Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liter. Jaargang 1 (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liter. Jaargang 1
Afbeelding van Liter. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van Liter. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liter. Jaargang 1

(1998)– [tijdschrift] Liter–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Christelijk literair tijdschrift


Vorige Volgende
[pagina 92]
[p. 92]

[3] Vergeten schrijfsters opgediept

Op school hebben we ze leren kennen: de grote mannen van onze literatuurgeschiedenis. Per ongeluk leek daar ook wel eens een enkele vrouw tussen terechtgekomen te zijn. Dat de literaire wereld er in werkelijkheid toch wat anders uitzag, valt op te maken uit het prachtige nieuwe boek onder redactie van Riet Schenkeveld-van der Dussen: Met en zonder lauwerkrans. Het is een boek om voor te gaan zitten, al was het alleen maar vanwege het gewicht: 4 kilo. Het is het resultaat van gezamenlijke inspanningen van tientallen, Vlaamse en Nederlandse, medewerkers. In chronologische volgorde worden bijna 160 schrijfsters uit de Nederlanden gepresenteerd, van wie velen volslagen onbekend. Ieder hoofdstuk begint met gegevens over leven en werk, en dan volgt een bloemlezing. Een uitvoerige inleiding gaat vooraf, waarin de achtergronden geschetst worden van het vrouwelijk schrijverschap door de eeuwen heen.

Volgens de redactie completeert en corrigeert het veelal onopgemerkte werk van vrouwen het beeld dat we via de literatuurgeschiedenis van onze geletterde voorvaders gekregen hebben. De bedoeling van de redactie was niet het opduiken van literaire pareltjes, maar het samenstellen van een literair-historisch overzichtswerk, waarbij geprobeerd is niet al te snel een waardeoordeel uit te spreken. Het betreft immers onbekend terrein. Men heeft willen achterhalen wat vrouwen zoal schreven, welke genres ze beoefenden, hoe de financiën geregeld waren en hoe zijzelf en anderen tegen hun schrijverschap aankeken. Het resultaat mag er zijn, al geeft de redactie grif toe dat er soms niet meer dan een aanzet voor verder onderzoek gegeven kon worden.

Men heeft er dus voor gekozen de lat niet al te hoog te leggen. Je kunt je dan afvragen of hier werkelijk een aanvulling geboden wordt op de literatuurgeschiedenis. In de inleiding tekent de redactie protest aan tegen deze vraagstelling. Alsof er sprake zou zijn van een geheel van waardevolle literatuur, waar alleen iets aan toegevoegd hoeft te worden als daarmee iets extra's geboden wordt. Uit puur esthetisch oogpunt voegt het lezen van een serie protestantse piëtistische dichteressen inderdaad niets toe - in de ‘echte canon’ hebben we immers Sluiter en Van Lodensteyn al? Het gaat er de samenstellers echter om te achterhalen hoe de literatuur functioneerde in sociale en culturele context. Daarbij komt bijvoorbeeld het fenomeen aan de orde dat het voornamelijk vrouwen uit de maatschappelijke bovenlaag waren die de kans kregen zich te ontwikkelen

[pagina 93]
[p. 93]

en genoeg vrije tijd hadden om tot een literaire productie te komen. Met dit boek wil men tonen welke historische ontwikkeling geleid heeft tot de plaats die vrouwen nu in het literaire leven innemen. Dat neemt niet weg dat er correcties op de literaire canon nodig zijn. Zo komt Betsy Hasebroek (1811-1887) de eer toe in Nederland de eerste psychologische roman geschreven te hebben.

Opvallend is dat de Elise van Calcar uit de titel niet onder die naam in de inhoudsopgave terug te vinden is. De redactie heeft er namelijk voor gekozen vrouwen zoveel mogelijk met hun meisjesnaam aan te duiden. Een loffelijk streven, maar met deze poging de geschiedenis te herschrijven, wordt de vrouwen in kwestie geen dienst bewezen. Naamsbekendheid wordt door eenduidigheid bevorderd. In het boek wordt de mannelijke literatuurbeoordelaars nogal eens verweten dat ze voor de vrouwen denken. Moderne literatuurvorsers blijken zich daar ook aan schuldig te maken. Het boek bevat legio voorbeelden van vrouwen die zichzelf (op de titelpagina van hun werk) presenteren met de naam van hun man, terwijl boven het aan hen gewijde hoofdstuk van de Lauwerkrans hun meisjesnaam prijkt. Overigens is het lange tijd gebruikelijk geweest dat een vrouw de naam van haar echtgenoot na die van haarzelf voerde: Geertruyd Gordon (1649-1728) noemde zich na haar trouwen Geertruyd Gordon de Graeuw.

Vooral veel oudere teksten hebben een stichtelijke inhoud. Ook dan benaderen de auteurs de schrijfsters en hun geloofsovertuiging met respect. Een aantal details uit de vrouwenlevens troffen me bijzonder. De eerder genoemde Geertruyd Gordon laat in het gedicht ‘Verrukking aan de poëetse luim’ duidelijk het pijnlijke dilemma zien waar ze als christenvrouw èn dichteres in verkeert. Ze is blij met de gave die haar in staat stelt haar Heer te verheerlijken, maar ze weet dat ze geen tijd voor poëzie heeft ‘Om al het ijdle dat ik dien,/Twelk al mijn tijd verslindt; doch dat ik dienen moet.’ God vraagt van haar de zorg voor huishouden en kinderen - ze had er vijf - en bezwerend zegt ze: 't Moet goed zijn; want Hij vindt dat goed.’ Ze besluit: ‘Rust dan, zo lang Hij 't wil, mijn geest van poezij.’ Voor de moderne lezer is het duidelijk dat ze klem zat.

Sara Nevius (1632-1706), een tijdgenote van Geertruyd Gordon, lijkt dat dilemma niet gekend te hebben. Na haar dood gaf haar echtgenoot, de welbekende Wilhelmus à Brakel, haar geschrift Een aendachtig leerling van den Heere Jezus uit. Daaruit blijkt dat ze schrijven heel belangrijk vond. Het hielp haar zich op God te richten. Ze geeft advies over het beste tijdstip om God te zoeken en hoe men zich op dat punt discipline eigen kan maken.

Economische omstandigheden bepaalden mede in welke richting schrijfsters hun talent ontplooiden. De vermogende Lucretia Wilhelmina van Merken (1721-1789) maakte deel uit van het genootschap dat onder de zinspreuk ‘Laus Deo, salus populo’ (zie voorin het Psalmboek van 1773) aan een nieuwe psalmberijming werkte, en leverde er een flin-

[pagina 94]
[p. 94]

ke bijdrage aan. De levensomstandigheden van Anna Barbara Schilperoort (1778-1853) waren een stuk minder riant. Om de gezinsfinanciën gezond te houden werd er in de pastorie een meisjeskostschool gestart. Ze vond ook nog tijd, ‘ook door dien af te snipperen van de gewone uren van slaap’, om te lezen, te schrijven en te studeren. Vele publicaties op allerlei gebied waren het resultaat. Ze gaf Penelope uit, het eerste tijdschrift voor vrouwen en meisjes. Dat het stimulerend kon werken om voor het levensonderhoud afhankelijk te zijn van wat het schrijven oplevert, bewijst ook het voorbeeld van Anna Catharina Brinkman (1760-1828). Zij was heel productief (ze voerde de redactie van een tweetal kranten, vertaalde Vergilius en schreef gedichten) totdat ze een jaarlijkse toelage kreeg!

Maria Aletta Hulshoff (1781-1846) en Elise van Calcar (1822-1904) stelden actuele thema's aan de orde. De strijdbare Maria Aletta Hulshoff schreef een pleidooi voor inenting tegen pokken. Ze ontzenuwt argumenten van tegenstanders die nog steeds gebruikt worden in discussies over vaccineren. Elise van Calcar debuteerde met een roman, Hermine, (vier drukken!) over de Afscheiding en de volgens haar depressief makende predestinatieleer.

Van alle opgenomen vrouwen geldt, of ze nu geprezen of verguisd werden, dat ze als een uitzondering beschouwd werden. Hun positie was vaak geïsoleerd (personenregister: vele schrijfsters komen alleen voor op de aan hen gewijde bladzijden). Het gevolg daarvan is dat vrouwen steeds dezelfde strijd moesten voeren. Vriendinnen die ook kunstgenoten waren, betekenden dan ook erg veel voor elkaar. Zo schreven Cornelia van der Veer (1639-1702) en Catharina Questiers (1630-1669) elkaar tal van gedichten. Ze publiceerden ze, en die bundel was de eerste uitgave waarvoor vrouwen zelf het initiatief genomen hadden.

Gedichten (en ander literair werk) werden in het verleden meestal niet geschreven om individuele emoties te uiten. De poëzie werd, ook door mannen, aan iemand gericht en functioneerde in vriendschap; geschreven bij gelegenheden als geboorte, verjaardag, huwelijk, overlijden, de publicatie van een boek, en bij nationale gebeurtenissen.

Hierbij sluit aan dat er, zeker in de oudste helft van het boek, sprake is van een vloeiende overgang tussen het circuleren van teksten in handschrift en het verspreid worden via de drukpers. Vaak was het steeds weer moeten uitlenen of overschrijven van een tekst de aanleiding voor de gang naar de drukker. De gedrukte versie functioneerde aanvankelijk in dezelfde kennisen- of geloofskring, maar vond soms een groter afzetgebied.

In de lofzangen op het werk van vrouwen is het steeds weerkerend refrein: ‘vrouw en kunstenaresse, maar altoos echtgenoot en moeder het meest’ (uitgever A.C. Kruseman over D.P. Beets, blz. 872). Ook van de schrijfsters zelf krijgen de traditionele taken

[pagina 95]
[p. 95]

prioriteit. Betje Wolff ofwel Elisabeth Bekker, zegt het zo: ‘'t Noodzaaklijke gaat voor; 't is uitgespaarde tijd,/Die iedre schrandre vrouw aan haren leeslust wijdt.’ Vaak voeren de vrouwen het in beslag genomen worden door de ‘huiszorg’ ook aan als excuus voor het (vermeende) ontbreken van kwaliteit als ze met hun werk naar buiten treden.

Meer dan eens was ook de echtgenoot of een mannelijk familielid van de opgenomen vrouwen literair actief. Vaak overschaduwde diens faam die van zijn vrouw of zuster (Dorothea Petronella Beets, de broer van Nicolaas; Katharina Wilhelmina Schweickhardt, vrouwe Bilderdijk). Volgens de samenstellers van dit boek is dat geen kwestie van het ontbreken van kwaliteit. De lezer overtuige zichzelf.

 

Katrien Ruitenburg-de Bonte

Riet Schenkeveld-van der Dussen (hoofdred.), Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850, van Anna Bijns tot Elise van Calcar, Amsterdam University Press, 970 blz., f99,50.
Katrien Ruitenburg-de Bonte (1963) woont in Nunspeet, studeerde klassieke talen en Nederlands, en publiceerde over de letterkunde van de zeventiende eeuw in Bloknoot.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar


auteurs

  • Katrien Ruitenburg-de Bonte