Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Maatstaf. Jaargang 28 (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Maatstaf. Jaargang 28
Afbeelding van Maatstaf. Jaargang 28Toon afbeelding van titelpagina van Maatstaf. Jaargang 28

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Maatstaf. Jaargang 28

(1980)– [tijdschrift] Maatstaf–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 44]
[p. 44]

Albert Helman Gedichten

In de tuin

 
Hier staan de laatste orchideeën van dit jaar:
 
de niet zo voorlijke zijn achteraf de sterkste.
 
Ik had ze gaarne voor je afgeplukt
 
en meegebracht aleer ze zijn verlept,
 
maar weet niet waar ìk ze bezorgen moet.
 
 
 
Al menige verjaardag ben je weg
 
en hebt geen ander graf dan in mijn hart -
 
waarop men toch geen orchideeën legt?
 
Kom nou. - Ik hóór je lachend zeggen:
 
‘Man, cultiveer je tuin, en zonder morren.’
 
 
 
Ze bloeien pas weer na Nieuwjaar,
 
tenminste als ik je niet hervonden heb
 
waar niets meer bloeit, of alles altijd bloeit...
 
Ach, deze laat ik maar verwaaien in de wind
 
en in dit tropische april, als ik, verdorren.
[pagina 45]
[p. 45]

De vroedvrouw

 
Ze was een struise vrouw met grote plompe voeten,
 
een erg gewelfde boezem, strak het sluike haar
 
en bleke ogen in een vlak, toch nogal streng gelaat.
 
 
 
Tè resoluut de mond. Beangstigend haar handen
 
wanneer ze die vanaf haar brede heupen hief
 
voor een illustratief, tragisch-absurd gebaar:
 
 
 
hoe ze in de buurt veel babies had ‘gehaald’
 
om 't levenslicht te zien, - soms kort, soms lang, altijd
 
als strubbelende gasten op dit schriel onthaal.
 
 
 
Ik wou haar liefst niet zien, liep weg zodra zij aankwam,
 
maar moeder zei: ‘Je moet miss Grada respecteren
 
omdat zij de allereerste was, die je de wereld in droeg.’
 
 
 
Pas later kon ik mij haar werk realiseren:
 
Zìj was het dus, die mij de warme moederschoot onttrok,
 
uit donkere geborgenheid ruw in de ruimte rukte,
 
 
 
het snoer dóórsneed dat mij nog hield verbonden
 
aan alle veiligheid die ik ooit heb gekend,
 
mijn buik bekeek en tillend uitriep: ‘'t Is een jongen!’
 
 
 
De eerste die mij op de billen sloeg, mijn oudste gil afdwong
 
en mij met kilte wies, in stijve kleren stopte
 
zodat ze levenslang mij hindren en doen hunkeren
[pagina 46]
[p. 46]
 
naar naakte warmte. Die met schrille stem
 
mij ‘Best gezond’ verklarend, voorlopig, in een harde wieg
 
beschreeuwd, geschonden, hulpeloos-blind verstak...
 
 
 
Het eerste wezen dat mij onbarmhartig smachten
 
en wachten liet op 't zogen door de zachtste tepel
 
waarvan ik tot vandaag de geur niet kan vergeten,-
 
 
 
geen wonder dat ik haar niet mocht, reeds vreesde als kind,
 
als knaap haar loens bekeek, wegsloop zo gauw ik kon.
 
Zij deed mij alles aan wat vrouwen mij misdeden
 
 
 
in latere tijd, bleef mij onsympathiek. Maar, sinds 'k ontdekt
 
heb dat ze, een oude bes nu, zelf nooit kinderen baarde,
 
groet ik haar toch beleefd, zelfs met een vleug respect.
[pagina 47]
[p. 47]

Daar - toen, hier - nu

 
‘O-potó,’ schreeuwt de woeste neger-horde.
 
‘Zullen wij nog christen worden?
 
Vierendeel de missionaris!
 
Laat hem tonen of het waar is
 
dat zijn god met tien geboden
 
sterker is dan onze goden. O-potó, o-potó!’
 
 
 
‘O-potó, o-potó,’ riepen eens de sansculotten.
 
‘Niemand laat zich meer bedotten;
 
hou die schurken in de gaten,
 
hang ze op, al die prelaten!
 
Weg met heel de papenstand
 
die een ramp is voor het land. O-potó, o-potó!’
 
 
 
‘O-potó, o-potó!’ roept nog steeds wie Paultje dóór heeft
 
- wolf die zich als herder voorgeeft -
 
die bestafd, bekruist, bemijterd
 
ons met duizend zonden treitert,
 
uitgedacht om ons de vrijheid
 
Gods te roven, en zijn blijheid. ‘O-potó, o-potó!’
[pagina 48]
[p. 48]

Ecce homo, ecce trias

 
Steeds had hij dieren om zich heen:
 
eerst Os en Ezel, 't Muildier, dan de Duif
 
(nog Parakleet tot na zijn dood)
 
met Stier en Leeuw en Adelaar
 
als de herauten van zijn woord.
 
Slechts boze geesten, ons gevaar,
 
joeg hij - één keer - als zwijnen voort.
 
 
 
In zoveel dieren vind ik Hem
 
- o Lam, o Slang, o Vis, o Pelikaan -
 
verzinnebeeld. En wie verbeeldt
 
zich dat hij niet, verheven Mens,
 
als dier hier bij ons heeft geleefd?
 
Men heeft zijn voorbeeld slecht verstaan,
 
want alles komt op 't na-beeld aan.
 
 
 
Nooit heeft hij dierlijkheid geschuwd,
 
want in zichzelf de oorsprong onderkend
 
waar 't mensdom uit is voortgeteeld,
 
dat zich een God als evenbeeld
 
en Vader schiep. Zodat ook hij,
 
het goddelijk Mens-dier, toont alwie
 
dit zien wil: Wij zijn alle drie!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken