Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lux. Jaargang 3 (1945)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lux. Jaargang 3
Afbeelding van Lux. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van Lux. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.39 MB)

ebook (6.94 MB)

XML (0.86 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lux. Jaargang 3

(1945)– [tijdschrift] Lux–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

.......Als de vogels ontwaken.

Altijd was zij een flinke kip geweest, lang niet de laatste, die 't in de gaten kreeg, dat er voor gestrooid werd, nooit de eerste, die d'r maag voelde staan in strakheid van een gevulde bol.

Was zij, als de voeding begon, ver van 't hek, dan spierde zij haar gele poten, vleugelfladderend tipte zij nu en dan even de grond aan, hals gestrekt, stroomlijn op poten, kuukte zij met vaart naar huis en alle dikke magocheltjes van eenden, onhandig als zwaargeladen bommen op het strand, haalde zij in. Dan was het een duwen tussen anderen, een wringen over en onder anderen, pikken naar voedsel, pikken naar buren, 'n pootgehark in het zand met niets vinden, opnieuw heftig gegraai in het zand en gehol achter een ander, die een niet-in-eens-te-slikken brok egoistisch voor zich bemachtigd had. Vechtend trok ze dan de buit uit de ander haar bek, juist toen deze dacht een rustig peuzelhoekje gevonden te hebben. Dan met de poten wat van elkaar, d'r kop wat schuin, kokte ze benauwd slikbewegingen om het te grote brok naar binnen te werken.

In al die bedrijvigheid wist zij zich goed te redden, en zo hoog was de onderlinge ruzie nooit gelopen of 's avonds zaten allen heel zusterlijk, als warme proppen bij elkaar gehurkt, op stok te slapen. Zo werd het winter!

Laat werd het grauwe dag, vroeg werd het rilkoude nacht; dag na nacht...... dag na nacht in saaie eenderheid van tijd en voedsel...... totdat de zon weer almeer goud ging plakken op zijn vergeelde schijf. Fris groen schoot weer op, dat was weer eens wat in de bek als jong levend bloed. Bij zonneweertje trok ze nu de velden in over de nog wat harde vlakte of onder natte zwarte struiken. Al was een te- vroege larve nog zeldzaamheid, toch kwam al terug de trots van heftig stappen, parmantig schokgedraai van kop op lijf, zodat de lellen schommelden door 't geregeld beweeg.

't Leven kwam terug, 't leven van zich bewegen in vrije ruimte, 't leven van warmte en beestjes geëet. Daarom toktokte zij het hardst van het hele koor als 's morgens de grijsblauwheid van de horizon door steeds - kleur - sterker - wordend rose doorregen werd. Die brutale grijsjasjes van mussen, die loerden op hun graan, zag zij bijna nooit meer, want de zomer kwam.

Hoe hoger nu de zon cirkelde, des te haanzuchtiger werd zij.

Vroeger keek ze niet om naar den haan, alleen als je aan 't vechten was, roodden zijn kammen vurig en met scherpe sporen

[pagina 71]
[p. 71]

stevende hij op je aan. Maar nu liep ze hem na, nooit zwerftochtte zij meer op d'r eentje...... vader haan was haar lief geworden.

Zij stapte op hem af. Het één oog dichtgeknepen van louter liefde gluurde zij met 't andere langs d'r schuingetrokken kop in zijn half toeë oogjes. Don rolde hij zachte kokkok-geluidjes en samen stoeiden zij, dat het zand hun tussen de veren stoof. Ieder ging weer op zijn eigen poten staan, zette z'n verenlijf op als een plumeau, die altijd tegen de draad in gebruikt is, zij schudden het kriebelend zand van zich af. En vader haan was nog niet klaar of zij stond al weer te gluren.

Dat was een lokkige tijd.

Hoe het ging, wist ze niet, maar haar aanhankelijkheid voelde ze langzamerhand afzwaaien van haan tot eieren. Eieren moest ze hebben, eitjes om die warm te houden onder haar lijf. Eitjes zou ze onder haar hoede nemen, stil en alleen in een donker hoekje, en niemand, niemand zou naar haar schat mogen wijzen.

Zo kroop ze dan 's avonds niet naar stok maar 't eierhokje in.

