt heeft slecht gezocht. Anne de Vries bood veel materiaal, geen nieuwe inzichten, nauwelijks nieuwe feiten en geen nieuwe benaderingen. En dat is jammer. Daar verandert de fraaie kloeke vormgeving van Wat heten goede kinderboeken? niets aan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Wat heten goede kinderboeken? Opvattingen over kinderliteratuur in Nederland sinds 1880


auteurs

  • Joke Linders