Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 13 (1999)

Informatie terzijde

Titelpagina van Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 13
Afbeelding van Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 13

(1999)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 229]
[p. 229]

Over de dood die niet bestaat
Herinneringen aan Anne Holm IIGa naar voetnoot1.
Sjoerd Kuyper

Op 27 december 1998 overleed de Deense schrijfster Anne Holm. Voor Sjoerd Kuyper was ze een bewonderd auteur, een inspirerend collega en een dierbare vriendin. Hij besloot een verhaal te schrijven over Anne, haar boeken, zijn herinneringen en hun brieven, in een poging haar beter te leren kennen. Literatuur zonder leeftijd publiceert in afleveringen Kuypers hulde aan Anne Holm.

Bergen, zaterdag 30 januari 1999

Gisteren was ik wakker tot diep in de nacht. De wereld was stil als een ei in een fles. Ik dacht aan de boeken die ik nog wil schrijven. Er waren ook brieven bij, want een brief is een boek voor een vriend en een boek is een brief aan een onbekende. Tientallen verhalen dansten voor mijn ogen, fluisterden in mijn oor, streelden mijn haar, bliezen hun zoete geuren mijn neus in, legden zich op mijn tong: ‘Proef me dan...’

Ik keek naar de glazen bak op de vensterbank. Anno de Schildpad zat op zijn steen en keek naar Johnny de Kat, die zijn neus platdrukte tegen het glas. Anno keek hem totaal onbevreesd aan en zei:

 
Ik zie de rozen schuin gesneden
 
door de vazen gaan;
 
ik zie het licht van lang geleden
 
in de huizen staan.

Het waren de mooiste regels die ik in jaren mocht horen. Johnny had er niet van terug. Hij haalde zijn schouders op, sprong van de vensterbank, ging op zoek naar een hapje zonder schild. Ik keek naar de rozen in de vaas bij de haard, ik keek naar Anno. Zijn kopje verdween in zijn schild.

[pagina 230]
[p. 230]

Ik griste mijn stethoscoop uit de naaimand, rende naar de glazen bak, en duwde het ding op Anno's schild. Hij mompelde:

 
Alles is, alles was,
 
alles zal zijn.
 
Alleen wat beweegt
 
gaat verloren.

Ik probeerde doodstil te staan, maar alles aan mij bewoog! Mijn neusvleugels trilden, mijn borst ging op en neer, het bloed joeg door mijn aderen... Anno lag op zijn steen als een steen met een hart. Het was een bijzondere nacht. Eerst kwam de schildpad, daarna de kat, toen pas de mens en later, veel later, de schrijver.

Als ik dan toch bewegen moet, dacht ik, dan meteen maar goed ook. Ik wilde weg. Op reis. Alleen. Weg van mijn huis, weg van mijn hoofd, weg van de verhalen. Ik heb dat wel vaker, diep in de nacht, dat alles zich omkeert... Stond er nog geld op de bank? Je kunt een eind komen met een kredietkaart in je binnenzak. Taxi voor laten rijden. Naar Schiphol. Eerste vliegtuig nemen. Maakt niet uit waarheen. Geeft niet hoe duur. Het is het beste om 's nachts op je bestemming aan te komen: kort slapen, vroeg op, nog voor de winkels opengaan. Rondslenteren. Een kapper zoeken waar je straks je haar kort laat knippen. Een winkel met tandenborstels. Scheermesjes. Felgekleurde overhemden. Zwembroeken. De droom begon tropische trekjes aan te nemen. En stel dat het eerste vliegtuig naar Berlijn gaat, Luxemburg, Eindhoven, Glasgow?

Kopenhagen...?

Je kunt vanaf het vliegveld de subway nemen naar Klampenborg. Vanaf het station is het niet ver lopen naar de Strandvejen, verdwalen zul je niet. Het pad oplopen naar nummer 661. Het hek opendoen. Misschien staat het open - waarom zou het dicht zijn? Het trapje op naar de voordeur. Het slot forceren. Naar binnengaan. Alle lampen aandoen. Ze hoeven de politie niet te bellen, je wilt niets stelen, nog geen elastiekje, en je maakt niemand aan het schrikken. Het huis is verlaten, want Anne is dood.

 

In de laatste brief die ze mij schreef, vertelde ze dat ze problemen had

[pagina 231]
[p. 231]

met haar ademhaling, met haar hart, dat ze tien kilo was kwijtgeraakt en nu nog maar tweeënveertig woog, dat haar rechteroog malle kuren vertoonde:

Klampenborg, 25 augustus 1998
‘De zwarte vlek is weer gaan dansen, ik moet nu stoppen... Als je maar weet dat ik nog steeds van jullie houd, dus vergeet ook mij niet!’

Het waren haar laatste woorden aan ons.

Bergen, 31 augustus 1998
‘Dank voor je brief, die me de botten uit mijn lijf joeg! Pas toch goed op jezelf, alsjeblieft! Ik weet niet hoe dat moet, maar er is vast wel een dokter die het weet. Ik bedoel, als je tien paar schoenen kwijtraakt, kun je ze later nog wel eens terugvinden, ergens op een vlooienmarkt in Genève, maar kilo's lossen op in de lucht. Houd ze stevig vast! En dokters kunnen heel aardig zijn - geef ze een kans. Zeg maar dat je David en Peter geschreven hebt, dan kussen ze je pijn weg.’

Ik stuurde Malmok mee, het prentenboek dat ik met Annemarie van Haeringen maakte, de Engelse versie - trots dat een boek van mij eindelijk in een taal was verschenen die Anne kon lezen. Het was mijn laatste brief aan haar.

‘De houtduif woont nog in het nest dat ze dit voorjaar in de spar bouwde. Een paar minuten geleden cirkelde een troep witte duiven boven het kleine huisje waarin ik werk, drie, vier keer of vaker nog. Zeven keer, ik weet het zeker. Dit is een goede plek om te schrijven. Ik ga een gezegend jaar tegemoet. Ik wens jou hetzelfde toe. Pas goed op jezelf, pas alsjeblieft goed op jezelf! We houden van je.’

Dat waren mijn laatste woorden. Na 31 augustus heb ik niet meer geschreven! Ik had dingen te doen. Reizen te maken. Ik stuurde nog wel een kaart van St. Eustatius, en begin december al een mooie kerstkaart. Heeft ze hem tenminste op tijd, dacht ik. Goed gedacht. Op 25 december werd haar familie (zoon, schoondochter, kleinzoon Peter en klein-

[pagina 232]
[p. 232]

dochter Marietta), die in het huis van Peter te Praag net aanschoof voor het kerstdiner, gebeld uit Denemarken: Anne was opgenomen in het ziekenhuis. Ze sprongen in een auto en scheurden naar het noorden. Ze konden nog net afscheid nemen. Op 27 december overleed Anne Holm, 76 jaar oud. Op 30 december belde Peter mij. Ik huilde, maar niet lang - ze was al zo stuk. Ik reisde af naar Klampenborg, om Anne te begraven in het kaalste van de jaargetijden. Na de plechtigheid, op 6 januari, zat ik met de familie in haar huis, tussen al haar prachtige spullen, en dronk haar laatste fles whisky leeg.

 

De whisky is op, maar er is ongetwijfeld nog een voorraad retsina. Dat dronk Anne zelf het liefst. Daaraan kan ik mij laven tijdens mijn stille omgang door het huis, straks - als ik nu een taxi voor laat rijden en instap. Maar wat kan ik daar verder doen, dacht ik, alleen in die winternacht? Of zou het huis al ontruimd zijn? Al die beeldschone schilderijen en kasten en al die boeken naar een veiling gebracht? Alle flessen retsina verscheept naar de verre oorden waar de familie woont? Peter in Praag, Marietta in Parijs, hun ouders in Stockholm...

Ik wist wat ik zou doen: ik zou de deuren opengooien, op de bovenste trede van het trapje naar de tuin gaan zitten luisteren naar de laatste trein die langskwam. Luisteren naar de eerste trein van de volgende dag en duizenden, duizenden treinen daarna, tot de rozen bloeiden. Ze zouden de rozen toch niet uitgestoken hebben? En de blauwe bloemetjes die Margje, mijn vrouw, daar plantte?

Klampenborg, 14 april 1996
‘Lieve Margaret - ze zijn er! Het is iris reticulata (ik heb het opgezocht..) Het zijn er 4; en het zijn geen “kleine, blauwe bloemetjes”, ze zijn schitterend, ze lijken kleine, fiere soldaten in een exotisch sprookje...’

Ik wilde niet meer naar Aruba, niet naar Glasgow of Berlijn - ik was in Klampenborg. Ik zat op de bovenste trede van het trapje naar de tuin en schonk nog een glas retsina in. Hier zou ik blijven en schrijven tot de bloemen uit de aarde kwamen en ik begreep waarom ik nooit meer brieven van Anne Holm zou krijgen.

[pagina 233]
[p. 233]

Bergen, zondag 31 januari 1999

Tijdens de begrafenis ontmoette ik Miriam Hodgson, van Methuen, de Engelse uitgever van Annes boeken, die, drieëndertig jaar nadat het boek in Groot-Brittanië op de markt kwam, per jaar nog steeds dertigduizend exemplaren van David verkoopt.

Bergen, 9 januari 1999
Beste Miriam,
‘Het was goed je te ontmoeten, zij het op een droeve dag. Na onze maaltijd in het restaurant heb ik een paar uur doorgebracht in Annes huis, met Peter en Marietta en hun moeder en, tot mijn stomme verbazing, ook met hun vader, Annes zoon, ik ben zijn naam vergeten, die daar blijkbaar de hele dag had gezeten, in Annes huis, terwijl zijn moeder een kilometer verderop begraven werd. Ik wist dat de verhouding tussen hem en Anne niet ideaal was, but this beats the dealer! We dronken haar whisky, ik maakte kiekjes van de plekken die me dierbaar waren in het huis: de tafel waaraan we aten, de plek waar we dronken, het bureautje waaraan zij haar brieven schreef, en we praatten. In de trein naar huis, de volgende dag, schreef ik en schreef ik en schreef ik, als een bezetene, over alles wat ik had gezien en gehoord en gevoeld. Ik hoop dat al die aantekeningen eens samen zullen vallen in een mooi en warm verhaal.
Ik heb, als beloofd, alle brieven die Anne mij schreef gekopieerd, maar ben er opeens niet meer zo zeker van dat ik je adres goed heb ontcijferd. Ik wil absoluut niet dat deze brieven bezoedeld worden door de handen van een vreemde, dus wil je je adres nog eens opsturen - en dan getypt? Als je mijn brieven er ook bij wilt hebben, zeg je het maar. Dan moet ik de deur uit om een stapel extra postzegels te kopen, en moet jij je voorbereiden op een dikke roman in brieven. Uit die van mij mag je gebruiken wat je wilt, maar spring zorgvuldig om met die van Anne. Zo zorgvuldig als ze van je zou verwachten.
Eén briefje van jou en mijn vrolijke vracht vaart het zeegat uit!’
London, 14 januari 1999
‘Alsjeblieft, stuur me de brieven en je verhaal. (...) Annes zoon was zo vriendelijk mij van het vliegveld naar het kerkje van Vedbaek te rijden
[pagina 234]
[p. 234]
en daar werd ook ik geconfronteerd met die merkwaardige toestand: hij zette me af voor de kerk en reed weg toen de andere gasten kwamen. Triest. (...) Ik zal er alles aan doen om ervoor te zorgen dat Anne en haar boeken niet vergeten zullen worden.’
Bergen, 19 januari 1999
‘Bij deze de brieven - zevenenveertig pagina's van Anne, honderd van mij. Zoals ik schreef: plunder de mijne zo je wilt, als er al iets te plunderen valt, maar wees zuinig op die van Anne. Dat zal niet meevallen, want ze zijn bestikt met gouddraad en juwelen. Misschien moet je de kleinkinderen om toestemming vragen. Anne was zeer zorgvuldig in dit soort zaken. Toen ik haar toestemming vroeg om een aantal van mijn brieven aan haar te publiceren, en daarbij frivool meldde dat ik dat puur uit beleefdheid deed, omdat die brieven immers van mij waren, kreeg ik een zeer gedecideerd antwoord.’
Klampenborg, 10 mei 1994
‘Maar de toestemming die je vraagt... Ik ben het er niet mee eens dat je die niet zou hoeven vragen... Als je mij nooit ontmoet had en je had een essay geschreven in de vorm van gefingeerde brieven aan mij - in orde, geen toestemming vereist. Maar je kent me, en de brieven die je schreef, waren aan mij gericht, dat betekent dat ze mijn eigendom zijn. Ik ben betrokkene en moet dus geraadpleegd worden. Dat, in principe, is mijn standpunt in deze. Maar natuurlijk mag je wat mij betreft uit je brieven aan mij citeren. (...) Ik vertrouw op je tact en goede smaak.’
‘Ik wist zeker dat ik gelijk had en, volgens de wet, althans de Nederlandse, mijn brieven vrijelijk kon publiceren, maar ik hield me liever aan de wetten van de vriendschap, als Anne “nee” had gezegd was het “nee” geweest. Natuurlijk zei ze “ja”. Maar ze zei “nee” tegen een prachtige foto die ik van haar en Margje, mijn vrouw, maakte, toen we voor de tweede keer in Klampenborg waren. Ik wilde die opnemen in een klein krantje dat mijn uitgeefster over mij en mijn boeken en de hoogtepunten in mijn carrière maakte. Dus dat bleef “nee”. Anne vond het vreselijk om te lijken op de oude dame die ze geworden was. Ze zag er de vertederende schoon-
[pagina 235]
[p. 235]
heid niet van in. Wat vind jij, Miriam, kan ik die foto nu wel opnemen, bij mijn verhaal, nu ze dood is? Ze zal me zitten haten in de hemel. Onmachtig. Maar ze had ongelijk, ze staat er zo mooi op, schouder aan schouder met Margje, sigaret in haar hand, kleine oogjes in het felle licht van de zon. Heb jij foto's van Anne? Die bij het herdenkingsartikel in The Independent kende ik al, die zie je overal, maar is er verder nog iets? Misschien moet ik het aan Marietta en Peter vragen.
Dat brengt me op iets wat mij na aan het hart ligt: Annes literaire erfenis. Haar brieven, haar manuscripten, typoscripten, aantekeningen, krabbels op oude kranten. Waar komen ze terecht? Stockholm? Praag? Parijs? Niet echt de plekken waar ik heen zou gaan als ik op zoek was naar de schatten van een Deense schrijfster. Op een dag komt er een jonge professor uit Oxford of Harvard of Amsterdam, die literatuur studeerde, en uit liefde voor Annes werk ook nog eens Deens, en die begint de queeste, dat weet ik zeker. Is er geen Letterkundig Museum in Kopenhagen? Er moet toch een plek zijn voor Anne! Als die in Denemarken niet bestaat, vind ik dat jij haar spullen moet beheren! Ben jij nu nog de enige die haar boeken uitgeeft? En cover jij de hele Engelstalige wereld?
Wat we ook kunnen doen: we stoppen al Annes papieren in een ijzeren kist en begraven die in de tuin achter dat heerlijke huis in Klampenborg. Onder de rozen. En we brengen een schattig videospel op de markt: De schatkaart van de duizend rozen. Iedere keer dat je een vraag over Anne en haar boeken goed beantwoordt, krijg je een roos en kom je een stap dichter bij de plek waar de erfenis begraven ligt. De laatste vraag luidt: “Wat zei Anne, in de laatste jaren van haar leven, over de rozen van welke ze zo hield?” Het antwoord is: “Als je zo oud bent als ik nu, is één roos al genoeg. Want in die ene roos komen alle rozen die je hebt gekend samen.” De jonge professor die dat antwoord geeft, vindt de schat en zal het mooiste boek over Anne schrijven dat ooit geschreven kan worden. Het boek waarop we allen zitten te wachten. Het boek dat Anne verdient.’

Een week later schreef ik een brief aan de kleinkinderen Peter en Marietta. Twee keer precies dezelfde brief. Ik stuurde die naar Praag en naar Parijs. In een P.S. legde ik uit dat ik ze nog niet goed genoeg kende om ze ieder een persoonlijke brief te schrijven, maar dat ik dat zeker zou doen als ik een antwoord ontving - hetgeen ik zeer op prijs zou stellen.

[pagina 236]
[p. 236]

Daar was geen woord aan gelogen.

Bergen, 25 januari 1999
‘Nogmaals dank, dat jullie me een paar kostbare laatste uren in Annes huis hebben gegund. Ik vond het zeer aangenaam met jullie vieren daar te zijn. De foto's die ik nam, stellen weinig voor. Ik vond het gewoon niet proper, het woord dat in jullie grootmoeders mond woonde, om als een hufterige journalist door de kamers te walsen. Ik voelde me eigenlijk net als toen wij Anne voor het eerst bezochten en ik al verlegen werd als ik alleen maar naar haar spullen keek. Haar lampen werkten trouwens ook niet echt mee. Ik heb ook wel eens foto's van Anne genomen en op de meeste daarvan staat een lamp in plaats van haar gezicht. Ik denk dat ze die dingen expres zo had opgehangen. Ze zag de oude dame die ze geworden was niet graag op foto's afgebeeld.
Tijdens de terugreis in de trein heb ik veel geschreven: over wat ik zag en hoorde deze laatste keer in Klampenborg, maar ook herinneringen aan de keren dat Anne en ik en mijn gezin samen waren, en aan de boeken en de brieven die ze aan me schreef. Ik bedoel, het leek altijd net of ze haar boeken aan mij had geschreven. Dat was zo fantastisch aan die boeken. En aan Anne.
Ze was een groot schrijfster en daarom een belangrijke vrouw. Niet in Denemarken, maar in het Engelse taalgebied was ze een gigant. Spring alsjeblieft zorgvuldig om met haar literaire erfenis. Waar gaan jullie die onderbrengen? Parijs, Praag, Zweden? Er kómt een dag waarop een student uit Harvard of Oxford op zoek gaat naar de schat.
En zou je, alsjeblieft, eens willen kijken of er iets is wat ik kan gebruiken om het verhaal over je grootmoeder te illustreren? Foto's van Anne die Anne zelfs leuk vond? Of een kopie van een stukje handschrift uit het manuscript van Peter of David? Ik weet dat Anne niet graag op de voorgrond trad en zéér gesteld was op haar privacy, maar er moeten toch dingen zijn die gepubliceerd kunnen worden zonder haar ideeën over fatsoen te schenden. Ik laat de keuze aan jullie (vanzelfsprekend; ik zal wel moeten), maar ik hoop dat ik iets mag gebruiken, dat zou mijn verhaal een stuk interessanter maken voor fans en andere lezers - toekomstige fans. En als je ooit de behoefte voelt je herinneringen aan je grootmoeder op te schrijven...
[pagina 237]
[p. 237]

Ik weet zo weinig van haar leven. Ze was niet het soort dame aan wie je aan één stuk door persoonlijke vragen stelde.
Mijn thuisreis was aangenaam, vol zoete herinneringen. Ik houd van Deense en Duitse treinen, maar walg van de smerige Nederlandse. Ik hoop dat jij ook een goede reis achter de rug hebt en dat het weer bij jou niet zo droef en grijs en winderig en regenachtig en ziek en ziekmakend en ontmoedigend en typisch Hollands is als hier.’

Bergen, woensdag 10 februari 1999

Gisteren reisde ik per trein van Heerenveen naar Alkmaar. Het sneeuwde. 't Is altijd weer een eer, vind ik, erbij te mogen zijn als het sneeuwt. Het was mijn eerste lange treinreis na die naar Klampenborg en terug, en ik moest voortdurend aan Anne denken; aan hoe schitterend het geweest zou zijn om haar in de sneeuw te begraven. Ik gleed door een wit landschap. De vlokken bleven zelfs op de kleinste twijgjes liggen. Fijn dat ik nog zulke goede ogen heb. Weilanden, bossen, rivieren, schoorstenen waar rook uit kwam, wit tegen de grijze hemel. Af en toe viel zonlicht als een guillotine de mist in.

Toen Johan, Annes geliefde echtgenoot, begraven werd, twaalf jaar geleden, lag er sneeuw in Denemarken en was het zo glad op het kerkhof dat de dragers van de kist (onder wie Peter, die mij het verhaal vertelde) doodsangsten uitstonden op de glibberige paden en op de nog gladdere balken aan weerszijden van het graf waarop zij stonden toen ze de kist lieten zakken. Ik zag de crematie van mijn grootmoeder voor me. Het was in de maand januari en het had gevroren. Het crematorium lag op een heuvel, het halve bejaardentehuis was uitgelopen en de oudjes klauterden met pannensponsjes onder hun schoenen langs het slingerende pad omhoog. Ik liep voorop, dat moest, maar liever had ik achteraan gelopen, als een geriatrische catcher in the rye. Ik weet niet of iedereen die aan de klim begon boven is gekomen, en al helemaal niet of ze allemaal weer veilig in het bejaardentehuis zijn teruggekeerd. We hadden ze moeten tellen, toen we weer beneden waren... Toch hoopte ik op sneeuw toen ik naar Klampenborg afreisde - sneeuw in Denemarken, dat klonk als iets dat kon. Ik zag een begrafenis voor me als in Josje: ‘Het was winter en nog lang geen lente. De kleine haven lag dichtgevroren en de daken van de huizen bogen door onder de sneeuw. (...) Ze begroeven Sanders op de

[pagina 238]
[p. 238]

plek waar hij gevonden was: onder de kastanjeboom, onder de sneeuw, in de harde grond.’ Maar toen we Anne naar het graf droegen waarin ze met Johan mocht rusten, waren we al blij dat het niet regende.

De bossen tussen Zwolle en Amersfoort waren schitterend, ze leken in alles op het betoverde Narnia achter de dikke jassen in de kleerkast. Het was alleen nog niet donker en ik miste de lantaarn in de sneeuw die met zijn licht dat hele boek voor mij betovert. Ik zag hem eens, die eenzame straatlantaarn, op een doek van Magritte; hij stond daar voor een huis, geen sneeuw te bekennen - absoluut verdwaald.

Vorige week maandag kreeg ik twee brieven. Een uit Charlottenlund, een dorp vlakbij Klampenborg, een uit Parijs. De eerste kwam van Nina Mouritzen, de hartsvriendin van Anne in haar laatste jaren, de tweede van kleindochter Marietta. Het was een Teken - ik had er goed aan gedaan om de aantekeningen voor de boeken die ik wilde schrijven terzijde te schuiven en mij geheel te wijden aan dit verhaal over Anne. Goedkeuring van Hogerhand. De postbode leek een hemelse gezant.

Nina sloot een Engelse vertaling bij van de toespraak die ze tijdens de rouwdienst voor Anne had gehouden, en... een prachtige foto van Anne, in kleur. Gemaakt op Nina's verjaardag - op de dag af een jaar voor ze stierf. In de toespraak vertelde Nina dat ze Anne maar kort had gekend. Sinds 1996. Maar: ‘Ze noemde mij haar “bestste vriend” (slyngveninde). Die had ze nog nooit gehad - ik ook niet!’ In haar begeleidende brief schreef ze:

Charlottenlund, 30 januari 1999
‘De uitdrukking “slyngveninde” is niet te vertalen - het is ouderwets Deens en daarom vonden Anne en ik het extreem grappig. Het wordt meestal gebruikt voor teenagers die elkaar hun diepste geheimen vertellen en totaal op elkaar vertrouwen; ze giechelen, plagen elkaar, maar zoeken ook gezamenlijk naar antwoorden op de grote vragen des levens. Met een ironisch lichtje in haar groene ogen riep ze me uit tot haar enige ware “slyngveninde” en ze heeft zich ook echt over mij ontfermd. Mijn echtgenoot is drie jaar geleden overleden - op ongeveer dezelfde manier als die waarop Johan stierf - en ze steunde me waar ze kon met goede raad en “schopte” me terug het leven in.’

[pagina 239]
[p. 239]
Bergen, 2 februari 1999
‘Beste Nina, mag ik je Nina noemen? Je ondertekent je brief met je voornaam, en een van de liefste dingen op die trieste dag in januari in Klampenborg was de kus die je mij gaf, en je snapt: ik krijg liever een kus van een Nina dan van een

illustratie

mevrouw Mouritzen. Ik was zo blij met je brief! Toen jij en Miriam Hodgson adressen uitwisselden, zat ik bij jullie aan tafel en ik was nogal jaloers, maar net iets te verlegen om ook om jouw adres te vragen. Ik voelde me niet echt op mijn gemak - geen van de aanwezigen had ik ooit eerder ontmoet. Zelfs Annes kleine hondje Arion niet.
Natuurlijk had ik ook graag veel langer willen praten over Anne, uren en uren wat mij betreft. In de kerk zag en voelde en hoorde ik (ook al begreep ik toen geen woord van wat je zei; nu gelukkig wel) hoe veel je van haar hield.
De foto die je me stuurde, is een wonder. Het is Anne zoals Anne Anne wilde zijn. Ik heb ook eens een paar foto's van haar gemaakt en die haatte ze.’
Bakkum, 23 december 1996
‘Lieve Anne, het spijt me, dit wordt een heel, heel kort faxje. Ik hoop je binnenkort een Echte Brief (een Hollandse!) te sturen, maar ik wil je om een gunst vragen en sta eerlijk gezegd te springen om een snel antwoord. Mijn uitgeefster wil een krantje maken over mij en mijn werk. Ik schreef zelf de tekst en koos foto's uit. En nu zou ik zo dolgraag die foto van jou en Margje (in jouw tuin, toen we voor de tweede keer in Klampenborg waren) opnemen. Ik vind dat zo'n mooie... Wil je me alsjeblieft snel laten weten dat je het een geweldig idee vindt om die in het krantje op te nemen?’
[pagina 240]
[p. 240]
Klampenborg, 23 december 1996
‘Sjoerd, lieve jongen... dat kun je niet menen!!!... Het is een leuke foto van Margaret - maar heb je wel naar mij gekeken...? Ik sta altijd wat akelig op kiekjes, maar ik weet zeker dat deze de hoogste prijs in de wacht zal slepen!!! Ik heb er een van Margaret genomen, bij jullie in de tuin, en die is net zo leuk; en, als je er echt een moet hebben waar ik opsta, neem dan die waarop Yorick bij me zit... Ik wil je met plezier een paar andere foto's sturen, met of zonder Yorick... Daar sta ik ook niet op als een schoonheid, maar ik zie er tenminste verzorgd uit - en niet in volkomen staat van ontbinding ten gevolge van een hittegolf!’

‘Ik nam die foto in haar tuin, in het felle zonlicht, ze staat erop als de allerliefste oude dame die je ooit gezien hebt. Ik weet bijna zeker dat ze zichzelf te liefvond. Op die foto. Op de foto die jij me stuurde, staat ze precies zoals ik me haar herinner: een van de liefste gezichten die je ooit zag, maar... in de ogen dansen duiveltjes.

“Slyngveninde” is volgens mij heel goed in het Nederlands te vertalen: hartsvriendinnen. Mijn dochter Marianne had een hartsvriendin in het dorp waar we woonden voor we, bijna twee jaar geleden, naar Bergen verhuisden. Ze beschreef het meisje als “een tweelingzusje dat per ongeluk uit andere ouders was geboren” - als dat geen slyngveninde is!

Vergeef mij als ik het helemaal mis heb als ik kleine duiveltjes in Annes ogen zie, maar haar foto staat vlak voor me op dit moment en ik zie ze nu en zag ze altijd. Ze huisden niet alleen in haar ogen, maar ook in haar woorden. Verrukkelijke duiveltjes, dat wel.

De foto zal hier zeker nog een paar weken blijven staan, want eergisteren (precies op het moment dat jij je brief aan mij schreef, als om te bevestigen dat ik de juiste keuze maakte) besloot ik een verhaal te schrijven over Anne, over haar boeken, mijn herinneringen, onze brieven, en ik wil haar recht in de ogen kijken terwijl ik schrijf, opdat ik zeker weet dat ik me gedraag zoals zij het zou hebben gewild. Ik vermoed dat een tijdschrift hier in Nederland het verhaal wel zal willen publiceren, hoewel Anne hier nooit echt bekend is geweest. Ik vrees dat wij Hollanders iets te veel op de Denen lijken. Hoewel, er was eens... een Nederlandse jongen, veertien jaar oud, nu bijna drieëndertig jaar

[pagina 241]
[p. 241]

geleden, die Peter las en door dat boek helemaal uit het lood geslagen werd. Jaar naar jaar herlas hij het, keer op keer, telkens weer, tot hij veertig was en eindelijk een brief aan Mevrouw Holm durfde te sturen. Om haar te bedanken. Dat was zo ongeveer het beste wat ik ooit in mijn leven heb gedaan. Ik huilde toen ik Annes antwoord op de mat zag liggen. Nog voor ik de enveloppe had geopend. Ik beloof je dat ik mijn verhaal met liefde zal schrijven. Miriam Hodgson zal het laten vertalen en als het zo ver is, stuur ik je de vertaling toe. Erewoord. Het wordt een soort dagboek. Ik schreef als een gek in de trein naar Klampenborg, in het hotel, in de trein naar huis - ik ben verzot op dagboeken en brieven. Ik ben een “mailmaniac”. Zelfs de perfect getimede komst van jouw brief zou in het verhaal terecht kunnen komen. Niet de brief zelf natuurlijk. Maar deze, de mijne...?

