Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 7 (1993)

Informatie terzijde

Titelpagina van Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 7
Afbeelding van Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 7

(1993)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 101]
[p. 101]

Boekbesprekingen

Honderdvijftig data, honderdvijftig evenementen, honderdvijftig essays

Nederlandse Literatuur, een geschiedenis / onder red. van M.A. Schenkeveld- van der Dussen (hoofdred)...[et al.]

Groningen, Martinus Nijhoff Uitgevers, 1993

 

Een fraaie auberginekleurige omslag met daarop een romantisch oranjebruin met goud bedrukt etiket, enige versieringen, de titel, de namen van de negenkoppige redactie, papier dat lekker aanvoelt, goed ruikt en herinneringen oproept aan een Statenbijbel, een band die het mogelijk maakt dat de bladzijden van het boek uitnodigend open blijven liggen op de opgeslagen pagina, schutbladen met geografische en politieke aanduidingen, een bescheiden versiering aan het begin van elk hoofdstuk, hier en daar wat illustraties en een leeslint. Kortom, een mooi ontworpen (Harry Sierman) en mooi gemaakt (Martinus Nijhoff) handboek dat veel belooft.

 

De flaptekst moedigt de lezer aan zich in de 938 pagina's te storten met de verklaring dat alle honderdvijftig essays boeiend zijn. Een oordeel dat natuurlijk aan de lezer voorbehouden is maar dat ook moeilijk waar gemaakt kan worden. Ten eerste gaat het om 151 essays (men had in eerste instantie de Beatrijs over het hoofd gezien), maar volgens de aristotelische wetten kan het niet anders of het ene essay is boeiender, geslaagder, informatiever dan het andere.

Uitgangspunt voor de essays zijn literair relevante data, een uitgangspunt dat niet eerder in Nederland is gehanteerd en een nieuwe aanpak belooft. Natuurlijk wil je dan meteen weten op grond van welke criteria de data gekozen zijn. In het woord vooraf zegt mevrouw Schenkeveld dat de redactie ze niet willekeurig gekozen heeft en er wel degelijk bedoelingen mee had, maar haar verklaring reikt niet verder dan dat ‘de geschiedenis

[pagina 102]
[p. 102]

dicht op de huid wordt gezeten.’

Heel wat essays beginnen met het gekozen jaartal, maar waarom de eerste Gouden Griffel annex Kinderboek van het jaar (1955) voor An Rutgers van der Loeff uitgangspunt is voor een beschouwing over kinderliteratuur en niet de eerste Staatsprijs voor Annie Schmidt (1964), de dramatische kinderkaravaan uit 1949 of het revolutionaire fluitketeltje uit 1950, wordt nergens duidelijk. Nu zijn die data op zich ook niet zo relevant. Ze worden immers slechts gebruikt als kapstok voor boeiende en soms ook geestige beschouwingen over zaken als mystieke literatuur, de ontwikkeling van Vondels dichterschap, achttiende eeuwse genieën, literair en lijfelijk handgemeen rond Lucebert, het politiek-maatschappelijke klimaat in de jaren zestig, feministische cultboeken of het Van Dis-effect. Maar enige verantwoording over de keuze van de data zou toch aardig zijn geweest.

De flaptekst belooft nog meer. De beschouwingen zijn geschreven door meer dan honderd deskundigen die behalve de literaire werken zelf ook hun plaats in de samenleving hebben bekeken. En die samenleving is in sommige gevallen uitgewerkt respectievelijk beperkt tot de groep waarbinnen de literatuur functioneert: klooster, hof, rederijkerskamer, genootschappen, sociale netwerken. Geheel in de geest van de tijd is er extra aandacht voor schrijvende vrouwen en is de scheiding tussen de nederlandstalige literatuur in België en Nederland opgeheven. Van de postmoderne mededeling dat de literatuurgeschiedenis niet bestaat, zal niemand schrikken. Al conflicteert zij enigszins met de mededeling dat de traditie sterker is dan de vernieuwing en de canon van belangrijk geachte auteurs en werken maar zeer geleidelijk verandert. Een echt nieuwe benadering wordt dan toch lastig.

 

Belangrijker dan de flaptekst is uiteraard de uitwerking van wat is aangekondigd door de diverse deskundigen. Kan met dit boek de oude Knuvelder naast Jonckbloet, Te Winkel en Kalff worden weggezet?

Nee, voorzover een handboek een visie op literatuur en literatuurgeschiedenis moet bevatten, want de vele schriftgeleerden in dit handboek hebben beslist geen gemeenschappelijke visie.

Een aarzelend ja vanwege de reden waarom dit boek hier ter

[pagina 103]
[p. 103]

sprake wordt gebracht. Nederlandse Literatuur, een geschiedenis is de eerste literatuurgeschiedenis waarin daadwerkelijk aandacht besteed wordt aan de kinder- en jeugdliteratuur. Harry Bekkering kreeg daar acht van de 938 pagina's voor! Daarmee onderscheidt deze literatuurgeschiedenis zich van al haar voorgangers. Bij Knuvelder kan je op een verloren plaats wel de naam van Annie M.G.Schmidt tegenkomen -overigens niet als auteur voor kinderen, maar als journaliste en schrijfster van cabaretteksten-, maar kinderliteratuur als verschijnsel bestond voor hem niet. Ook Anbeek rept in zijn Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur 1885-1985 met geen woord over voor kinderen geschreven teksten.

Min of meer in de geest van zijn bijdragen voor De hele bibelebontse berg heeft Bekkering de emancipatie van de kinder- en jeugdliteratuur in acht pagina's proberen te persen. Anderhalve pagina highlights vanaf Van Alphen tot en met Schoolidyllen. Twee pagina's met structurele naoorlogse veranderingen: de komst van NBLC en CPNB, de geboorte van Kris Kras en Kinderboek van het Jaar, de werkgroepen, maar ook de aanwas van secundaire literatuur en de groeiende aandacht voor de literaire aspecten van de kinderliteratuur. In de resterende pagina's wijdt hij uit over Annie Schmidt en Willem Wilmink om te eindigen bij Kleine Sofie en Lange Wapper van Els Pelgrom - The Tjong Khing wordt in dit verband niet genoemd- en de Akonominatie voor Anne Vegter. De kinderliteratuur in een notedop. Niet spectaculair, maar gezien de beperkte ruimte kon het moeilijk anders.

Jammer is dan dat de informatie niet overal correct is. Zo is die over de Griffels verre van volledig en feitelijk onjuist. Als voorzitter van de griffeljury zal Bekkering beslist weten dat er sinds jaar en dag nog maar één gouden griffel mag/moet worden uitgereikt. Zo'n ‘vergissing’ kan dus alleen te verklaren zijn uit redactioneel ingrijpen. Hij verwijst ook naar een lezing van Kees Fens op een congres over kinder- en jeugdliteratuur in 1975, maar voor zover mijn kennis strekt was er dat jaar geen congres over dat onderwerp.

De lijst van naslagwerken, waarin de auteur van de betreffende beschouwing met vier vermeldingen wel een erg opvallende

[pagina 104]
[p. 104]

plaats inneemt, is beperkt. Maar erger, alhoewel buiten de competentie van Bekkering vallend, is dat zijn essay het isolement van de kinder- en jeugdliteratuur zo bevestigt. In geen enkele andere beschouwing wordt op enigerlei wijze verwezen naar iets wat naar jeugdliteratuur riekt. Annie Schmidt wordt nergens anders genoemd en dat geldt ook voor Willem Wilmink, An Rutgers van der Loeff of Theo Thijssen. Van Alphen mag opdraven in twee andere artikelen, een van Strategier over de relatie tussen dichtkunst en muziek en een van Singeling over genootschappen en genieën. Maar deze heren maken geen melding van zijn verdiensten op kinderliterair gebied. Frits van Oostrom en P.J. Buijnsters die beide zulke aardige bijdragen leverden voor De hele bibelebontse berg, lijken in dit boek het bestaan van literatuur voor kinderen vergeten te zijn.

Han G. Hoekstra wordt genoemd in het artikel over literatuur en engagement in de jaren dertig, maar niet als dichter voor kinderen. Goeverneur ontbreekt in zijn geheel en dat geldt ook voor Zonderland en Bomans. Dat Marga Minco, Jan Blokker of Remco Campert ook voor kinderen schreven, wordt uiteraard nergens gemeld. Guus Kuijer is de enige die zowel in de beschouwing over kinderliteratuur als in een over ‘Nederlandse schrijvers en de Schrift’ opduikt, zonder kruisbestuiging overigens. Mensje van Keulen heeft nooit voor kinderen geschreven, noch Rudy Kousbroek, Gerard Brands, Jacq Vogelaar, Nicolaas Matsier of Willem van Toorn, tenminste als je af moet gaan op de informatie in Nederlandse Literatuur.

De emancipatie van de kinder- en jeugdliteratuur is inderdaad nog maar heel beperkt. Met een literatuurgeschiedenis waarin nog geen honderste deel gewijd is aan de kinder- en jeugdliteratuur, is van integratie met de literatuur voor volwassenen en opname in de canon nog lang geen sprake.

 

Joke Linders

[pagina 105]
[p. 105]

Close-looking naar prentenboekillustraties: een kijkanalyse

Looking at Pictures in Picture Books. Jane Doonan. Lockwood: The Thimble Press, 1993 (ISBN 0903355 40x, £ 8.50).

‘Wie over Freud spreekt, kan zich niet de luxe veroorloven zwijgend aan Schnitzler voorbij te gaan. Een werk als Reigen lijkt de toneeldramatische parallel te zijn van het vrijwel gelijktijdig gepubliceerde Drie Abhandlungen zur Sexualtheorie. Aldus Martin van Amerongen over de (niet-)relatie tussen de schrijver/arts Schnitzler en de arts/auteur Freud (Arts en Auto, 1982(48) 21, pag. 1562 ev.). De schrijver en de psycho-analyticus woonden jarenlang bij elkaar om de hoek. Ze waren loten van één stam, intellectuele joden in een antisemitische samenleving, de één - Freud - een gemankeerd kunstenaar en de ander - Schnitzler - een ongediplomeerd zielsvorser. Niettemin leken zij elkaar vreemd genoeg steeds te mijden. Freud heeft dit trachten te verklaren in een brief van 14 mei 1822: Ik denk dat ik U heb gemeden op grond van een soort schuwheid waarmee de mens zijn dubbelganger beziet. De wortels van Uw werk zijn mij griezelig vertrouwd (...). Zo kreeg ik meer en meer de indruk dat U op intuïtieve wijze - beter gezegd door zelfwaarneming - hebt ontdekt wat ik zelf door moeizame psy-analytische arbeid heb moeten veroveren.

 

Een klassiek en beroemd geval van mijdingsgedrag dus, waaraan ook niet-beroemde mensen kunnen lijden. Wat zou anders de reden van het niet direct uitlezen van een zeer intrigerende verhandeling over het kijken naar prentenboekillustraties, in mijn geval, kunnen betekenen? Want iemand die al zo'n veertig jaar oog heeft voor allerlei vormen van beeldende kunst (huistraining) en daarvan weer twintig jaar speciaal bezeten kijkt naar de kinderboekillustratie en hiervan verslag doet, behoort toch zeer geïnteresseerd te zijn naar de mening van een vrouw als Jane Doonan die datzelfde doet in Looking at Pictures in Picture Books.

[pagina 106]
[p. 106]

Merkwaardig is dat het boek na lezing van het voorwoord en een aantal pagina's dichtgeslagen en de toegezegde deadline voor een bespreking overschreden werd. Want ook Doonan heeft naar plaatjes gekeken zolang als zij zich herinneren kan, ook háár vader schilderde en ook zìj heeft kunstgeschiedenis gestudeerd en ziet het prentenboek als een kunstobject dat een bijdrage kan leveren aan de kunstzinnige ontwikkeling van kleine en grote mensen. Ze meent dat de waardering en de ervaring met prentenboekillustraties de belangstelling voor de schilderkunst kan doen toenemen en de toegankelijkheid daarvoor doet vergroten. Want ook al is de verschijningsvorm anders, de esthetische activiteit van het beschouwen van lijn, vorm en kleur in een samenspel blijft toch hetzelfde (zie voor mijn visie: Kunst voor Kinderen in: Documentatieblad Kinder- en Jeugdliteratuur, 1989(3)12, pag. 5-17). Mijdingsgedrag dus!

 

Jane Doonan die behalve als jeugdliterair criticus ook als docente (Engels en drama) aan een middenschool ervaring heeft in het werken met tieners, schreef eerder uitgebreide artikelen over onder meer Anthony Browne, Maurice Sendak, Robert Ingpen en Satoshi Kitamura; bekende prentenboekmakers aan wier werk ze in deze uitgave haar kijkmodel demonstreert.

Haar vertrekpunt is dat de ‘waarnemer’ van de illustratie (dus niet de lezer van het boek) in eerste instantie dit met een ‘open mind’ moet doen om vervolgens te doorgronden uit welke ingrediënten deze is opgebouwd (lijn, vorm, compositie, kleur, beweging) en welke cultureel bepaalde associatie of boodschap ze bevat.

Ze toont aan de hand van een uitgebreide analyse van een paar tekeningen uit Het schaap zonder slaap van Satoshi Kitamura de kracht van de individuele lijnvoering (beweging, texture, volume) en van aspecten als: kleur (tint, toon, volume), vorm en perspectief. Daarna reikt ze een werkplan voor het bekijken van prentenboeken in een klas aan. Ze doet dit stap voor stap: van omslag naar schutbladen, titelpagina, enz., en beschrijft hoe ze dit op haar manier met kinderen van 12-14 jaar(!) heeft gedaan. Een overtuigend bewijs van deze werkmethode is het opgenomen en indrukwekkend gestructureerde kijkverslag van

[pagina 107]
[p. 107]


illustratie

[pagina 108]
[p. 108]

een leerling. Vervolgens geeft ze een strakker lesschema voor geïnteresseerde docenten. En om de inmiddels gebiologeerde lezer van haar boekje nog meer plezier te doen, mag die een kijkje nemen in haar boekenplank met vakliteratuur op het gebied van perceptie en kunstbeschouwing, waarbij zij steeds enthousiast iets over elk boek vertelt.

Ze sluit af met een geannoteerde woordenlijst van vaktermen en natuurlijk een bibliografie van genoemde prentenboeken.

 

Haar hele beschouwing over het ‘open minded’ kijken naar prentenboekillustraties met daarnaast een schematisch model in het achterhoofd, is doortrokken van het gevoel-van-genieten dat daarbij hoort. Dat ze ook de beeldende traditie daarbij betrekt, is voelbaar aan de kunsthistorische vergelijkingen die ze af en toe trekt (‘Japanse invloed’, invloed van de ‘Romantiek van het Noorden’) en aan haar hele manier van kijken.

Eenvoudige kost is het niet; het vereist even inspanning om met haar mee te denken, maar aan de hand genomen door Doonan krijg je toch wat handvatten voor het bewuster kijken naar illustraties en het oordelen daarover. En dat is iets wat veel volwassenen (ook ervaren recensenten) vaak moeilijk blijven vinden, omdat ze tekstueel gevoeliger (denken te) zijn. Voor hen is nu mijn advies: lees dit boekje en verder steeds kritisch de recensies en artikelen over beeldende kunst in de krant dan groeit het observatievermogen en de vaardigheid het geziene te verwoorden. Voor mijzelf: Doonan heeft heel knap theoretisch expliciet gemaakt wat ik impliciet al jaren intuïtief wist en toepaste.

 

Geleerd hebbende van de grote heren Freud en Schnitzler zal ik mijn mijdingsgedrag corrigeren en Doonan gaan complimenteren met haar werkwijze en dit boekje. Maar voor alle geïnteresseerde prentenboekbeschouwers geldt toch nog steeds - naast het lezen van deze uitstekende uitgave - in eerste instantie: blijf argeloos KIJKEN, KIJKEN en vooral GENIETEN van het beeldaspect van prentenboeken!

 

Truusje Vrooland-Löb


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Joke Linders

  • Truusje Vrooland-Löb

  • over M.A. Schenkeveld-van der Dussen