Bohemen, aantoonde dat er iets scheef zat in de schepping. Als geschiedkundig werk stelde het boek niet veel voor; het was niet meer dan een zelfs wat slordige samenvatting van het relaas van Cerberus Borgesius.
Pas rond de eeuwwisseling begon men echt ongerust te worden, eerst de suppoosten van het gemeentemuseum, toen de politie, vervolgens ook de kerk, en ten slotte zelfs de kanselier en zijn bondgenoten. Zolang de commissie van onderzoek in Rome wachtte op antwoord uit Praag kon de bisschop van Göttingen het portret van de Heilige Olga natuurlijk bezwaarlijk in zijn museum ophangen. Het schilderij werd daarom in leen gegeven aan het gemeentemuseum. Omdat de verpletterende schoonheid van Olga veel bezoekers trok was de curator van het gemeentemuseum daar aanvankelijk zeer door in zijn nopjes.
Tot het eerste incident plaatsvond.
De suppoost van het gemeentemuseum vertelde later dat hij eerst dacht dat de man gewoon een hardnekkige jeuk had, en omdat hij zelf niet katholiek was kwam het niet in hem op dat de man in werkelijkheid op zijn rug een kruis sloeg. De man had, zo vervolgde de suppoost, de hele middag met gebogen hoofd voor het portret van de Stoute Olga van Bohemen gestaan, en toen het vijf uur geworden was weigerde hij de zaal te verlaten. Hij was heel koppig geweest, zodat de politie er aan te pas had moeten komen. Bij het opmaken van het verbaal werd vastgesteld dat hij een Franse zakenman in goede doen was, die in de buurt van Lyon woonde. De man zelf legde geen verklaring af, hij zei alleen herhaaldelijk:
‘Ik ben haar ontrouw geweest.’ De politie had de zonderling natuurlijk gewoon naar huis gestuurd. Pas de volgende morgen vond de schoonmaker op de plint onder het portret van de Stoute Olga de gouden trouwring. De curator liet de ring naar Lyon sturen en beschouwde het incident als gesloten.
Nog geen twee weken later, echter, stond een andere man, zeker tien jaar jonger, met gebogen hoofd voor het schilderij, en ook hij sloeg met regelmaat een kruis op zijn rug. Op sluitingstijd moest de politie er weer bij komen. Een wakkere agent keek op de plint, en daar lag de trouwring van de man. De agent wilde de ring teruggeven, maar de man, een geoloog uit Baden-Wurtemberg bleek later op het bureau, weigerde het kleinood aan te nemen. ‘Die ring is nu voor Haar’, zei hij, en Haar sprak hij uit met een hoofdletter, ‘Ik ben Haar al die jaren ontrouw geweest’. De politie registreerde de ring onder gevonden voorwerpen en stuurde de man naar huis.
Twee dagen later herhaalde de geschiedenis zich, deze keer met een Nederlandse journalist uit Amsterdam. Toen de maandag daarop de Russische honorair-consul uit Hannover zijn trouwring offerde, en die woensdag een chirurg uit Casablanca verscheen en vrijdag de eerste pelgrims uit Japan en toen maandagmorgen om zeven uur al de trappen van het gemeentemuseum volstonden met wachtende mannen, met gebogen hoofden, zwijgend, bewegingloos, alleen af en toe een kruis slaand op hun rug, nam de curator maatregelen. Eerst sloot hij het museum voor verbouwing. Vervolgens belde hij de bisschop, dankte hem hartelijk voor het uitlenen van het schilderij en beloofde het onmiddellijk terug te brengen. De bisschop sputterde dat er toch echt geen haast bij was, maar de curator zei met veel nadruk dat hij geen misbruik wilde maken van de generositeit van Monseigneur. De bisschop overlegde met zijn secretaris, belde vervolgens Keulen, liet toen de bezems uit de kast halen en stopte het portret van de Stoute Olga erin en deed de deur op slot.
Toen na de lunch de verbouwing van het gemeentemuseum voltooid was stroomden de mannen met gebogen hoofden naar binnen. Hun tal was aangezweld tot bijna honderd. In de zaal waar Olga had gehangen bleven ze een ogenblik besluiteloos staan, sloegen een kruis op hun rug, en trokken toen, zonder een woord te spreken, als door een onzichtbare gids geleid, naar het bisschoppelijk museum. Ze dwaalden door de zalen en stopten in de gang voor de kast waar de bezems nog tegen de muur stonden. Ze sloegen een kruis op hun rug, deden hun trouwring af en legden die voor de kastdeur en bogen hun hoofd. Zo stonden ze daar tot sluitingstijd, tot