Het idiote is dat ik niets of minder nog weet over Annes leven. Ik ken vier boeken: Peter, David ontdekt de wereld, De lucht werd rood en The hostage. De eerste drie werden in Nederland uitgegeven. Het vierde alleen in Engeland. Niet eens in Denemarken. Ik weet dat Anne poëzie en proza voor volwassenen gepubliceerd heeft, maar niet of ze nog meer schreef voor kinderen. En wat weet ik van haar leven? Ze was niet iemand van wie je dacht: die zal ik eens dagen achtereen lastigvallen met vragen naar haar levensloop. Wat ik weet, haalde ik uit haar brieven: dagelijkse beslommeringen, dierbare herinneringen aan Johan. We voerden eens een pittig gesprek over godsdienst (we waren naar het Frans Hals Museum geweest en daar was ik verliefd geworden op een schilderij van Tobias en de Engel), we kibbelden wat over goede manieren en maakten voornamelijk plezier. Heel lang heb ik niet kunnen geloven dat ze werkelijk zoveel van mij en mijn gezin hield als ze schreef in haar brieven. Maar dat deed ze toch, daar ben ik nu wel achter. Ik begon het een beetje te geloven toen ze me ongerust opbelde toen hier in Nederland een overstroming dreigde, en geloofde het helemaal toen ze Marianne een fax zond, voor haar verjaardag: een schattige brief en een liedje om op de piano te spelen. Het was het lied dat Anne eens zong, op een warme zomeravond in de tuin van mijn ouders. Wij gingen bij hen op bezoek, mijn zusje en mijn broer waren ook gekomen. Zij zijn niet zo idolaat van Peter als ik, maar hebben het boek met veel plezier gelezen. Ze vroegen meteen: “Bestaat het portret

[pagina 242]
[p. 242]

van de gele jongen echt?” Dat was destijds ook mijn eerste vraag. “Nee.” Mijn vader verontschuldigde zich voor het feit dat hij geen Deens sprak. Maar, zei hij, hij kende wel een Deens liedje. Hij begon het te zingen en Anne viel in. Het lied heette “Jeg er havren”.’

Klampenborg, 16 augustus 1996
‘Ik heb een oud muziekboek gevonden en daaruit een Deens liedje voor je gekopieerd... het is het lied dat je grootvader kent, en ik dacht dat je het misschien leuk zou vinden om het als verrassing voor hem te spelen. De tekst is in het Deens en werd geschreven door een Deense dichter die al lang geleden overleden is, toen ik pas 7 jaar was. Hij doet alsof het lied gezongen wordt door de haver op een akker... het gaat erover hoe de haver gemaaid werd terwijl de leeuweriken zongen, hoe de zon op de haver scheen, hoe de regen de haver deed groeien, hoe de wind de haver streelde en de kleine klokjes aan iedere halm deed rinkelen, en hoe ten slotte, jaar na jaar, de haver rijpte en tot brood werd voor de kinderen.’

‘Jij kent het lied vast wel, Nina. Het was heerlijk om te luisteren naar hoe Anne en mijn vader het samen zongen op die warme zomeravond in die vredige tuin.

Maar hoe ik ook graaf in mijn herinneringen en haar brieven, ik heb nog steeds het gevoel dat ik Anne niet ken. Ze is een geheimzinnige dame die als een geest uit een fles mijn leven binnenkwam. Eén keer, in Klampenborg, heeft ze mij verteld over haar leven. Helaas was het diep in de nacht, en ze had de fles whisky naast mijn stoel gezet en me verzocht zelf in te schenken. Dan sla je heel wat naar binnen, maar je slaat weinig op. Ze wist haar momenten wel te kiezen. Het verhaal stopte, toen de oorlog uitbrak. Die was te akelig voor woorden, zei ze, maar ik begreep dat toen haar zoon, een baby nog, is weggegaan, gevlucht met zijn vader, naar Zweden, en eigenlijk nooit meer bij haar is teruggekeerd.

Het was allemaal zo triest... Na de begrafenis en de maaltijd in het restaurant ging ik mee naar Annes huis, met Marietta, Peter, en hun moeder. En wie deed de deur van Annes huis voor ons open? Haar zoon! Die zat daar de hele dag te wachten! Hij had Miriam van het

[pagina 243]
[p. 243]

vliegveld gehaald, haar naar de kerk gereden, en was toen weggegaan... Later vertelde hij enthousiaste verhalen over Annes huis in Italië. Was hij daar als Anne er was? Dat zijn van die dingen die je niet aan een vreemde vraagt, een paar uur na een begrafenis. Maar het verbijsterde me. Heeft hij soms een hekel aan begrafenissen? Een hekel aan kerken? Aan restaurants? Zijn moeder...? Is dat een geheim, Nina? Ik kijk naar Annes foto en volgens mij vindt ze het goed als ik je dit vraag. Maar ze vindt ook dat jij geen antwoord hoeft te geven. Dat zie ik.

Ik heb een brief geschreven aan de kleinkinderen om ze te bedanken voor het bezoek aan het huis van hun grootmoeder. Ik vroeg ze ook om materiaal waarmee ik mijn verhaal zou kunnen illustreren: foto's, misschien kopieën van bladen uit een manuscript, bij voorkeur uit dat van Peter. De dag waarop de jouwe kwam, kreeg ik een brief van Marietta, ook al, zo vermoed ik, om mij aan te moedigen door te gaan met mijn “Herinneringen aan Anne Holm”. Het was duidelijk dat ze mijn eerste brief nog niet ontvangen had. Dat kon ook niet, want die schreef ik op de dag waarop zij deze brief aan mij schreef. Ze bedankte mij voor de lange reis naar Klampenborg en schreef: “Ons gezin zal waarschijnlijk tegen het einde van februari terug zijn in Kopenhagen om alle zaken af te handelen.” Dat zal een trieste klus zijn. Karin, de moeder, heeft me verzekerd dat ze het huis alleen zullen verkopen aan iemand die de unieke sfeer kan eerbiedigen en niet door de betonmolen zal halen. Ik hoop dat het lukt zo iemand te vinden. En dan... al die prachtige, prachtige spullen die Anne bezat! En nóg belangrijker: haar kostbare geschriften! Ik vroeg Miriam Hodgson of zij een goede plek wist om Annes literaire erfenis te bewaren. Ik zou er zo gauw geen weten. Jij?

Welnu, ik vrees dat deze “mailmaniac” al te veel van je kostbare tijd heeft opgeslurpt. Mag ik je nog één vraag stellen? Ik hoop dat je me er niet om zal haten, maar zou je, als je naar Annes graf gaat, daarvan een foto willen maken? En die naar mij toesturen? Nu de steen er waarschijnlijk weer staat? En wil je dan één mooie roos op het graf leggen (één is genoeg) en de rekening naar mij zenden? Ik voelde me nogal ongemakkelijk, toen ik op 6 januari met lege handen stond toe te kijken. En ik denk niet dat ik binnenkort in Klampenborg zal zijn om het zelf te doen. Als er iets is wat ik voor jou kan betekenen, laat me

[pagina 244]
[p. 244]

het weten, alsjeblieft. Wil je kopieën van de brieven die Anne mij zond (als slyngveninde heb je recht op alles, denk ik, op de hele Anne) of die van mij aan haar? En als je ooit per ongeluk in Nederland bent of gewoon zin hebt om hier te komen... Onze deur zal altijd wijd openstaan.’

Bergen, 3 februari 1999
‘Beste Marietta, dank voor je hartelijke brief! Het is goed te beseffen dat wij op dezelfde dag aan elkaar schreven. Nu ik de jouwe ontvangen heb, weet ik dat onze brieven niet tegen elkaar gebotst zijn, ergens boven Brussel bijvoorbeeld, wat een nogal neerslachtige plek is om te botsen, dus ik neem aan dat je de mijne ook ontving. Nu maar hopen dat jouw antwoord daarop niet, ergens boven Brussel bijvoorbeeld, tegen deze brief zal botsen.
Herinner je je de laatste regels van Peter? Die blijken meer dan waar. Gisteren bracht de postbode jouw brief en ook een heel ontroerende van Nina Mouritzen, Annes slyngveninde, met de vertaling van haar speech in de kerk van Vedbaek en een mooie foto van Anne. Ook voer ik sinds de begrafenis een correspondentie met Miriam Hodgson, en het gaat allemaal over jouw grootmoeder. Ze had dus gelijk, toen ze aan het einde van Peter schreef: “Er was iets dat altijd belangrijk bleef - dat wat goed is in ons allen altijd blijft voortbestaan, dat dit iets nooit helemaal verloren gaat... dat de dood niet bestaat.” Anne was iets goeds in ons allen en zal voortleven in jou en Peter en mij, in onze brieven, in onze kinderen en hun kinderen. En in haar boeken natuurlijk. Miriam schreef me: “Ik zal er alles aan doen om ervoor te zorgen dat Anne en haar boeken niet vergeten zullen worden” en ik vertrouw haar op haar woord.’

Na afloop van de begrafenis in het restaurant aan de kleine haven van Klampenborg vroeg mijn tafeldame wie ik was. Ik vertelde het haar, en zei: ‘Ik ben blij dat ik gekomen ben.’ De dame had van mij gehoord: ‘Anne zal blij zijn om jou hier te zien. Of geloof je niet dat ze ons nu kan zien?’ ‘Ik niet,’ zei ik, ‘maar Anne geloofde het wel, en ik weet zeker dat ze nu naar ons zit te kijken. Als ze mij ziet zal ze haar hoofd schudden, omdat ik het nog steeds niet geloven wil.’

[pagina 245]
[p. 245]

En nu kijkt Anne me aan vanaf haar foto. Ik ben haar kleinkinderen aan het uithoren en haar hartsvriendin, en dat weet ze. Niet hysterisch worden...! Maar soms lijkt het of haar blik verandert. Duiveltjes kennen vele dansen. Misschien hoor ik nooit meer iets van Marietta en Peter, denken ze: zie je wel, toch een indringer! Hij wilde iets van oma, al die tijd al, maar nu durft hij pas! Maar het enige wat ik wil, is dat niemand ooit de kans krijgt om Anne Holm en haar boeken te vergeten.

Toen ik gisterenavond terugkeerde uit Friesland, was de sneeuw in Bergen van de twijgen gegleden. Ik vond een tweede brief van Nina Mouritzen: ‘Ik zit nog te piekeren hoe ik het best antwoord kan geven op je vragen over onze geliefde Anne. Ik denk wel dat ik iets kan uitleggen over haar leven, maar daar heb ik meer tijd voor nodig.’ Die zin windt me op, ik kan niet anders zeggen. Was ik té fatsoenlijk toen Anne leefde? Ben ik onfatsoenlijk nu ze dood is? De queeste naar haar leven is begonnen. Als de brieven in dit tempo blijven komen, mag ik wel vaart maken, wil ik niet amechtig achter mijn eigen speurtocht aanhobbelen...

Ooit heb ik Anne gevraagd of ik haar mocht interviewen, per brief, en dat mocht.

Klampenborg, 16 december 1993
‘Natuurlijk ben ik volkomen bereid om antwoord te geven op iedere vraag die je me wilt stellen... Alleen niet voor Kerstmis, alsjeblieft - ik word al krankzinnig van de brieven die ik echt moet schrijven.’

Ik heb het niet gedaan. Rund. Toen had Anne zelf haar grenzen kunnen trekken. Was ik Ian Hamilton maar, toen hij een biografie van Salinger probeerde te schrijven en door zijn held de grenspalen van privacy en fatsoen door de strot geramd kreeg. Ik moet alles zelf bedenken. De jonge professor in de literatuur, bijvak Deens, uit Oxford of Harvard of Amsterdam, zou schaamteloos al Annes papieren door mogen vlooien, als een hufterige journalist door haar verleden walsen, diepte-interviews afnemen, tot op de bittere bodem, met iedereen die nog voorhanden was - luide jubel zou zijn deel zijn. Men zou dolblij zijn met het resultaat. Ik ook.

Waarom kan ik dan niet, nu, voorzichtig, voetje voor voetje, een stukje teruggaan in de tijd, en uitzoeken wie Anne Holm was - voor mij en de

[pagina 246]
[p. 246]

wereld? Omdat: ‘... je kent me, en de brieven die je schreef, waren aan mij gericht, dat betekent dat ze mijn eigendom zijn. Ik ben betrokkene en moet dus geraadpleegd worden.’ Daarom. ‘Ik vertrouw op je tact en goede smaak.’ Ook dat nog... Weet ik eigenlijk niet genoeg? Als je weinig feiten tot je beschikking hebt, blijft er fijn veel ruimte over voor de liefde waarmee je ze wilt opschrijven. De kwaliteit van een biografie hangt niet af van de kwaliteit van het leven van de beschrevene, maar van die van de schrijver. Als een dame van éénenzeventig, met wie je pas één jaar correspondeert en die je pas twéé keer hebt ontmoet, schrijft...

Klampenborg, 16 december 1993:
‘(...) die aardige vrouw van jou. Nee, het is me niet opgevallen dat ze een sterke vrouw is - het is me opgevallen dat jij haar dwingt dat te zijn! Geen enkele vrouw is zo sterk dat ze er niet af en toe naar verlangt zich breekbaar te mogen voelen, en beschermd te worden - een sterke mannelijke schouder om op te leunen. En als je me ooit eens een heel groot plezier wilt doen, haal dan je rijbewijs; je hoeft er niet vaak gebruik van te maken - maar het zou voor Margje zo heerlijk zijn om te weten, als ze opeens overvallen wordt door een aanval van doodsangst om wat er allemaal kan gebeuren, met de kinderen in de auto... dat ze dan kan zeggen “wil jij een stukje rijden, alsjeblieft?” Nu ik alle wetten van goed gedrag geschonden heb, door een preek te houden tegen een volwassen man die ik helemaal niet zo goed ken, over privézaken die mij niet aangaan, kan ik beter stoppen.’

... en je haalt niet lang daarna je rijbewijs - dat is toch voldoende reden voor een verhaal? Je kunt immers ook over niets schitterend schrijven! Ja, maar dat heb ik al iets te vaak gedaan. En Anne was niet niets. Integendeel. Maar wie was zij dan wel?

Ik wacht op post uit Londen, uit Charlottenlund, uit Praag, uit Parijs, uit Zweden wellicht. Wat anderen prijsgeven, mag ik gebruiken. Dan ben ik second opinion. Nina is aan zet: ‘Ik denk wel dat ik iets kan uitleggen over haar leven, maar daar heb ik meer tijd voor nodig.’ Ik heb de foto van Anne weggelegd.

[pagina 247]
[p. 247]

Bergen, dinsdag 16 februari 1999

Afgelopen zaterdag kreeg ik een derde brief van Nina Mouritzen. Ze heeft in Annes huis een manuscript van Anne gezien - dertig pagina's autobiografie.

Charlottenlund, 11 februari 1999
‘Laatst was ik op een avond in Annes huis, met Rudi, Annes zoon. Hij was voor zaken in Zuid-Zweden en had bedacht dat hij het weekend wel in het huis van zijn moeder door kon brengen - maar hij voelde zich daar niet op zijn gemak! Hij voelde zich nogal unheimisch en belde mij met het verzoek om langs te komen en wat over Anne etc. etc. te praten. En je weet: ik zet mijn oren wijd open als het over Anne gaat. Ik wil alles over haar te weten komen. Zoals jij schreef: op de een of andere manier voel ik de behoefte en heb ik “het recht van de slyngveninde” om te weten hoe zij de Anne is geworden van wie ik zoveel hield. Ik vertelde Rudi over Miriams plannen met Annes literaire erfenis en opeens haalde hij een manuscript te voorschijn. Hij liet me een paar stukjes lezen en legde het toen op tafel. En daar lag het nog toen hij wegging! (...) Ze heeft het 14 maanden na Johans dood geschreven, dus het moet maart of april 1988 geweest zijn. Eerlijk gezegd wist ik dat dit verhaal bestond; Anne had me erover verteld, maar ze had het me nooit laten lezen. Ze schreef het voor een of ander boek, uit te geven in Michigan U.S.A., en waarschijnlijk voor kinderen, want ze weidt nogal uit over haar jeugd. (...) De familie heeft mij de sleutel van het huis gegeven, om op te passen tot zij terugkomen om het te ontruimen!!’

De adem maakte een radslag in mijn keel! In een flits van genade graaide ik het artikel dat Kitty Nooy over Anne schreef, voor het Lexicon van de Jeugdliteratuur, uit mijn map.

Bergen, 16 februari 1999
‘Beste Kitty, mag ik je alsjeblieft even lastigvallen over Anne Holm? Nu ben ik bezig met mijn verhaal, en ik vraag me af: heb jij al het materiaal waaruit je hebt geput in huis? De secundaire literatuur? Ik zou graag kopieën (die ik betaal!, met porto erbij - geen probleem)
[pagina 248]
[p. 248]
ontvangen van het stuk van Miep Diekmann (Haagsche Courant, 20-7-1965); het artikel uit Something about the Author. Volume 1 (Gale, 1971); het artikel uit Major Authors and Illustrators for Children and Young Adults (Gale, 1993); en vooral, maar dan ook dol- en dolgraag, het artikel uit Something about the Author Autobiography Series. Volume 7 (Gale, 1989).
Je zou me, zoals je wel begrijpt uit de toon in bovenstaande, een gigantisch plezier doen met die actie. En als je de spullen niet hebt, kun je me dan laten weten waar je ze ooit vond en waar ik ze zou kunnen vinden? Ik vermoed dat jij al een poosje niet meer dag en nacht met Anne bezig bent, maar ik nog wel, en 't zal nog wel een maandje duren ook. Bij voorbaat mijn hartelijk dank voor je hulp!’
Bergen, 16 februari 1999
‘Lieve Nina, er is een ontieglijke hoop weer in Nederland de laatste dagen. Er was mist, in dikke plakken gesneden door scherp zonlicht, dat je dwong zes zonnebrillen te verzwelgen voor je in je auto stapte, vannacht gierde een halve orkaan rond het huis en jongleerde met vuilnisbakken en oud nieuws zoals een reus met tandenstokers speelt, en nu sneeuwt het weer! Het is net alsof ik opeens in een echt land woon. Het is acht uur 's ochtend, mijn arme kinderen moeten over een paar minuten hun fiets bestijgen en naar school rijden. Nu ja, daar worden ze hard van. En koud...
Zeer veel dank voor je brief. Ik ben zo opgelucht dat jij met hetzelfde probleem kampt als ik: wij houden van Anne, zij hield van ons - mogen wij uit haar verleden meer stelen dan ze ons tijdens haar leven wilde geven? Meestal denk ik: nee! Wees blij met je herinneringen en de liefde die ze schonk. Laat ze voor eeuwig de Anne zijn die ze wilde zijn. Maar dan, die jonge professor van waar dan ook kan gewoon z'n gang gaan en kleine peukjes uit asbakken pulken en onder zijn microscoop leggen, en zal bejubeld worden! Ik neem het standpunt van de lafaard in - ik gebruik wat mij wordt toegeworpen als er niet bijgezegd wordt dat ik het niet mag gebruiken. Ben ik second opinion. Ik snap je probleem. De uitroeptekens achter de zin: “De familie heeft mij de sleutel van het huis gegeven, om op te passen tot zij terugkomen om het te ontruimen!!” kun je op twee manieren interpreteren: of je huilt,
[pagina 249]
[p. 249]
omdat ze het huis komen ontmantelen, of je grijnst, omdat ze je de sleutel hebben gegeven, waarmee ze, zoals wij in Nederland zeggen “de kat op het spek bonden”. Misschien wilde je het wel alletwee zeggen, in één subtiele zin... Die eeuwige twijfels over fatsoen en onfatsoen! Ze kwellen mij meer dan mij lief is. Rudi, de zoon, had in mijn brieven aan Anne zitten lezen toen wij op de begrafenis waren, zo vertelde hij, dus... Dus wat? Niks dus.
Ik heb Miriam voorgesteld dat zij de zorg voor de literaire erfenis op zich zou nemen, maar dat kun jij natuurlijk net zo goed doen. Ze vertrouwden je de sleutel van Annes huis toe, dus waarom niet ook de sleutel naar haar leven? Dan is alles in goede handen en... in Denemarken - waar het thuishoort.
Ik heb al een flink stuk

illustratie

geschreven van mijn verhaal over Anne, maar het is allemaal zo chaotisch, zoals altijd bij mij: lollig schrijven kan ik heel coherent, maar als het serieus moet, wordt het een puinhoop. Bovendien, en erger nog, het gaat allemaal over mij... Ik had net bedacht dat het wel een goed idee was om de lezer iets over Anne Holm en haar leven en werk te vertellen, toen jouw brief over het manuscript kwam. Ik dacht meteen: waarom zou ik nog verder ploeteren op een beschrijving van Annes leven als daar alles in staat? Dat hoef ik alleen maar te vertalen. Het is immers geen brief aan een vriend of vriendin, het is niet privé, het was bedoeld om gepubliceerd te worden, en wie weet, is het zelfs al ergens gepubliceerd - waarom zou ik het niet mogen gebruiken? Maar... hoe kom ik aan het manuscript - als jij dat gewoon op tafel laat liggen? Arme Nina, arme Sjoerd...
[pagina 250]
[p. 250]

Ploing! Je hebt van die dagen... In het Nederlandse Lexicon van de Jeugdliteratuur komt een groot stuk over Anne. Bij de secundaire literatuur staat: Something about the Author - Autobiography Series. Volume 7 (Detroit, Gale, 1989, p. 123-137)... Wat denk jij, Nina? Anne schreef haar verhaal in het voorjaar van 1988, voor een publicatie in Michigan, en dit boek is van 1989, gepubliceerd in Detroit, wat, ik heb het opgezocht, wel degelijk in Michigan ligt, en de dertig kantjes van Annes script kunnen makkelijk op vijftien boekpagina's - zo ruim als zij typte... Natuurlijk heb ik meteen geprobeerd om uit te vinden of mijn vermoeden klopt en om een kopie van het Mirakel van Detroit te bemachtigen; ik heb nog geen antwoord ontvangen, maar ik weet nu al zeker dat de woorden die wij als een uniek afscheidscadeau van Anne zien in Amerika in de winkel te koop zijn. Wat mij betreft absoluut geen probleem, want nu kan ik gewoon, aan wie dan ook, toestemming vragen om het te mogen vertalen.
De zon is doorgebroken, de sneeuw smelt en glijdt van de daken, de kinderen komen al bijna weer terug uit school. Ik ga een fijne wandeling naar de brievenbus maken. We wonen in zo'n heerlijk dorp! Ik hoop dat je eens bij ons wilt komen om het met eigen ogen te bewonderen. We zullen je begroeten met een Deense - de kus die we van Anne leerden... En ik houd je op de hoogte van mijn speurtocht.’

Bergen, woensdag 17 februari 1999

Het houdt maar niet op! Na de wandeling naar de brievenbus vond ik een brief van Clara Hillen, redactrice van Gottmer/Becht, de uitgever van Annes boeken in Nederland. Ze stuurde me, op mijn verzoek, een brief die ik haar op 22 september 1992 had gezonden. De brief ging over mijn bewondering voor Anne Holm, en eindigde met het verzoek het boek Peter opnieuw uit te geven. Het is de brief waar alles mee begon. Ik vroeg om het adres van Anne. Clara had hem teruggevonden.

Bergen, 17 februari 1999:
‘Hartelijk dank voor het toezenden van mijn brief. Ik vond het al zo gek dat ik die kwijt was, maar nu snap ik het. Het was een Impuls Brief. In Impuls Handschrift. En ik had toen nog geen kopieerapparaatje in mijn werkkamer. Sorry, dat je helemaal over die vochtige zolder hebt moeten
[pagina 251]
[p. 251]
rondkruipen, met al die spinnen en die afschuwelijke mederedacteuren die de zoldertrap weghaalden en lakens door het gat omhoog wierpen en daarbij “hoei, hoei” riepen. Ik ben erg blij dat je de brief gevonden hebt. De brief is ook erg blij. Heb jij toevallig het boek Something about the Author Autobiography Series. Volume 7 (Gale, Detroit, 1989) in huis?
Mijn verhaal over Anne Holm wordt een soort dagboek; ik had wel een schema en een plan, maar ik word steeds gestoord door Post! Goddank - want in mijn pogingen tot essays zijn de storingen altijd een stuk geslaagder dan het gestoorde. Er lijkt een soort complot te ontstaan van twee keurige dames (een in Charlottenlund, een in Londen) en een jongen van veertien in Bergen. Ik bid in stilte dat een jongedame uit Parijs zich bij ons wil voegen: Marietta, de kleindochter van Anne Holm, zij lijkt mij de spil rond welke de nabestaanden (zoon en schoondochter, kleinzoon Peter - zeg: Pjetter) draaien. Zij kregen de erfenis, ook de literaire. Wij zijn een beetje bezorgd over die erfenis, de dames en ik, wij willen dat er zorgvuldig mee wordt omgesprongen. Brieven zoeven over en weer, geen postzegel wordt gespaard
Enfin, we zien wel wat er allemaal bovenkomt en wat ik daarvan wil en mag gebruiken - dat laatste is nog een probleem, en daardoor het eerste ook. Ik houd je op de hoogte. Ik zal mijn verhaal zó mooi maken, dat iedereen na lezing met vochtige ogen naar de boekhandel rent om alle boeken van Anne Holm aan te schaffen - zijn jullie mooi spekkoper. Moet je wel op tijd herdrukken. Wil je in ruil voor die gigantische oplagen nog eens bezien wat je over Anne hebt liggen? Wie weet wat je nog aantreft uit de Oude Tijden toen ik een jongen was en Peter las en las en las tot ik hem bijna was...’

Bergen, zondag 28 februari 1999

Kitty Nooy zond mij een kopie van het in Detroit gepubliceerde artikel. Ik las het en raakte diep ontroerd. Er stond bijna alles in wat ik wilde weten. Sterker nog, besefte ik opeens: ik wist bijna alles al... Ik kende de hele geschiedenis! Dit was precies wat Anne mij verteld had op die van whisky doordrenkte nacht bij haar thuis! Letterlijk! Ik graaide in mijn geheugen, maar kreeg niet in beeld dat ze papieren in haar hand hield, dat ze voorlas. Nu ja, het betrof haar eigen leven - dat kende ze waarschijnlijk uit haar hoofd.

[pagina 252]
[p. 252]
Bergen, 19 februari 1999
‘Hebbes! Kun jij zien of het dezelfde tekst is die op de tafel in Annes huis ligt, Nina? Ik wist niet wat mij overkwam! Vanaf het moment dat ik begon te lezen, gretig, meteen na ontvangst, kreeg ik het eigenaardige gevoel dat ik het verhaal kende, zinlijk, woordelijk, letterlijk, en ik besefte dat dit het verhaal was dat Anne vertelde, eens, diep in de nacht in Klampenborg, toen zij op haar praatstoel zat en ik op de bodem van een fles whisky. Ik heb aandachtig geluisterd toen, maar mijn geheugen besloot al wat ze zei weg te stoppen op de bodem van een van de vele flessen in mijn geest. En nu plopte die open! Ik herkende niet alleen de woorden die ik las, ik wist ook welke woorden ik een minuut later zou lezen! Het verhevigde mijn plezier - wat voorgoed verloren leek, keerde naar mij terug!’

Ik kreeg een zeer lange brief van Nina. Het verhaal in het boek was het verhaal dat ze op de avond waarop ze met Rudi in het huis was, had mogen inzien. Ze leverde commentaar op wat ze gelezen had (‘Ik ben het bijvoorbeeld niet eens met de manier waarop ze haar pleegouders beschrijft - ik acht ze hoog. Zullen we het verhaal bestuderen, jij op jouw manier en ik op de mijne, en onze bevindingen vergelijken?’), en schonk me veel extra informatie over Anne en haar verleden en haar relatie met haar zoon. Weinig daarvan mag ik hier publiceren. Ik weet het wel, maar schrijf het niet op; want had Nina geweten dat ik het op zou schrijven, dan had ze me niks verteld en had ik niks geweten - zo simpel ligt dat. Ik zal Nina vragen om een heel duidelijk antwoord op de vraag wat ik wel en wat ik niet mag gebruiken.

Weinig daarvan mag ik hier publiceren. Ik ben second opinion en de eerste zegt nee. Het is me niet helemaal duidelijk wat ik wel en wat ik niet mag gebruiken, ik kom daar later op terug.
Charlottenlund, 22 februari 1999
‘Wat Annes graf betreft, ik was er een paar dagen geleden. Het bood zo'n droevige aanblik - de bloemen van de begrafenis lagen er nog en je kunt je voorstellen hoe ze eruit zagen na alle vorst en dooi. Ik kon wel huilen. Maar ik ben een zeer koppig mens (op de goede manier,
[pagina 253]
[p. 253]
verzekerde Anne me altijd), dus ik was nog niet thuis of ik belde Elsebeth (Annes advocate) en stuurde e-mails naar Rudi en Marietta - morgen worden de bloemen weggehaald. De steen kan nu nog niet geplaatst worden, heb ik begrepen - na een traditionele begrafenis in deze tijd van het jaar moet je 2-3 maanden wachten tot de aarde wat is ingeklonken. Daarna moet de familie beslissen welke bloemen ze willen planten. Maar ik beloof je: steeds als ik naar het graf ga, zal ik namens jou een prachtige roos neerleggen.
En bedenk als je Annes verhaal leest: de Anne Holm daarin is de Anne Holm die Anne aan de buitenwereld wilde tonen.’

(wordt vervolgd: Deel III - Anne Holm over Anne Holm)

voetnoot1.
Deel I bestaat uit de brieven van Sjoerd Kuyper aan Anne Holm, gepubliceerd in Literatuur zonder leeftijd nummer 32 (8e jaargang, winter 1994) tot en met 36 (9e jaargang, winter 1995).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Sjoerd Kuyper

  • over Anne Holm


datums

  • 30 januari 1999

  • 31 januari 1999

  • 10 februari 1999

  • 16 februari 1999

  • 17 februari 1999

  • 28 februari 1999