Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Maatstaf. Jaargang 22 (1974)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Maatstaf. Jaargang 22

(1974)– [tijdschrift] Maatstaf–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 72]
[p. 72]

Bea Vianen Sabaanse Vogels

Dalmar Barrington Johnson, een blanke Sabaan van in de vijftig, was een verwrocht natuurliefhebber. Maar vooral hield hij van vogels die eens in de zoveel tijd op het eiland neerstrijken in hun betoverende vederpracht. Dalmar verstond de kunst ze zo fabelachtig te beschrijven, dat je gedwongen was naar hem te luisteren, of je dat nou wilde of niet.

Ik leerde hem kennen zoals dat wel vaker gebeurt. Ik was op straat, zag hem zitten en stapte op hem af om hem te vragen naar het adres van een zekere Hassell. Dadelijk kwam hij overeind, schudde van z'n broek het zand weg van mrs. Flossy's bar en trok z'n khakipetje nog iets naar voren.

Onderweg werd er weinig gezegd. Wel kwam ik van hem te weten dat hij en Hassell neven waren. Het verwonderde me niet. Men maakte er lang meer geen geheim van dat het bloed van de Hassells door dat van de Petersons, en dat van de Johnsons door dat van de Hassells stroomde. Van Dalmar en Hassell zou je dat niet denken, zeker als je ze qua uiterlijk met elkaar vergeleek. Daar kwam nog bij dat hun gemeenschappelijke raadselachtigheid je op geen enkel bracht. Maar dat had je op Saba al gauw als het om het persoonlijke contact ging.

Ik had Dalmar niet eerder gezien. Hassell daarentegen wel. Vast twee keer op een dag. Maar dan zat hij achter het stuur van z'n auto. Zodat hij steeds op me afkwam als de man met de donkere brilleglazen. Hij bleek intussen ook nog een hond te hebben en honden zijn eenmaal een zeldzaamheid in Windwardside.

Dalmar en ik bleven staan voor Hassells ontoegankelijke vesting. Boven op het schaars verlichte balkon ging de hond te keer als een beest dat met één sprong naar beneden wil. Het was avond. Acht uur. Hassell in een smetteloos tennis-tenue vertoonde zich op het balkon. Hij deed me, zoals hij daar stond, denken aan een spion die onraad vermoedt. Ik groette, noemde m'n naam en zei dat ik zin had om even langs te komen. Hij luisterde met z'n nek uit z'n schouders en antwoordde dat ik welkom was. Daarop haastte hij zich naar beneden om open te doen. ‘Maar komt u toch boven,’ zei hij en ging ons voor op de trap. Hij gaf zich werkelijk alle moeite om me op m'n gemak te stellen: Hij struikelde zelfs bijna over de ketting van de razende hond. ‘Kan gebeuren,’ meende hij zich te moeten verontschuldigen en zette de deur van de woonkamer nog een tikkeltje verder open. Dalmar en ik liepen het vertrekje binnen, volgestopt met meubilair, wat boeken, een Nederlandse encyclopedie, een enorme televisie, een radio en talloze hangende en staande familiefoto's achter goed gewreven glas.

‘Maar gaat u toch zitten,’ drong Hassell aan, zonder me evenwel een stoel aan te bieden.

Dalmar aarzelde. Tenslotte trok hij een stoel bij en ging zitten. Hij gedroeg zich vrij rustig, al was het me niet ontgaan dat hij de asbak opvallend scherp in de gaten hield. Ook merkte ik dat hij wat al te braaf van z'n aansteker gebruik maakte. Maar dan keek hij weer zo zelfbewust en guitig uit z'n ogen dat ik het echt niet meer wist. Een ding, er was tussen Dalmar en Hassell iets dat goed mis was. Het was ze ook aan te zien: Hassells gezicht was bolrond en vlezig, z'n huid melkwit. Dalmars gezicht was smal en spits, z'n huid getaand, en hij had taaie, gespierde armen. Ongetwijfeld was hij meer in de buitenlucht dan Hassell. Ergens was hij ook veel sterker, veel karakteristieker in z'n manier van ontwijken: hij luisterde zonder voortdurend op z'n hoede te zijn. Soms maakte hij een kleine opmerking en dan nam het gesprek een wending in het

[pagina 73]
[p. 73]

Engels. Hij verstond overigens uitstekend Nederlands. Zelf had hij het bij voorbeeld over een wliegende wis. Helaas kreeg hij geen kans het verhaal te vertellen, omdat Hassell hem venijnig en veelbetekenend het woord ontnam. Ik had dorst.

Vanmiddag waren in Windwardside twee Sabanen begraven. Van de vier café's was er slechts één open. Maar daar werd stil en hardnekkig gekaart door drie mannen onder wie een blanke dwerg. Ik dacht toen aan Hassells uitnodiging en ik besloot hem op te zoeken in de hoop dat hij ergens nog een fles in huis had staan. Het resultaat was dat me zelfs geen water uit de kraan werd aangeboden. Dit, terwijl ik horen kon dat er in de keuken gegeten en gedronken werd.

‘Zat u aan tafel?’

Ik vroeg het met meer dan beleefdheid in m'n stem. Hassell spitste z'n oren, sloeg met een quasi charmant gebaar - iets wat hij trouwens al verscheidene malen had gedaan in de twintig minuten dat we bij hem waren - z'n handen in elkaar.

‘Nee,’ verweerde hij zich met de moed van de wanhoop. ‘Welnee. M'n beide zusters en m'n zwager. Die wel.’

Hassell lette hoe langer hoe meer op de uitspraak van z'n woorden.

‘En uw vrouw dan?’ informeerde ik verder.

Hassells blik in de richting van Dalmar was vernietigend. Een glimlach toen hij in de gaten had dat ik op hem lette.

‘Ik ben nog nooit getrouwd,’ bekende hij met een schuchter lachje.

Hij moest wel erg trots zijn op z'n keurig bijgevijlde nagels. Want weer sloeg hij z'n handen in elkaar. We waren uitgepraat en ik vond dat ik maar een eind moest maken aan het geschuifel en het gekuch. Ik deed alsof Hassell niet bestond en prees de beige schoenen van Dalmar. Ik zei dat ze erg goed stonden bij z'n khakipetje, z'n khakibroek en bij het hemd dat hij aan had. Ik meende het uit de grond van m'n hart, maar ook voorzag ik dat er ongelukken van zouden komen: Dalmar in paniek geraakt, morste met as. Hij greep naar de asbak en naar het gehaakte kleed op tafel. De asbak viel bijna op de grond. Het scheelde een haar of hij lag tussen een vlammend kleed en een brandend karpet. Ik keek geamuseerd. Nogmaals uitte ik m'n bewondering voor Dalmars schoenen. Deze keer echter met de duidelijke bedoeling om op te stappen.

 

Op straat vroeg ik aan Dalmar of het een Sabaanse gewoonte was z'n gast zelfs geen water uit de kraan in te schenken. Hij werd verlegen. Als een schooljongen voor wie het ogenblik is aangebroken, het meisje uit z'n dromen z'n zelfgemaakte liefdesversje voor te dragen, liet hij z'n hand gaan over de heg langs de weg. Vlakbij de katholieke kerk plukte hij uit het rankend kruid een vrucht die hij een ‘choucou’ noemde.

Hij hield hem tegen het licht van de lantaarn en vroeg m'n aandacht voor de ragfijne haartjes op de ruwglanzende, pastelgroene schil. Ik had de vrucht al eerder zien liggen. Ik dacht op de drijvende markt in Willemstad. Een soort peer was het, een peervormige guave, of misschien wel een peervormige augurk, waar ik maar geen belangstelling voor kon opbrengen. Ik had er niks bizonders over te melden en hield m'n mond. Waarom zou ik wél praten en hij niet?

Dalmar kuchte. Hij bleek lang niet opgewassen te zijn tegen mijn typische manier van zwijgen. Ten einde raad bedacht hij een code om me toch te vertellen wat hij van Hassel vond: ‘Well, don't know whether I'm more Irish than Scotch... I have an avocado-pear for ye.’ Ik liet merken dat ik dol was op avocado's. Toen bleef ik staan om het naderende geluid uit het noordelijke Hell's Gate thuis te brengen. ‘Regen,’ zei ik en holde naar het balkon van een door onkruid overwoekerd en afgegrendeld huis.

De eigenaar ervan was gestorven en over de erfenis bestond onder de rechthebbenden een jarenlange vete, die volgens sommige Sabanen nimmer zou worden opgelost.

[pagina 74]
[p. 74]

Dalmar gaf er geen commentaar op. Hij zei iets over Aruba, maar ik verstond hem niet, omdat ik werd afgeleid door de verrassende windvlagen en de striemende regendruppels tegen m'n gezicht. Er stond me, dacht ik, niets anders te doen dan op m'n hurken te gaan zitten. Dalmar bespaarde zich die moeite. Hij wist dat ik evengoed drijfnat zou worden, en bleef staan waar hij stond. Het was een van die momenten die me duidelijk maakten hoe vervreemd ik was van de dingen die ik kende.

Dalmar grinnikte. Daarna had hij alleen maar aandacht voor het kerkhof en het in aanbouw zijnde stukje grond aan de overkant. Plotseling hief hij z'n wijsvinger omhoog: ‘That's Booby Hill over yonder,’ legde hij uit. En zich omdraaiend:

‘And that behind. So? That's the Mount Scenery. Use to be up there. Many bords live there. Big bords. Passin by here, you know. They live here for a while... Do you know the place where the big guave-tree grows up? It's a place for doggel. Water-cell there. When it rains, water to soothe it with the grass that grow in. Use to come bords. I don't know where they came from. But they go up there and thrown stones in the water? All different kind of bords come up from down the grass. Some of em with long bills. Some of em shorter. All different sort of bords.’

Geboeid door het verhaal over de vogels en door z'n yankee-achtige stembuiging, stelde ik hem voor m'n gids te zijn bij het beklimmen van de ‘steps’ naar de krater van de Mount Scenery. Ook nodigde ik hem uit om bij me te komen eten. Ik zei dat ik het leuk zou vinden als het allemaal op dezelfde dag kon. Dalmar vond het best, maar dan op een zondag. Want dan hoefde hij niet naar z'n werk. We spraken af voor de komende zondag. Toen was het tijd om afscheid te nemen.

 

Tot nu toe was ik op Saba geen dag bang geweest. De grafzerken in de tuinen en op de kerkhoven liep ik voorbij, vaak zonder het zelf in de gaten te hebben. Daar was, nu er van Dalmar bijna niets meer te zien was, een eind aan gekomen. Allerlei gedachten gingen door m'n hoofd. Er lagen aan de overkant wel degelijk spierwitte grafzerken. En verdomd, het geruststellende balkonlichtje van het Amerikaans echtpaar daarginds op de hoek bij de broodboom, brandde niet. Man en vrouw waren naar Florida vertrokken om er de kerst te vieren. Iets anders: ik realiseerde me dat ik me niet langer bevond in een paradijs, omspoeld door zeewater, bekoeld door veel wind, beschenen door een goddelijk nevelachtig licht overdag en 's avonds gemarkeerd door talloze sterrenbeelden. Het was gewoon niet waar. Het was hier zelfs geen uitgestorven paradijs waar je je nog een illusie over kunt maken. Het was precies wat het was: een goed onderhouden kerkhof. De meeste mensen die er woonden waren eigenlijk al lang dood. Ze leefden ook nauw samen met de dood en met hun gestorvenen. Miss Wilson met alle liefde die ze nog in haar hart koesterde in het bed van haar moeder gekropen, kort nadat deze aan het gruis van de rotsen was toevertrouwd. Het vrouwtje dat me op straat altijd staande probeerde te houden, waande zich iedere dag opnieuw voor het goddelijke gericht in de hemel. Daarom ging ze - ‘I have to appear pure in front of the Saviour’ - altijd naar de kerk. Vreemde mensen. Vreemde, vriendelijke mensen. Maar ook wel echte mensen. Mensen van vlees en bloed. Want anders zou de kosteres haar hand niet in m'n bloese hebben gestopt.

Ik deed de deur dicht en op slot. Een uur later hoorde ik iemand op de stoep. Ik telde twee stappen, een rochelend geluid.

 

‘No, but he wasn't come back.’

Het was de vrouw uit St. John's, een zwarte Sabaanse die dat tegen me zei. Ze was drieenvijftig, was breed en stevig gebouwd en had een stem die volumineus opsteeg uit de diepte van haar zware boezem. Gedurende m'n verblijf op het eiland heb ik haar nooit anders gezien dan op Chinese slippers, een blueblack

[pagina 75]
[p. 75]

alpinopetje op en met een verlepte bloemetjesjurk aan. Ze had altijd een zwarte plastic tas bij zich. Om in haar levensonderhoud te voorzien, kwam ze een paar keer in de week naar Windwardside. De rest van haar tijd besteedde ze aan haar eigen huishouden, de kerk en aan massage. De mensen in the Bottom deden erg geheimzinnig over haar. Eerst wilden ze helemaal niets vertellen en deden alsof ze van massage nog nooit hadden gehoord.

Later gaven ze me haar adres op. Wel met het uitdrukkelijk verzoek geen namen te noemen: massage op het eiland was een strafbare aangelegenheid.

Ik wilde haar graag ontmoeten. Want ik wilde weten of haar werk behalve met ontwrichtingen en verstuikingen ook met neerslachtigheid en met witte magie te maken had. Maar het leek me verstandiger om haar langs een omweg te ontmoeten. De gelegenheid kwam eerder dan ik dacht. De vrouw die me wat huishoudelijk werk uit handen wilde nemen bleek dezelfde te zijn als die uit St. John's.

Ze kwam. Nadat ze drie keer bij me was geweest zei ik dat ik dolgraag gemasseerd wilde worden. Ze duwde haar bril terug, fronste haar wenkbrauwen en grinnikte: ‘Who told you that?’ vroeg ze streng. Ik antwoordde dat het me nogal wat moeite had gekost om aan haar adres te komen. Ze zweeg nadenkend, legde me toen uit waarom ze liever niet genoemd wilde worden. Tenslotte liet ze zich toch overhalen. We spraken af voor zaterdag. De afspraak met Dalmar was op zondag.

 

De kracht uit haar botten en spieren was ongelooflijk! Ik lag met m'n gezicht in het matras op de grond. Soms dacht ik dat ze bezig was me te vermoorden, of dat we ons allebei vergeefs inspanden om de weg naar elkaar toe te vinden. Het wonderlijke was dat ze juist op die momenten haar oerkrachten intoomde en heel zachtjes masseerde op de plekken die ik haar aanwees. Ik kon haar niet zien en ik vroeg me af of ze wel serieus bezig was. Zelf was ik niet ernstig of niet ernstig genoeg om de heilzame werking van het contact te ondergaan.

Ze scheen het heel zuiver te hebben aangevoeld. Want ze had geen enkel brouwsel of lapje stof bij zich. Ook stelde ze geen vragen. Haar verklaringen voor de dingen waar ik nieuwsgierig naar was, hadden steeds een medische achtergrond. Ik kon me daarom zo goed voorstellen dat ze op een bepaald moment toch vroeg of er iets was wat ik graag zou willen weten. Ik antwoordde dat ik last had van hoogtevrees en dat ik het eigenlijk vervelend vond. Ook bracht ik het geluid van eergisternacht ter sprake. Daar ging ze meteen op in:

‘But you know what it could have been? You know, the persons that live in this house? You don't know them. But the wife to the husband live here? Her sister died in America the day before yesterday. Can it be this sister? You know, she's never seen this house. So it's been that's she's come to visit her... All right, suppose I'm dying here and my mind goes wandering to find that person. Now this sister never seen this house. Then now she's dying her mind has come. But a mans ghcst can't do you anything after he's dead. It's only before they die their spirit wander. But after they's dead... You don't have to be afraid of them. And she... she's finished now. It's nothing. She can't do you anything, anyhow.’

Ik vroeg of ze al eerder hier in huis was geweest. Ze grinnikte en vertelde heel lang waarom ze zelden bij de blanke Sabanen over de vloer kwam. Toen ze klaar was informeerde ik naar Dalmar. De toon waarop ze zich over hem uitliet was veelzeggend. Ze hield niet van de blanke Sabanen. Ze kwam er ook rond voor uit. Ze geloofde ook niet in hun vriendelijkheid en wees ze onmiddellijk af door ze eraan te herinneren dat ze als black op het achtererf thuishoorde. ‘I know my place is in thie yard,’ placht ze dan te zeggen. Het moest voor haar een ware vernedering zijn om iedere keer weer de tocht af te leggen naar Windwardside.

 

Dalmars huis was tot op de grond toe afgebrand. Sommigen beweerden dat hij stombe-

[pagina 76]
[p. 76]

zopen met z'n hoofd op tafel lag te slapen toen het gebeurde. Anderen zeiden dat hij het expres had gedaan. Niemand, ook de vrouw niet uit St. John's wist hoe het gegaan was. Het was wel een van die gebeurtenissen die men op Saba niet gauw zou vergeten. Ook Dalmar niet.

Ik begreep nu waarom hij zo stil was en zo afwezig toen we op het balkon waren van het afgegrendelde huis. Het woei ook vreselijk hard op de avond van de brand.

‘You don't believe it?’ werd me gevraagd.

Ik zou niet weten wat te antwoorden. Ik vond het afschuwelijk voor Dalmar, maar ik kon begrijpen dat de vrouw uit St. John's er nuchter over sprak:

‘He was born the way he was born. He weight three pound when he was born. So the head couldn't be no good. He ain't normal. Who cares. I don't. But you see when he gets to drinking that makes it worse... Yes he will tell you many stories. Maybe some is true, maybe some isn't. You know when children is born so low dowgn then the brain and very-thing don't be how it should be. I mean, he's drinking all his life. And then his family always have to keep a eye on him. A curse the day he came back to the island. His sister says so. You know his sister? And you know he's been crazy twice. And then so soften his mind, they had him in the jailhouse twice. Then when they get him... He went to Aruba once. When he gets crazy he walks up and dowgn. He walksaboutwalksaboutwalksabout. All low dowgn... Yeah he catches fish. He catches fish too. He goes fishin - kep it on and they all go look for him. Thought he was lost. Couldn't find him. They had to go to all adress. Head Quarter Bay, all them bays to look for him. He goes all about fishin by himself and don't tell you where he's goin. Walksaboutwalksaboutwalksabout. All low dowgn. I tell you if he go crazy, he'll come on you. You'll know.’

 

Dalmar en ik zaten aan tafel. Het was zondag, 's avonds half zeven. Dalmar zat heel zoet te eten. Hij had zich weer gestoken in de kleren die hij aan had toen ik hem vroeg naar het adres van Hassell. Eerder op de dag - na de tocht over de Mount Scenery - was hij naar huis gegaan om zich te verkleden. Hij deed nogal stilletjes en ik kon niet nalaten hem te vragen of hij het eten wel naar z'n zin vond. Hij knikte met een mond vol en slikte. Hij had vroeger in de tijd toen hij nog voer wel meer spaghetti gegeten. Het was in Italië, kort na de Tweede Wereldoorlog. Hij had er een meisje op wie hij erg verliefd was. Meer wilde hij me niet vertellen.

We aten verder. Toen ik weer opkeek zag ik dat hij het allerlaatste hapje naar een hoekje van z'n bord schoof: ik nam aan dat hij hier mee te kennen gaf genoeg gegeten te hebben. We stonden op. Ik vroeg hem of hij zin had in een glas Campari met blokjes ijs en schijfjes citroen. Hij kón niet weigeren.

‘Nice weather,’ merkte hij op, en keek naar de lucht.

Toen ging hij zitten in de stoel die ik voor hem had neergezet. Ikzelf verkoos de bovenste trede van het stoepje. Om ons heen en in de heg van peperstruiken, de stilte van het eiland. De krekels.

‘I once knew a fellow who would tell my future,’ begon Dalmar. ‘From the day I was born until that time I was to know em. You want me to tell you the future? he asked. I said: “No!” I stop em. I rather not know.’ Ik zei dat ik me afvroeg of hij wel gehoord had wat ik tegen hem zei toen we beneden aan de berg stonden. Hij antwoordde:

‘But you don't know the reason that date. I could have told you. You know this fellow? The black fellow that died? Tha was burried the same day just before to this church? This black fellow Walter? It's the one who kept all of that way cleaned all the time. But I wouldn't tell you it was him. Becau maybe you wouldn't have gone. You would have been scared to go... Now you wouldn't like me anymore, becau I didn't tell you.’

Dalmar zag dat z'n verhaal iets in me losmaakte

[pagina 77]
[p. 77]

en probeerde me af te leiden:

‘Mind, do you know why I go at night many times? When I go fishin? Take off from here an away that hill where you see from the airstrip? Across? Go back away the river back... No, not this hill up here. The other one. This is the Level. The other one out from that side where you see across from the airstrip of Flat Point? You know does the hill stick out over there? Old Booby Hill they call it. I go behind it and fishing at night by myself... Eh... I'll be glad to have company... Well, I don't know whether or not I believe in ghosts. But I have seen things many times. Why, I have seen a person three weeks before he died here. Recognise em, seeing him just like I'm seeing you. Only spoke to em no answer and he walking from me. When you see anybody walking away from you, you're going die. Bu I wouldn't tell the man's family that I had seen him. It'll make em feel bad. But many people had seen... they see mamba, they thought it was me she was seeing. So within a couple of days one lady said: “Well thought you travellin about to these places and about around the sea. You better watch out! We are seeing your ghost.” I said: “I know. I've seen someone's ghost also.” Well, that kept goin ahead and I've seen the fellow repeatedly. Bu I wouldn't tell the man's family nothin. And this night he died easily... Eh, you should have gone and see the Level before you go away. Or are you afraid to walk on that trail? Up there flat! Many people who come, they like to go up that side. Plenty of this kind of grass that grow over here. Not a bad place. You can see the sea. See St. Stacious. St. Maarten. St. Barths. St. Kitts. Nevels of Montserrat so I have seen many times. Iah.’

Dalmar zweeg, vroeg toen om water dat hij zelf uit de keuken haalde. Hij kende het huis zo goed dat hij precies wist in welke kast de glazen stonden. Dat de band tussen hem en de afwezige familieleden nauwer zou zijn dan die tussen hem en Hassell was mogelijk. Maar het zou bij voorbeeld ook kunnen dat hij de gelegenheid aangreep om z'n nieuwsgierigheid te bevredigen. Waarom had hij zich gepresenteerd als iemand die niet wist of er meer Iers dan Schots bloed door z'n aders stroomde? Ik zou het niet weten. Hij was gesloten, verstikt in de gedachtenwereld van een eilandbewoner. Een dorp: niemand mocht weten wie hij was, waar hij zich ophield, uit welke baai hij z'n vis vandaan haalde en wat er allemaal met hem mis was gegaan. Althans in de ogen van anderen. Gaandeweg kostte het hem ook geen enkele moeite zich te verstoppen achter verhalen over de dood, over familievetes uit het grijze verleden en over vogels die eens in de zoveel tijd op het eiland neerstrijken. Het was een gewoonte geworden. En de kunst was om daarin ieder ander te overtreffen. Dat was de romantiek van de leugen. Zelfs een jarenlang verblijf op Saba zou me niet dichter bij hem hebben gebracht. Niet dat hij geen enkele poging had gedaan mij sommige dingen te verduidelijken. Zeker had hij dat in een bepaald opzicht juist wel gedaan, zij het met codes, gegrinnik en met zelfspot.

Hij zat weer, z'n armen gekruist over z'n borst. Turend naar de Mount Scenery vertelde hij het verhaal over één van z'n mooiste vogels:

‘On a Sunday afternoon. Oh, the weather was so pretty. The sea so calm and the sky clear. Everything. There came this bord. What a beautiful bord! But what a fighter yah. People told me they had seen a funny kind of a chicken, destroying the corn. Very wicked bord. Small bord. Much like a dove. It had some many different colours. And it had two bills. One on top of the other. Rings of purpural and white and blue rings around the neck. Orange, white and blue, dark blue to the body and all the wings. But small wings and very thick legs. Yellow legs. Small bill was yellow underneath. The bill on top of the other was red or light red. Try to catch em. Run behind em. It run underneath the cycle-tree. The tree of us pent him up and I took him fast. But while I took him fast, he took mé fast to the thumb.

[pagina 78]
[p. 78]

Left me blood run and cuts. I had plenty bites and he had long claws. Do so? Blood run. Cuts. Drip. Drip... Caught em over low the Lido Club, just off my family's land. We always call it the pasture. In the pasture below the Lido Club. I never seen a bord like that before. That bord like to eat corn. But after I caught em and put em in the cage, he wouldn't eat any corn. He bite on the wire. Want to get out. That bord, whatever you could think of, not like a dove. You have to catch him very young. And e was a very young bord, you know. Couldn't fly. Too small wings to fly. Wonder how could have get to the island. I've never seen such a bord before. Never seen em in the book. I travelled all about and then I went travellin again after that. Never seen em. Might be livin on some of the neighbouring islands around here. You know some of these islands have small small islands outside in the northern where nobody lives on em. Mostly birds must live on em. It might be livin on some of those. Iah.’

Hij kuchte. Ik verwachtte dat hij mij weer om een glas water zou vragen en dat hij daarna door zou gaan met vertellen. Maar hij zei niets meer. Toen ik na een lange stilte weer opkeek zag ik dat hij, in gedachten verzonken, m'n blote schouders in zich opnam. Ik wist nu zeker dat hij dat al eerder had gedaan. Het was tijdens de tocht naar de top van de berg. Hij had het toen net gehad over de hummin bird. Of was het de flamenco?

‘Well, think it's time for me to leave,’ zei hij en trok z'n petje nog iets meer naar voren.

We stonden op. Ik zag hem gaan en bleef hem nakijken in de hoop dat hij zich eventjes zou omdraaien. Maar hij liep door en hij scheen nogal haast te hebben.

Ik bracht de fles Campari, de glazen en de stoel naar binnen en deed de deur op slot. Twee minuten later hoorde ik iemand op de stoep. Ik telde twee stappen, een rochelend geluid. Ik wist niet wat ik denken moest van de dingen die me verteld waren door de vrouw uit St. John's.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • Dirkje Kuik

  • Otto Speckter

  • Manuel Manilla

  • Thomas Bewick

  • Nancy Kuo


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Bea Vianen


landen

  • Caribisch deel van het Nederlandse Koninkrijk