Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Maatstaf. Jaargang 24 (1976)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Maatstaf. Jaargang 24

(1976)– [tijdschrift] Maatstaf–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 19]
[p. 19]

Julien Piraña Afrika-dagboek (3)

23 maart 1975.

Er zit kikkerdril in de vijver. Twee dagen later dan vorig jaar. Ik ga het er uitscheppen in een wiskie-vat. Als ik 't laat liggen is 't opgevreten voor de kikkers over elf dagen uit zijn. De kauwen vertrekken weer iedere avond bij zonsondergang vanuit de beuken voor 't huis. Ze zijn met een kleine duizend. Voor ze - iedere dag later, maar vandaag om 12 over 7 - definitief vertrekken naar de ruige dennen aan de rivier lijkt het er een paar keer op dat ze zullen starten, maar 't is loos alarm en ze komen weer terug in dezelfde boom. Paarsgewijs, eerst in ruime, daarna steeds kleiner wordende cirkels. Alles in zweefvlucht.

4 april 1975.

Vanaf 23 maart heb ik niet in mijn dagboek geschreven, in beslag genomen door de dood. Hij was te dicht in de buurt om rustig te kunnen schrijven. Hij is er nog wel, maar het ziet er - voorlopig - naar uit dat ie nog geen belangstelling voor me heeft. Als er meer gestorven werd en vooral meer zichtbaar, zou ik er sneller aan gewend raken. Als het m'n tijd is word ik met geweld in leven gehouden. Mijn oud-tante Aleida weigerde nu drie jaar geleden alle voedsel en meer speciaal iedere druppel vocht. Ze merkte dat ze niet meer kon lezen en dat haar handen onder het schrijven onbestuurbaar werden. Ze had het leven altijd opgevat als een busrit, het betreurend dat ze niet zelf aan 't stuur zat maar wel merkbaar van plan uit te stappen als de reis haar niet meer beviel. Nu was het zover. Ze was alleen niet sterk genoeg om het op te nemen tegen samenspannende verpleegsters onder aanvoering van een laat-gristelijke dokter! ‘Er is geen erger dood dan door uitdroging.’ Iedere keer sloeg ze de lepel weg waarmee ze haar tot drinken dwongen. ‘Ga weg,’ zei ze, ‘ik heb m'n tijd gehad,’ maar ze bonden haar vast en lieten haar drinken met een slang, belettend dat ze als een Romein zou sterven.

Vergeleken met de dood is m'n vertrek van de Hoeve al te futiel geworden. Eigenlijk zou ik er over moeten zwijgen. Zoals over alles. Maar 't is hier immers een gekkenhuis. 't Maakt niets uit wat ik doe of nalaat. En schrijven maakt je kop van binnen tenminste schoon. 'k Ben opruiming aan 't houden in m'n boeken. 't Is net als met mensen: er zijn veel kennissen bij en een paar vrienden. De eerste laat ik achter.

Met de visa wordt het een oeverloze treurnis. Deze week nog was ik in Brussel om in levende lijve te verschijnen op het Consulaat van de Algerijnen. Met formulieren en maar liefst vier pasfotoos, waarop ik al weer tien jaar ouder ben dan op de vorige, die ik nog geen maand geleden aan de Nigerianen stuurde. Ik vermoedde al dat ik misschien te vroeg zou zijn, nu m'n vertrek stilzwijgend naar eind mei is verschoven, maar omdat de uitgebreide instruktie hieromtrent niets vermeldde wilde ik met telefonische informaties geen slapende honden wakker maken. Vergeefse moeite. Burokraten zijn overal 'tzelfde. De Moor was niet te vermurwen. 'k Heb er maar een middag Anvers aan vastgeknoopt om iets van m'n dag te redden.

Omdat ik maatschappelijk onnutte arbeid verricht hebben de paasdagen voor mij niets te betekenen. 't Gaat vanzelf weer over, net als de griep. 'k Heb me op goeie vrijdag laten vaksineren tegen vijf van de ziekten die m'in Afrika bedreigen. 's Zaterdags en 's zondags was ik knock-out en dronken tegelijk, maar nog niet immuun. Bij het lezen van Stanley op zoek naar Livingstone vraag ik m'al enige tijd af of Stanley een Engelsman of slechts een

[pagina 20]
[p. 20]

Amerikaan is. Tijdens de barre tocht van Zanzi-bar naar het Tanganjikameer doet ie weinig meer dan steeds nieuwe mensen in dienst nemen en andere ezels kopen (de middelen van de New York Herald zijn onbeperkt.) Beide sterven als ratten. In een woordenwisseling met een van de karavaanleiders slaat Stanley de man in z'n volle lengte tegen de grond ‘om hem te laten zien waar ie staat’. Dat raadsel is tenminste opgelost.