De volgende dag pakte de boer haar op, al verzette zij zich ook met stijfgehouden poten en uitgespreide tenen een steun zoekend tot krachtzetting om d'r vleugels uit de klem te verlossen. Opgetild hijgde ze nog bezorgd met uitgerekte nek en opengesperde bek naar d'r eieren toe, maar de boer nam haar mee naar een oud hok. Hij douwde haar het deurtje in en vrij was ze; boos kukelend deed ze een paar stappen en bleef staan. Ze draaide zich om naar 't licht, dat door het deurtje viel maar net zag ze nog de grote modderbruine klomp en boem - ze schrok - het deurtje was dicht. Nijdig dribbelde ze naar de spleet waar wat wit licht naar binnen prikte. Ze wiebelde met haar oogjes langs de spleet en telkens flitste een stukje van buiten bij haar binnen. Kwaad kropkokte ze door de nieuwe ruimte. Ze vond wat mais en een bakje met water. Ze slokte wat op en opnieuw kwaad stapte ze naar het deurtje. Ze zocht een uitweg en daar - in die hoek - wat wits. Voorzichtig ging ze erheen; waren dat eieren? Voorover zwikte haar lichaam op haar schuin-naar- achteren gestrekte poten.

Het waren hele grote eieren.

Ze draaide zich om en zocht, maar haar nestje vond ze niet. Ze at maar weer mais. Ze toktokte, ze wou er uit, maar hoe ze ook langs het schot liep, nergens kon ze door, alleen hier en daar kon ze door de spleten naar buiten gluren. Daar bleef ze suf van weemoed staan.

Het was een lange trieste dag.

De grauwheid stroomde naar binnen, al donkerder en donkerder werd 't tot ze nog net wat kon zien. Ze zocht een stok om er op te gaan zitten, maar altijd kwam ze weer met niets-gevonden bij de eieren, vaal bleke plekjes in de duisternis.

Eindelijk bleef ze er voor staan. Wat zocht ze toch eigenlijk? Hier was toch haar eiernestje! Voorzichtig poot voor poot plaatsend tussen de eieren hurkte ze over de koele schalen. Ze zette zich zo breed mogelijk uit om alle eieren moederlijk warm te koesteren. Weldra was het heel donker en ze viel in sluimerslaap, waarin ze doorsoesde tot het hanengeroep haar wakker schrok, toen wat lichtschemer schuchter haar donker hokje binnen bibberde. Ze bleef stillekes zitten op de eieren. Zij broedde nu voort dag na dag, weken lang. Wel werd zij stram en stijf van altijd diezelfde houding, maar op 't laatst kon ze niet meer anders of 't deed haar pijn

Soms kwam de boer, maar haar oppakken deed hij niet meer, want dit nu waren háár eieren. Eindelijk kwam het leven voelbaar in haar zo trouw verzorgde ovalen. Veel van haar krachten had ze ingeboet, 't werd tijd dat ze kwamen.

[pagina 72]
[p. 72]

Toen de zon hoog stond aan de hemel braken ze los en kleine wollige pluimballetjes scharrelden tussen haar veren uit de koude in. Fijne piepjes waggelden op tere pootjes door 't hokje. Bezorgd lokte ze d'r kindertjes weer onder d'r veren. Trots stapte ze nu weer voor het eerst het erf op, zij met hele grote stappen en die kleintjes in schommelholletjes er achter en ijverig zocht ze eten en pikte voor hoe ze 't moesten doen. Maar zij met hun brede bekjes pikten zo raar, en sommigen gingen ver van moeder hun eigen zinnetje, en boos op de onwillige kindertjes ging ze met de anderen ijverig haar wereldje door.

De tochten werden al groter.

Toen kwam zij eens bij een sloot en met een plonsje spartelde er een in, en vlak daarop een tweede. Moeder kakelde angstig om hen onder haar schuttende veren te bergen, maar allen kwatelden naar 't water toe en vierden voor het eerst eens hun eendennatuur uit. Het was een dol kopje-onder geduik en kringetjes varen.

En wat moeder kip ook al angstig en klagend langs 't water op en neer liep, ze zwommen naar haar niet toe...... och moeder kip...... als de vogels ontwaken......


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken