Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liter. Jaargang 20 (2017)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liter. Jaargang 20
Afbeelding van Liter. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van Liter. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liter. Jaargang 20

(2017)– [tijdschrift] Liter–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 20]
[p. 20]

Tommy Wieringa
Schrijversdagboek [3]

Woensdag 11 oktober 2017

Over anderhalve week verschijnt De heilige Rita. De eerste interviews erover zijn een teleurstelling. Vanmorgen een vrouw van het ad. Een hele ochtend in de aanwezigheid van een stomp voorwerp. De uitputting tijdens en daarna. Ze begon met te zeggen dat ze het eens heel anders wilde aanpakken, ‘want je hebt vaak een riedel, las ik in oude interviews terug’. Ik zei haar dat ik het woord ‘riedel’ onaangenaam vond, omdat je in interviews niet almaar andere antwoorden kunt geven op dezelfde vragen.

Het romaninterview hoort een veilige plaats te zijn, nu geharnast en prikkelbaar. Haar strikt anekdotische belangstelling, met de roman als verwaarloosbare aanleiding om het over de biografie te hebben. Over het boek had ze niet meer te zeggen dan dat het in ‘in veel verschillende stijlen geschreven was, soms heel vlug, dan weer langzaam’. De personages vond ze eigenlijk ‘nogal sneu - mag ik dat zeggen?’

Lichter en lichter wordt de wereld. Steeds vaker ontmoet het kunstwerk de kritische toets van de entertainmentindustrie. Drie uur duurde dit gericht - de aanhoudende belediging van ongevoeligheid en gebrek aan werkelijke belangstelling. Een onzedelijke betasting. De botsing met grove sensoren, ongevoelig voor de fijne trilling, de subtiele notie. Nee meneertje, boter bij de vis en waar gehakt wordt vallen spaanders.

Gebrek aan belangstelling is een intrusieve daad, iets doods en kouds dat in je achterblijft als een schaar na een operatie. Daarentegen bloeit alles open van een oprechte vraag, die nooit zonder antwoord blijft.

Ik ben er al de hele middag beroerd van. Het bevestigt de pijnlijke indruk dat het aanzien van de roman erodeert. Dat het begrip ervan afneemt. Denken aan wat ik in Westermans Ingenieurs van de ziel las, over de bolsjewistische arbeiders die bijvoorbeeld Tjaikovski's Zwanenmeer recenseerden om af te rekenen met alles ‘wat voorbij en afgestorven is’, zoals in 1926 verschenen in de uitgave Arbeiders over literatuur, theater en muziek: ‘Het gaat over de liefde van een prins voor een prinses’, schreven de arbeiders, ‘en, als gevolg van zijn verraad, over een stervende zwaan. Van alle saaie verhalen is dit wel het allersaaiste. Hier zit werkelijk niemand op te wachten. Drie van ons - we waren met z'n zevenen - vielen steeds in slaap. Die kregen af en toe een duw van de mensen achter ons: “Hé jongens, niet snurken.”

[pagina 21]
[p. 21]

En wij? We hebben geléden.’

In veel verschillende stijlen geschreven, soms heel vlug, dan weer langzaam...

Donderdag 12 oktober 2017

Nadat ik de kinderen naar school had gebracht zette ik de fiets op de standaard en keek vanaf de dijk uit over de braakliggende maisvelden van de Broekermeer, waar het regenwater in de langgerekte voren de hemel glimmend zilvergrijs weerspiegelde. Kraaien, kauwen en ganzen foerageerden tussen de maisstoppels, ze aten wat de hakselaar had gemorst. Er klonk een schot, en nog een. De jagers zelf zag ik niet. Gedurende de ochtend, die steeds helderder en zonniger werd, bleef het geweervuur aanhouden. Elk schot deed me zeer, microcontracties van de ziel. Door het zolderraam speurde ik met de verrekijker de velden af tot ik de lokganzen en lokkraaien zag, zodanig geposteerd tussen de stoppels dat het leek of er heel wat te halen was. De jagers zaten verscholen onder een camouflagenet in een droge sloot. Er tuimelden kauwtjes uit de lucht.

Ik liep er door het drassige weiland naartoe, zonder te weten wat ik precies ging doen. Eén eenvoudige wens had ik maar, en dat was dat het zou stoppen. Twee jagers, ik kende ze uit het dorp, een ervan, Arjan V. uit Hardenberg, mocht ik zelfs graag. De ander kende ik alleen van gezicht - een gezicht dat me op het schoolplein van meet af aan onsympathiek is geweest door het stompzinnige machismo dat het uitstraalt; botte wil verenigd met lichamelijke kracht.

‘Wat doen jullie nou toch?’ zei ik, emotioneler dan ik wilde.

‘Wildbeheer’, zei Arjan V. vanachter een camouflagenetje dat zijn gezicht bedekte.

‘Maar ze veroorzaken helemaal geen schade nu, ze vreten alleen maar wat over is... De kauw is monogaam, jullie verstoren levenslange huwelijken. Kijk dan toch...’ Ik liep op een zieltogend kauwtje af dat even verderop in de modder lag te spartelen. Een grijs vlies was over zijn ogen geschoven, toen ik erheen liep, greep de hond het dier tussen zijn kaken vast. ‘Laat los verdomme’, zei ik, en raapte het kauwtje van de grond. ‘Jullie zijn nog te beroerd om ze uit hun lijden te verlossen’, bracht ik uit, en sloeg het kauwtje met zijn kop op een paaltje dood.

Zwijgend keken de mannen naar me. ‘Hou toch op met die onzin’, zei ik, en veegde het bloed af aan mijn trui.

Ik liep naar huis terug. Aan mijn rug konden ze niet zien dat ik huilde. Ik had een kauw gedood, mijn totemdier - uit zijn lijden verlost weliswaar, maar toch: gedood.

Toen er twintig minuten later opnieuw schoten klonken ging ik terug het weiland in. De man die ik alleen van gezicht kende, hees zich uit de sloot, waarin ze hun jachtstelling hadden gebouwd, liep me tegemoet en zei: ‘Dit is niet de manier op dit op te lossen. Dit is niet jouw land.’

[pagina 22]
[p. 22]

‘Het jouwe ook niet’, zei ik. ‘Ik wil dat dit nu stopt.’ Ik zag alleen zijn kleine blauwe oogjes die haat vonkten, de rest van zijn gezicht was verscholen achter een camouflagenet.

Hij belde 112, nadat hij het keuzemenu doorlopen had hoorde ik hem zeggen dat hij zich door mij bedreigd voelde, maar dat ‘meneer nu rustig leek’. De algemene situatie, zei hij, was nog altijd ‘onveilig, met de geweren en zo’.

Zie de man die dood en verderf zaait poseren als slachtoffer; het gekef van zijn laffe hondenziel.

Ik zou, had ik besloten, net zo lang blijven tot ze zouden vertrekken. Terwijl ik tussen de maisstoppels ijsbeerde, raapten zij patroonhulzen op, verzamelden de lokdieren en gooiden de geschoten beesten op een hoop. Een kauwtje leefde nog - het maakte kleine geluidjes, er trokken spasmen door zijn lijf. De man die nog altijd de alarmcentrale te woord stond met de telefoon aan zijn oor, nu om routeaanwijzingen te geven aan de politieauto, zette zijn laars op zijn kop van de kauw en perste het met zijn hak in de modder. Zo verliet een dier deze aarde, onder de hak van een onverschillige.

Een tiental kraaien en kauwen op een hoop, eenzelfde aantal ganzen en vier houtduiven. Een gans lag op zijn rug met zijn poten te maaien en blies bloed-bellen uit zijn neusgaten. De mannen stapten eroverheen terwijl ze opruimden, Arjan V. wierp de patronen uit zijn jachtgeweer.

We spraken niet. Ik keek naar de lucht, naar de kieviten en de kauwtjes die overtrokken.

De tussenkomst van een agent even later was strikt genomen overbodig, maar bood ons de gelegenheid tot een rituele uitwisseling van standpunten over de jacht, waarbij zij in hun recht stonden en ik niet. Ook de boer, wiens land het was en met wie ik vriendschappelijk omga, reed langs. ‘We hebben het er nog wel over’, zei hij tegen mij voordat hij weer in zijn auto stapte. Arjan V. gaf me een hand en bood me de houtduiven aan voor consumptie, wat onder de omstandigheden iets grappigs had.

‘Het beste, heren’, zei ik.

‘Het beste’, gromde zijn maat, en ze vertrokken in de Landrover in de richting van het dorp.

 

's Avonds aan tafel vertelde ik C. het verhaal en huilde opnieuw; het zwierf al de hele dag als stille ontzetting door mijn lijf. Al dat bloed, zoveel dood; er is geen verschil tussen de jongen die de jagers op het erf van zijn vader zijn machteloze haat toezond en de man die het weiland in ging om hen het jagen te beletten. Een kleine veertig jaar die hen scheiden, maar verder is alles hetzelfde. Je blijft wie je bent.

[pagina 23]
[p. 23]

Vrijdag 13 oktober 2017

Interviewer: ‘Er zitten ook Chinezen in je boek. Waarom moesten die erin?’

Zondag 22 oktober 2017

Morgen verschijnt dhr, bovenzaaltje De Bezige Bij. De voorberichten zijn gunstig. Ik denk vaak terug aan de ochtend dat ik deze aantekeningen begon - Terschelling, mei 2015. Het eindeloze pogen. Wel een idee maar geen richting. Hoe het, naarmate het werk gletsjerachtig voortschoof in de tijd, stilaan een consequent verhaal werd. En ook: hoe Marinus bij leven een van de aanleiding was voor het verhaal, en in de dood de voltooiing ervan. Dank, oude vriend; zelfs in de dood ben je onmisbaar gebleken.

Nerveuze dagen, weken. Extra privatissima bij meditatieleraar aan het Entrepotdok in Amsterdam. De zenuwen eronder houden. Het is heel moeilijk. De kolking onder het oppervlak.

Brussel, woensdag 15 november 2017

Hotel Atlas. Alle personeel komt van elders. De frêle kamermeisjes en de vrouwen in de ontbijtzaal, de nachtportier, de hoffelijke receptionisten. Gisteravond laat gearriveerd uit Kortrijk, waar ik in een voormalig neoclassicistisch casino werd geïnterviewd, dat later dienstdeed als katholieke jongensschool en nu een juweel van een boekhandel huisvest. Wat een onderkomen voor het boek. Zo hoort het, marmer, zuilen, trappenhuizen en overal boeken. Onze respectabele oude cultuur.

Meer dan tweeduizend kilometer afgelegd sinds verschijning dhr, en nog enkele duizenden kilometers voor de boeg. Vanavond Passa Porta in de Dansaertstraat, morgen Almere en voor vertrek naar Guadalajara over anderhalve week nog Oostende, Amsterdam, Apeldoorn, Diepenheim en Schiedam. Een keer of veertig nog tot eind maart. Ik weet wat het is om voor vijftien man in de bibliotheek van Den Helder te staan, en weet ook dat het weer zo zal zijn op een dag (de golfbeweging van het schrijversleven), zodat ik intussen schik heb van al die volle zalen. Het boek roept gretigheid op. Het doet me denken aan het enthousiasme dat ik ontmoette ten tijde van Joe Speedboot 12,5 jaar geleden. Iemand zei dattie het boek driemaal cadeau had gekregen voor z'n verjaardag. Terugdenkend zijn de slapeloosheid en de korzeligheid voorafgaand aan het verschijnen ervan nauwelijks meer voor te stellen, weggeëbd de zenuwen, zoals het lichaam ook nauwelijks herinnering bewaart aan scherpe pijn en hevig genot. Het is er, en dan is het er niet, dat is alles.

Wat rest is opluchting over de ontvangst en licht verdriet om het voltooide. Dat mijn taak, wat dit boek betreft, erop zit. Ik hoef het alleen nog maar na te reizen in boekhandels en zaaltjes, als een apostel van mijn eigen visioen. Het boek bestaat, en heeft voor zijn bestaan het mijne niet meer nodig.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Tommy Wieringa


datums

  • 11 oktober 2017

  • 12 oktober 2017

  • 13 oktober 2017

  • 22 oktober 2017

  • 15 november 2017