9 april 1975.

Iedere middag als ik uit het bos terug kom, loop ik even door de tuin en om de vijver om te zien of 't water hoog of laag staat, of 't helder is of troebel. De jonge goudvissen zijn nauwelijks te zien, sommige zijn al wel een vinger lang, maar 't bruin-zwart kamoufleert ze. Er liggen nu al vier grote proppen kikkerdril. Vlak tegen elkaar. Meer dan duizend toekomstige kikkers als ze ooit zover komen. Het zullen overwegend bruine zijn, de kleine groene die in 't najaar de modder indoken zijn nog niet toe aan dit karwei. Door de kou zijn de eieren over tijd. Vorig jaar was het in tien dagen bekeken. Nu, zonder zon, zijn ze na 16 dagen nog niet langer dan 2 - 2,5 mm. Vanmiddag dan, want ik dwaal af, loop ik zo uit 't bos regelrecht naar de vijver als ik daar voor de zoveelste keer dit voorjaar 't waterhoentje zie wegsluipen. Met een steeds omhoogklappende zwart-wit staart verdwijnt ie tussen 't onkruid in de richting van de rivier. Nog voor ik 't kikkerdril wil gaan bestuderen zie ik wat er aan de hand is. Aan de zijkant van de vijver is ie in 't riet een nest aan 't maken. Niet meer dan een handbreedte boven 't water. Ik ben toen ook maar weggeslopen. De tuin is niet meer van mij.

Ik kan niet meer naar de vijver. Eerst moet 't nest af zijn. Als ie eenmaal broedt blijft ie wel zitten. Als 't zover komt, want 't eksternest in de tamme kastanjes zit er maar 25 meter vandaan. Heel vaak gaan die er met kippeeieren vandoor en er is geen enkele reden waarom ze deze zouden sparen. Tenzij ze er op blijft zitten na 't leggen of 't verdedigt. Als ze wat ouder is moet ze 't hebben voorzien. Net zoals oudere eenden meer voorzien dan jonge. De laatste mogen blij zijn als ze na een week nog vijf van de tien of twaalf kuikens over hebben. Ze weten nog niet precies hoe ze de kraaien moeten misleiden, die dicht bij de oever net zo lang wachten tot één van de jongen te ver van de rest wegloopt. Binnen een paar sekonden grijpen ze het. Toch worden ze tot de zangvogels gerekend.

Tot ik wegga moet ik niemand meer ontvangen. Iedere keer loopt het op niets uit. Een kompleet funesko zou mevr. R. zeggen. Hij is wijs die van iedereen walgt.

M'n Afrikareis begint steeds meer het karakter te krijgen van een intermezzo. Na afloop, of misschien nog wel op de heenweg moet ik maar 's uitkijken naar een geschikt onderkomen in Zuid-Europa of Noord-Afrika.

Zondag, was Sjoerd H. hier, die een paar jaar van m'n langgerekte studietijd deelde. 'k Vertelde hem dat de Barbarijse zeerovers hun groei te danken hadden aan Europese, maar vooral Hollandse en Zeeuwse koperkapiteins die de Moren met grotere schepen leerden zeilen. Dikwijls gingen ze tot de Islam over. ‘De islam,’ zei H., ‘dat zou net iets voor jou zijn.’ 'k Was veel te moe om in te gaan op alles wat z'n lage laat-gristelijke huichelziel hem ingaf om ook nog te vragen wat ie daarmee bedoelde. Hij is verslingerd aan de wetenschap, de dichtkunst en de godsdienst.

Driedubbel gehandicapt. De magische driehoek. En alsof dat nog niet genoeg is ook nog verminkt door een ziekelijke verering voor alles wat grieks is.

Met uitzondering van de beginselen natuurlijk. Vanavond eet ik vis. Alsmaar eet ik vis.

11 april 1975.

Vanmiddag heb ik de molenaarsvrouw in het ziekenhuis opgezocht. 't Afgelopen jaar is ze twee keer ‘opengemaakt’. Dat doen ze niet bij een gewone verkoudheid. Een week geleden, toen ik 'r voor het eerst, sinds een paar weken,

[pagina 21]
[p. 21]

weer zag, kon ik gemakkelijk de gedachte van me afzetten dat het haar laatste lente zou zijn. Vandaag niet. 'k Wist maar weinig te zeggen. Ook al omdat ik niet weet, of ze 't weet. Toen ik op ging stappen zei ze dat ze ging slapen, zodat ik tenminste ‘welterusten’ kon zeggen toen ik de deur achter me dicht trok.

Vanmorgen heb ik door een kier in de schuur 't waterhoentje geobserveerd. 't Lijkt er op of 't alleen 's ochtends bouwt. Het had bezoek van een eend. Een vrouwtje. Als die te dicht bij het nest kwam viel 't heftig aan, maar de eend trok zich er weinig van aan. Ze was zich uitgebreid aan het wassen. Die zou ook wel eens een nest in de tuin kunnen hebben. Maar dat is dan bijna onvindbaar. 's Morgens na het opstaan ga ik kijken naar de stuw. In april nog, of anders in mei, springt de vis tegen 't vallende water omhoog. Tot anderhalve meter toe. Van de tien die de sprong wagen zijn er ongeveer zes die 't lukt.

't Is hier altijd stil, 's avonds en 's nachts heel stil. In de tijd dat ik hier woonde heb ik maar één keer een onverwacht nachtelijk bezoek gehad. 't Was tegen half twee. Eerst hoorde ik kloppen op de voordeur en daarna voetstappen om het huis. Ik deed 't licht uit en vroeg wie er was. De voetstappen waren toen al bij de achterdeur. En ook een stem(metje). ‘Ik ben een meisje... ik ben aangerand.’ Eerst dacht ik aan een valstrik. Toen ik toch opendeed zei ze eerst een hele poos niets. Nadat ik haar wat liet drinken en 'r liet zitten barstte ze los: ‘ik heb nie eens geen broek meer aan.’

Als je afgelegen woont moet je eigenlijk een wapen in huis hebben. Zeker als er wat te halen is. In Nederland krijg je pas een vergunning als je lek geschoten bent. Zover moet je 't nooit laten komen. In Antwerpen hebben ze uitstekende schrootbuksen (7000 franc). Een soort jachtgeweer met twee korte lopen. Ook voor mensen die niet schieten kunnen. Zonder vergunning en toch altijd raak. Wel eerst schieten en dan vragen of er iemand is.

12 april 1975.

Mooi suicidaal weertje. Ik kan niets bedenken dat me zou kunnen opvrolijken. 't Schrijven al net zo min als de rest, al is het ook 't minst slechte.

19 april 1975.

Een week lang dacht ik dat ik nooit meer iets wou schrijven. Niets wordt er door opgelost. En de dood al helemaal niet. In zo'n periode van algehele malaise word ik bestookt door waandenkbeelden. Ik vind dat ik iets ‘nuttigs’ moet doen. ‘Eerlijk m'n brood verdienen.’ Net als een ander. Tot nog toe ben ik steeds hersteld.

De natuur is de afgelopen dagen krachtig door een warmtegolf aangejaagd. Aan 't begin van de week zag ik d'eerste vleermuis en na een paar dagen een enkele zwaluw. Eerst boven de rivier, maar de volgende dag ook hier, in en om de gebouwen. Zonder tijd te verliezen beginnen ze aan een nest. Nog voor 't eind van de maand verwacht ik hun eerste ei.

De dagelijkse gang naar de vijver heb ik bij nader inzien maar hervat. 't Waterhoentje kan daar nauwelijks van opkijken. 't Moet het gewend zijn van de voorbije maanden. Maar 't kan haast niets worden met haar plannen. Het eerste, langer dan vijf minuten alleen gelaten ei, zal bijna zeker door de eksters worden opgehaald. Als dat inmiddels niet is gebeurd. Misschien leggen ze wel een geroofde voorraad aan, in 't nest. Tot de jongen uit zijn. Er moet daarboven ruimte genoeg zijn. 'k Verbaas me erover dat ze nu al vanaf januari iedere dag bouwen en verbouwen aan een nest dat ze vorig jaar al hebben gebruikt. 'k Denk dat ze m'n ogen uit m'n kop zouden pikken als ik het eens ging bekijken. Als ik tenminste m'n poten niet brak of m'n nek, want het nest zit wel vijftien meter hoog en de takken zijn daar rijkelijk dun. Maar ik doe 't niet. 't Zou wat anders zijn als 't een valkje was of een sperwer. Met een bril op en leren handschoenen aan zou ik, als de jongen een eindje op weg waren, nog wel dunnere takken riskeren dan deze. Het kikkerdril is een paar dagen geleden open-

[pagina 22]
[p. 22]

gebarsten. De minuskule dikkoppen zitten bovenop elkaar in de drabbige brei waar ze zijn uitgekropen. Eerst zullen ze dat opvreten en dan uitzwermen. De meesten zullen worden opgevreten door de vissen. 'k Moet er maar niets aan doen. Net als aan de depressies. 'k Sta laat op, zodat de dag al een eind voorbij is voor 'k het weet. Vermoeid maak ik af en toe een notitie over dingen die persé moeten gebeuren. Betalingen die een onafgebroken aansluiting op de waterleiding garanderen vergeet ik niet. In steeds beledigender taal gestelde aanmaningen tot voldoen van andere schulden raken me nauwelijks. Ze blijven soms maanden ongeopend achter de voordeur liggen. Ik kom tot niets. Sinds kort aanvaard ik 't maar als een godsgeschenk of op z'n minst als een retirer pour mieux sauter.

Antwerpen - 25 april 1975.

Gisteravond laat kreeg ik de ingeving om vandaag naar Antwerpen te gaan. Ik neem m'n ingevingen altijd serieus. Ze zijn meestal goed gefundeerd. Zoals vooroordelen. Minstens één keer per maand ontvlucht ik de boel. Naar Amsterdam, Brussel of Antwerpen. Met een voorkeur voor 't laatste, al doe ik er zelden iets bijzonders. 'k Hoef er alleen maar te zijn. Vandaag heb ik de beestentuin weer eens bezocht. 't Is maar een klein Zootje. In de appartementen van de nachtdieren was het een verdomde hysterie door het gegil van de zogenaamde opgeschoten jeugd. 't Liefst had ik er een paar doodgedrukt. In plaats daarvan heb ik m'n oren volgestopt met de fijngekauwde enveloppe van de Congolese ambassade. Ik ben nu toch ingeënt. Eergisteren heb ik weer een paar shots gehad. Gister was ik niet ziek, maar wel erg gammel en 's nachts droomde ik van alle nutteloze examens die ik ooit aflegde, maar die om een niet geopenbaarde - en daarom zo dringende - reden nog eens moesten worden herhaald. Tijdens het mislukken van een zelfmoordpoging (altijd met hetzelfde korte mes) werd ik doornat wakker. Bij de nachtdieren had ik te veel en te intens allerlei beelden geobserveerd, speciaal van 't Noord-Afrikaanse woestijnvosje dat als een krankzinnige als maar op en neer liep achter zijn voorruit. Ik herinnerde 't me nog van een onderbelichte foto die ik in Cagnes-surmer of Nice maakte. Daar liep een getamd rond in een drogisterij of een damesmodewinkel. Toen ik weer in de zon kwam had ik niet meer dan een vluchtige belangstelling over voor d'andere beesten. Wel heb ik de witte neushoorn nog bevoeld, beklopt en waar 't kon ingedeukt. Hetzelfde beest waar Stanley - op zoek naar Livingstone - met kogels van een te klein kaliber op schiet, zodat het alleen maar gilt van pijn en niet werkelijk dood gaat. En ik heb een klein kommunikatieeksperiment uitgevoerd met de in de Zoo geboren berggorilla (1968). Hij tikte op 't raam. Ik tikte terug. Aan de buitenkant was 't glas vuil, zodat er strepen op kwamen door m'n vingers. Om ook strepen te krijgen aan zijn kant haalde die de zijne eerst door z'n eigen pis, dat gaf veel indrukwekkender figuren dan de mijne. Er zijn drie ramen voor zijn kooi. Hoewel er meer mensen stonden te kijken kwam ie me steeds na als ik van raam wisselde. Toen ik weg wilde gaan wierp ie zich met z'n volle gewicht (± 70 kg) tegen 't onbreekbare glas, me dwingend terug te komen. Tot vijf keer toe. Toen ik tenslotte definitief wegging drukte-nie zich zo ver mogelijk in de uiterste hoek van z'n kooi om me zolang mogelijk te kunnen nakijken. Eenmaal buiten werd ik staande gehouden door twee meisjes met jongensgezichten. Zelfs nadat ik bij 't ene onduidelijk en bij 't andere duidelijke borstjes had gezien was ik nog niet overtuigd. Maar ik stelde geen vreemde vragen. ‘Wat deed U bij die gorilla,’ vroegen ze, ‘bestudeert U 't gedrag van dieren’ (‘le comportement des animaux’)? Ik zei dat ik het niet bestudeerde, maar wel erg interessant vond. Ze waren nog te lief en te naïef voor een andere verklaring.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • Karl Arnold Kortum

  • Herman Dijkstra

  • Fritzi ten Harmsen van der Beek

  • T.A. Steinlen


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Kees Wielemaker


datums

  • 23 maart 1975

  • 4 april 1975

  • 9 april 1975

  • 11 april 1975

  • 12 april 1975

  • 19 april 1975

  • 25 april 1975