Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Madoc. Jaargang 2006 (2006)

Informatie terzijde

Titelpagina van Madoc. Jaargang 2006
Afbeelding van Madoc. Jaargang 2006Toon afbeelding van titelpagina van Madoc. Jaargang 2006

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Madoc. Jaargang 2006

(2006)– [tijdschrift] Madoc–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De kringloopavonturen van Floris, Gloriant en Walewein

titel

Floris, Gloriant en Walewein. Over Middelnederlandse kringloopliteratuur

 

serie

Middeleeuwse studies en Bronnen 90

 

auteur

A.M. Duinhoven

 

uitgever

Uitgeverij Verloren, Hilversum 2006

 

omvang

235 pag., geïll.

 

isbn

90-6550-900-3

 

prijs

€25, -

 

Vergeet dat de Roman van Walewein een origineel Middelnederlands werk is, ontsproten aan het brein van een zekere Penninc die in het midden van de dertiende eeuw leefde en werkte. De theorie dat de algemene structuur van deze roman afkomstig is van een sprookje (type Aarne-Thompson 250) dat een drieledige zoektocht vertelt waarin een grote rol is voorbehouden aan een gewiekste vos-helper, klopt al evenmin en kan nu rustig aan de kant worden geschoven. Vergeet ook maar dat Pieter Vostaert omtrent drie ende .xxx. hondert verse (vs. 11185-ca. 3.300 verzen) van het verhaal voor zijn rekening nam

[pagina 172]
[p. 172]

nadat Penninc er om onbekende redenen de brui had aan gegeven. Het aandeel van de tweede Walewein-dichter is veel kleiner geweest dan tot nu toe wordt verondersteld.

Veel van de gangbare theorieën over de Walewein lijken achterhaald... Tenminste voor wie bereid is om de nieuwe hypothese van Duinhoven te aanvaarden. De auteur zelf heeft het over een ontdekking ‘zoals men maar eenmaal in zijn leven doet’ (p. 207), hoewel zijn nieuwe bevindingen niet helemaal inslaan als een bom. Duinhoven heeft zijn ideeën omtrent de Walewein reeds kort uiteengezet in twee bijdragen verschenen in Nederlandse Letterkunde (1 (2001) p. 33-70; gevolgd door een repliek van Johan Winkelman) en in het Tijdschrift voor Nederlandse Taal en Letterkunde (119 (2003) p. 143-166).

De hier besproken studie gaat trouwens niet alleen over de bekende Middelnederlandse Arturroman waarin Arturs neef op zoek gaat naar een zwevend schaakbord, ook het abele spel van Gloriant wordt in het onderzoek betrokken, al is het grootste deel van het boek wel aan de Walewein gewijd. Over de Gloriant publiceerde de auteur reeds in het Tijdschrift voor Nederlandse Taal en Letterkunde (106 (1990) p. 107-141).

Waar gaat het nu precies om? In grote lijnen komt Duinhovens hypothese erop neer dat de Roman van Walewein én het abele spel van Gloriant bewerkingen zijn van Floris ende Blancefloer via een gemeenschappelijke verloren gegane tussenstap *Florant ende Florentijn. In beide gevallen gaat het dus om een bewerking van een bewerking, en bovendien gaat het telkens om een verholen bewerking. Dit is een, volgens Duinhoven, nog niet eerder opgemerkte bewerkingstechniek waarbij de bewerker alle moeite doet om zijn brontekst voor zijn publiek onherkenbaar te maken hoewel er uiteraard wel overeenkomsten blijven bestaan.

Vooral in de Walewein zou de omvorming heel grondig gebeurd zijn. De queeste naar de afwezige geliefde die in Floris ende Blancefloer en in de Gloriant terug te vinden is, zoekt men tevergeefs in de Walewein. Daar gaat het aanvankelijk helemaal niet om een zoektocht naar een verre aanbedene, maar om een queeste naar een vliegend schaakbord. Volgens Duinhoven heeft Waleweins avontuur toch alles met liefde te maken. Dat schaken en liefde hand in hand gaan hebben andere onderzoekers (met name Besamusca en Winkelman) reeds geopperd, maar Duinhoven ziet het toch anders dan zijn vakgenoten. Volgens hem is het betekenisvol dat het wonderbaarlijke schaakspel als scaec wordt aangeduid. Dit zou een niet mis te verstaan bevel inhouden om een jonkvrouw te schaken. Niet alleen het publiek zou dus kunnen vermoeden waar het in de Walewein echt om te doen is, maar ook de romanpersonages zelf. Het woord schaakspel dat ook regelmatig wordt gebruikt, doet afbreuk aan de dubbelzinnige betekenis en is in de visie van Duinhoven dan ook corrupt, wellicht afkomstig van een kopiist of bewerker die de dubbelzinnige boodschap niet goed heeft begrepen.

[pagina 173]
[p. 173]

Vaak observeert Duinhoven scherp, bijvoorbeeld wanneer hij aanvoert waarom Gloriant eigenlijk Florant had moeten heten (p. 117-119), of wanneer hij opmerkt dat Assentijns kasteel onmogelijk bevoorraad kon worden zonder degelijke toegangsweg. Een vurige rivier, een onbegaanbare brug en een geheime tunnel waar enkel een vos het bestaan van kent, maken de vesting ontoegankelijk voor de buitenwereld (p. 162). Ook het feit dat in het woord ‘schaak’ het bevel tot schaken zit vervat, is een aardige vondst.

Maar niet alle observaties kloppen en meermaals blijkt dat Duinhoven de tekstuele gegevens in zijn eigen gedachtegang wil inpassen. Enkele voorbeelden mogen dit verduidelijken. Duinhoven wil duidelijk maken dat er in een meer oorspronkelijke versie van de Walewein, net als in het abele spel van Gloriant, sprake moet zijn geweest van Fernliebe waarbij de held verliefd wordt op het portret van een onbekende jonkvrouw. Gloriant draagt dit portret bij zich op zijn tocht naar de Oriënt waar het meisje in kwestie zich bevindt. Ook Walewein, zo zegt Duinhoven, draagt een beeltenis van Ysabele op zijn schouder (p. 136). Dit is echter niet wat de tekst te lezen geeft. In de bewuste passage (vs. 7132) gaat het over een droom van Ysabele waarin ze een jonge ridder ziet die een beeltenis op zijn schouders draagt. Dat dit ook echt zo is, wordt nergens in het verhaal bevestigd.

Steeds opnieuw betrapt men Duinhoven erop dat hij de feiten naar zijn hand probeert te zetten. Zo levert ook zijn interpretatie van de Roges-passage een ingenieuze maar tendentieuze analyse op. In de figuur van Roges ziet de onderzoeker verschillende elementen uit Floris ende Blancefloer en *Florant ende Florentijn verenigd. Hij is de bode Rogier uit de Gloriant en zijn jeugdgeschiedenis is geïnspireerd op Floris' jonge jaren. Hisike, waar Roges vandaan komt, identificeert Duinhoven als het Noordspaanse Huesca, een voormalige Moorse stad. En die Spaanse connectie brengt Duinhoven dan weer in verband met Floris. Dat Roges in de Walewein geen man is maar een vos, ziet Duinhoven als een latere ontwikkeling waarbij het afgekorte woord voget (vog?) verlezen werd als ‘vos’.

Dat de voorgeschiedenis van Roges gemodelleerd is op Floris' belevenissen, is een these die heel wat vragen oproept. En ook hier blijkt dat Duinhovens interpretatie van sommige passages vatbaar is voor discussie. Volgens hem wordt Roges verbannen en door zijn ooms meegenomen. Dat zij Saraceense edelen zijn, afkomstig uit de Oriënt, leidt Duinhoven af uit de bestemming waar Roges uiteindelijk terecht komt (Endi). Roges wordt echter niet verbannen zoals de onderzoeker stelt, maar ter dood veroordeeld. Zijn ooms proberen hem te redden door hem mee te nemen en voor te wenden dat zij het vonnis zullen voltrekken. Roges' stiefmoeder doorziet het reddingsplan en geeft de onfortuinlijke prins een vossengedaante. Dat Roges dan naar Endi trekt heeft alles te maken met de door zijn stiefmoeder gestelde onttoverings-voorwaarden.

Het is moeilijk om in discussie te treden met Duinhoven omdat hij

[pagina 174]
[p. 174]

van een heel ander uitgangspunt vertrekt dan het normaal gangbare. Duinhoven gelooft namelijk niet in de eenmalige compositie van een middeleeuws literair werk: voor hem zijn de Walewein of de Gloriant slechts schakels in een tekstontwikkeling. Dit brengt met zich mee dat hij voortdurend op zoek gaat naar fouten die tijdens die lange ontstaansgeschiedenis werden begaan. Gegevens die niet essentieel zijn, vinden in Duinhovens ogen geen genade en kunnen dus niet tot het oorspronkelijke verhaal behoord hebben. Daarmee ontkent Duinhoven eigenlijk één van de wezenlijke kenmerken van de ‘schone letteren’, waarbij toch lang niet alles functioneel hoeft te zijn.

Van meer fundamentele aard is de kritiek dat Duinhovens methode nauwelijks te verifiëren of te falsifiëren valt. Op basis van teksten die volgens hem het begin (Floris ende Blancefloer) en het einde (Walewein en Gloriant) van een ontwikkeling tonen, reconstrueert hij de ontbrekende tussenschakel (*Florant ende Florentijn). De weg naar willekeur lijkt op deze manier open te liggen en de methode is wellicht naar believen toepasbaar op heel wat ridderromans. Vooral ook het procédé van de verholen bewerking waar zowel de Walewein als de Gloriant voorbeelden van zouden zijn, wekt verwondering. Deze manier van werken, waarbij een dichter alles in het werk stelt om zijn bron te maskeren en het publiek te laten geloven met een totaal nieuw werk van doen te hebben, druist in tegen het middeleeuwse kunstenaarsconcept. Inventiviteit en individualiteit waren toen geen na te streven idealen, integendeel. Duinhoven merkt dit trouwens zelf op: ‘Bewerkingen waren in de Middelnederlandse periode algemeen, oorspronkelijkheid had geen meerwaarde en auteursrechten waren onbekend. Er werd door schrijvers royaal ontleend en het publiek moet herhaling en variatie op prijs hebben gesteld’ (p. 17). Waarom dan zou een dichter alles in het werk hebben gesteld om zijn bronnenmateriaal op onherkenbare wijze te bewerken? Het lijkt alleszins weinig waarschijnlijk.

Dit nieuwe boek over Floris, Gloriant en Walewein is een verfrissende studie die getuigt van een grote vindingrijkheid en die zeker ook aanzet tot reflectie. Tegelijkertijd lijken Duinhovens bevindingen te hypothetisch om de huidige stand van het onderzoek grondig te kunnen beïnvloeden.

 

Veerle Uyttersprot


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Veerle Uyttersprot

  • over A.M. Duinhoven

  • over Anoniem Floris ende Blancefloer

  • over Anoniem Walewein

  • over Anoniem Gloriant