Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Los en vast. Jaargang 1870 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Los en vast. Jaargang 1870
Afbeelding van Los en vast. Jaargang 1870Toon afbeelding van titelpagina van Los en vast. Jaargang 1870

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.79 MB)

Scans (13.75 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.73 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Los en vast. Jaargang 1870

(1870)– [tijdschrift] Los en vast–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 306]
[p. 306]

Aan 't adres van een volksvertegenwoordiger.

‘Schenke God op onzen arbeid zijn onmisbaren zegen!’ Die volzin der troonrede, ook op den 19den September jl. weer uit den mond van onzen geëerbiedigd en koning gehoord, blijft voor mij en velen op den duur iets zeer aantrekkelijks houden. Vooreerst klinkt het ferm dat onze Sire gebruik maakt van het goed-Hollandsche en goed-ronde woord God. Hij laat aan halfbakken wijsgeeren en theologen de termen: Onze lieve Heer, de Hemel, het Opperwezen en soortgelijke over. Als koning spreekt hij, vol en breed, den prachtigen naam God uit, staande in het midden van de vertegenwoordigers van zijn volk, vlak voor zijnen troon. Voorwaar, dat klinkt goed!

 

De man die hier smeekt om den zegen Gods, is, zoo niet de gezalfde, dan toch door erfrecht de gekroonde. In zijne hand rust, zoo al niet het leven en de bezittingen van elk zijner onderdanen, dan toch nog immer voor een belangrijk deel de welvaart van het land.

Ware hij een klein professertje, dan zou men kunnen-den-

[pagina 307]
[p. 307]

ken dat er iets achter stak, dat hij met de gekozen woorden, 'tzij een meer supranaturalistische, 'tzij een meer naturalistische bedoeling kon hebben; dan zouden wij misschien den lust voelen opkomen om hem te vragen hoe hij zich die medewerking van God met de wetgevende en de uitvoerende macht voorstelt.... Nu hij noch 't een, noch 't ander is, maar eenvoudig een koning, die gevoelt dat de opening van de zittingen der Staten-Generaal een allergewichtigste, ik zou bijna zeggen, een heilige handeling blijft -, nu klinkt het waarlijk uitstekend; nu doet die bede elken braven zoon van Nederland goed aan zijn hart. Verbeeld u maar eens dat de koning iets anders zeide; dat hij, bijvoorbeeld, zijn troonrede in dezer voege sloot: En nu hoop ik, mijne heeren, dat wij elkaar onderling goed zullen verstaan en van weerszij ons best doen.... Zou ons dat niet den indruk geven als hoorden wij een timmermansbaas, die zijn volk bij 't krieken van den dag binnenlaat omdat hij vanavond nog een belangrijk karreweitje moet afleveren?

Hij, die hier spreekt, is koning. Als hij met de vertegenwoordigers van zijn volk zal samenwerken, dan moet bij hen zoowel als bij hem de bewustheid van roeping en plicht leven; dan behooren beiden te gevoelen dat er nog iets anders, iets hoogers bestaat dan de geschreven wet; dan verlangt zelfs de goede smaak andere termen en denkbeelden dan de alledaagsche complimenten...; dan vare een geur van het heilige over dien troonzetel en die banken heen!

 

Of zou iemand in ernst kunnen meenen dat die naam ‘God’ en die ‘onmisbare zegen’ afbreuk doen aan het zuiver-constitutioneel begrip van de werkzaamheden, die de leden der

[pagina 308]
[p. 308]

Staten-Generaal gaan aanvaarden? Is er ook soms een heer die zich, onder den indruk van deze termen, bekommerd maakt over dynastieke pretensiën van Zijne Majesteit den koning der Nederlanden?

‘'t Klinkt zoo von Gottes Gnaden-achtig,’ zegt mijn buurman links, terwijl hij zijn lorgnet opzet om de woorden letter voor letter te bekijken. ‘'t Gelijkt vrij naauwkeurig op het slot van de telegrammen uit het hoofdkwartier.... De Heer der Heerscharen heeft te Wörth aan de zij der Pruisen gevochten en den keizer der Franschen, om zoo te zeggen, eigenhandig aan de genade van Friedrich Wilhelm overgegeven....’

Nu, ik voor mij zeg dat het domheid of nurkschheid is als mijn buurman links dat alles uit den eenvoudigen volzin lezen wil.

‘Schenke God op onzen arbeid zijn onmisbaren zegen,’ wil niets anders zeggen dan de gulden spreuk Ora et labora, of niets anders dan het misschien duidelijker en practischer: ‘God helpt wie zich zelven helpen.’

't Is mij wel als iemand lust heeft er meer uit te lezen. Er zijn menschen geweest, die plezier hadden in kabbalistiek. Er zijn er nog, die zich amuseeren met politieke haarkloverijen.

 

Vooral ditmaal heeft het mij goed gedaan den gebruikelijken volzin in de rede van onzen koning niet te missen. Meer dan ooit deed hij een kostelijk en bezielend effect.

Bedenkt eens wat er gebeurd is, welke overwegingen den 19den September in die gewichtige woorden lagen opgesloten!

‘Schenke God op onzen arbeid zijn onmisbaren zegen!’ Ja, zoo mocht gij wel spreken, koning der Nederlanden! nadat gij gewezen hadt op de bange dagen, door u en uw volk door-

[pagina 309]
[p. 309]

leefd; op het krachtig betoon van onzen nationalen zin voor vrijheid en zelfstandigheid; op de vriendelijke openbaring van onze godsdienstige neiging voor de werken der liefde en der barmhartigheid!

‘Ik gevoel behoefte het in deze vergadering uit te spreken, hoe ik hoogelijk de trouw en vaderlandsliefde waardeer, door het Nederlandsche volk, gedurende de ernstige omstandigheden der laatste maanden, op zoo indrukwekkende wijze aan den dag gelegd. Eenparig bleek de wil, wat ook gebeuren zoude, de zelfstandigheid van den Staat te handhaven. Zee- en landmacht, nationale militie, schutterijen, vrijwillige vereenigingen wedijverden in dien geest.

Orde en rust heerschten overal. De last der inkwartieringen werd met toewijding gedragen; voor de gezinnen der opgeroepen militieplichtigen mildelijk gezorgd. En bij dat alles mogen wij met voldoening wijzen op de gelijktijdige werkzaamheid onzer landgenooten voor het Roode Kruis.’

Zoo sprak de koning. Is er schooner getuigenis voor een volk denkbaar? Had de N. Rott. Courant niet volkomen recht om uit te roepen; ‘Gelukkig de koning, gelukkig het volk, waar de troonrede zoo spreken kan!’....? Wat zoo zelden voorkomt, is immers hier 't geval. Geen tittel of jota overdrijving in de lofspraak. De inhoud is waar -, en de vorm eenvoudig.

Het Nederlandsche volk heeft den koning reden gegeven om zich te verblijden over zijn koningstitel. Wat wij doen konden om onze nationale veerkracht en zelfstandigheid te toonen, dat hebben wij gedaan.

Zou 't dan niet een pijnlijken indruk gemaakt hebben, indien juist nu het stereotype slot der troonrede ware weggebleven? Indien onze koning zich heden geschaamd had voor

[pagina 310]
[p. 310]

een bede, waarin zijn voorgeslacht de kracht en den moed heeft weten te vinden om ons zoo menigen vijand te helpen weerstaan?

 

Voorwaar, er is een consequentie-zucht, die in erger dan kleingeestigheid ontaardt. Er is een politieke bravoure, die onze deernis wekt door haar jongensachtigheid!

Wat zullen wij zeggen van een volksvertegenwoordiger, die juist in deze dagen van opgewekt nationaal leven met zijn halfslachtige philosophie gaat morsen? Die den onzedelijken moed heeft juist nu het teerste punt onzer moderne staatsregeling te berde te brengen?

Is er iemand die aan zulk een werk zou willen deelnemen? Iemand, die op zulk een triumf zou belust zijn, als de letter der wet hem misschien in 't gelijk stelt?

Ik voor mij zou die eer afwijzen. Ik wil liever met het volk van Nederland en zijn koning in de wijsheid en de liefde Gods gelooven, dan aldus in dagen gelijk wij pas beleefd hebben, een ingewikkelde theologisch-politieke quaestie behandelen.

 

De vraag naar 'tgeen wij onder ‘vrijheid van geloof’ verstaan moeten, is op verre na niet uitgemaakt. Evenmin de quaestie of zij vrijheid van ongeloof insluit; ja, of dit laatste begrip niet in den grond der zaak onzin is. Ook al wilde ik mij in rustiger tijden daarin verdiepen, ik zou mij voor heden verontschuldigen. De moed en de lust zouden mij ontbreken om het woord over Gods zegen te verwisselen met een verklaring van gehechtheid aan de wetten en instellingen van het land: een verklaring, waaraan alleen de wijzen

[pagina 311]
[p. 311]

en verstandigen zich zouden te goed doen, maar van welke de kinderkens onzes volks geen woord zouden verstaan.

 

Neen, bij al wat heilig is! geen advocaten-critiek en geen neuswijzige sterkgeesterij in een tijd van opgewekt nationaal leven! Als de miliciens van de grenzen terugkeeren en de donkere oorlogswolken afdrijven, is 't de ure om te danken en te bidden, niet om een debat te beginnen over l'état athée.

Roger-Collard heeft gezegd: Le scepticisme une fois né, il est difficile de l'arrèter et de lui faire sa part, maar dat feit ontheft niet van de verplichting om ten minste het juiste tijdstip te kiezen. Indien men dit laatste verzuimt, heeft men 't zichzelven te wijten, als de beschuldiging van jeugdige onbezonnenheid en onbesuisdheid treft.

Ook komt mij onwillekeurig de bekende anecdote van den matroos, die uit den mast viel, voor den geest. Heilige Maria! help mij! riep de vent; maar zoodra hij een touw gegrepen had, klonk, misschien zeer philosophisch en uiterst practisch, zijn: 't Hoeft niet!

Neen, ‘de zegen Gods’ ‘hoeft’ niet op ons neer te dalen nu de Franschen bij Sédan verslagen zijn en de Pruisen de handen vol hebben. Later, als de vloed wast en de wind weer opzet, zullen wij misschien om dien zegen vragen!?......

 

Laat ons den heer Van Houten zijn herfstkrans gunnen. In kalmer dagen willen wij gaarne met hem onderzoeken in hoever een term, als de hier behandelde, in de troonrede en in het antwoord op die troonrede zou kunnen worden gemist.

Wij geven evenwel reeds nu de verzekering, dat onze sym-

[pagina 312]
[p. 312]

pathie hem ook dan niet zal volgen tenzij hij een term wete te vinden die even warm en even bezielend is. De overtuiging bij vorst en volk, dat de band die hen verbindt door de historie van hun gemeenschappelijk lijden en strijden geheiligd is, en niet zal verbroken worden dan wanneer een van beiden ophoudt te gelooven in een hoogere roeping en bestemming -, die overtuiging is een krachtiger hefboom in het leven van een volk, dan de minister van financiën noodig heeft als hij de begrooting voor het volgende dienstjaar aanbiedt, of een lid van de Tweede Kamer als hij in zijne afdeeling nederzit om die begrooting te onderzoeken.

Dat begrijpt iedereen zoo niet, maar dat dient een volksvertegenwoordiger te leeren begrijpen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken