Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 8 (1985)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 8
Afbeelding van Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.37 MB)

Scans (18.66 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 8

(1985)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Frans Wetzels
Drie Palamedeszen in JCW's levensbeschryvingen

Toen op maandag 20 december 1683 luitenant Palamedes Palamedesz. overleed in Breda, zullen allerlei geruchten over hem de ronde hebben gedaan. Over de dode niets dan goeds, maar de brave Bredase burgers zul-

[pagina 54]
[p. 54]

len ongetwijfeld met rode oortjes geluisterd hebben naar de schokkende verhalen van Peter van Heusden, tavernier in ‘den Ossencop’ op de Grote Markt. In diens huis immers overleed de schilderende luitenant, die zijn schuldeisers betaald had met de zuur verdiende centen van het herbergiersgezin Van Heusden. De geruchten- en roddelstroom kon in de volgende week nog aanzwellen, doordat Palamedesz acht of negen dagen later pas in de Grote Kerk werd begraven. Uit de rekeningen van de Grote Kerk blijkt, dat Palmedis, luitenant, op 28 december in een eiken kist in de kerk werd begraven. Volgens de archieven van de Bredase weeskamer zou dat eerst op de negenentwintigste hebben plaatsgevonden.

Wat zijn we van deze schilder-luitenant aan de weet gekomen? Is er buiten de archieven nog iets over hem te vinden?

Jacob Campo Weyerman behandelt in zijn Levensbeschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen drie Palamedeszen, namelijk de beide broers Palamedes en Antony Palamedesz. Stevers in deel twee, en Palamedes Palamedesz. Junior, een kornet, in het derde deel. Over deze laatste weidt hij behoorlijk uit; het wordt een origineel verhaal, dat noch bij Arnold Houbraken, noch bij Johan van Gool voorkomt.

Weyermans levensbeschrijving van Palamedes Palamedesz. Stevers is een vrij getrouwe kopie van die uit Houbrakens De groote Schouburgh (1718), deel 1, p.303. Ter vergelijking hier twee fragmenten:

Nevens deze verschynt Palamedes PALAMEDESZ. STEVERS. Deze word onder de Konstschilders van Delf getelt, alhoewel hy te Londen gebooren is. Zyn vader die een Vlaming, en konstig werkbaas, om kroezen, koppen, vazen, enz. van Jaspis, Porphier, Agaat en diergelyke kostbare gesteenten te maken, was, woonde te Delf, als hy wegens zyn koning Jakob van Schotland, wierd ontboden; en alzoo hy eenen geruimen tyd aan 't hof opgehouden wierd, kwam zyn vrouw die hy mee genomen hadde, in de kraam van dezen Palamedes, doch hy kwam met zyne ouders weder te Delf, daar hy voorts is opgevoed, en zyn leven lang is blyven wonen. Hy is genoegzaam zonder meester, meester geworden, hebbende zig alleen geoeffent met de konststukken van den vermaarden Esaias vanden Velde na te schilderen, [...]. (A. Houbraken)
PALAMEDES PALAMEDESZ. STEVERS.
Die Konstenaar wort onder de Konstschilders van Delf geboekt, alhoewel hy geboortig is van Londen, en zie hier van de reden. Zyn Vader een Vlaming was een konstig Draayer van Kroezen, Koppen, en Schaalen, uyt Jaspis, Porfier, Agaat, en andere kostelijke gesteentens, die woonachtig was tot Delf toen hy wiert opontboden by Jakob den eersten, Koning der Schotten, en dewyl hy zich een tijd lang aan dat Hof ophield, kraamde zijn Huisvrouw aldaar van dien Palamedes; doch tot Delf korts daar aan wederkeerende, is hy in die stad opgevoed, en blyven woonen. Die wakkere Man is genoegzaam een Meester geworden zonder Meester, als die zich maar alleenlijk oefende in het naschilderen van de stukken van den Konstschilder Isaias van den Velde, waar door hy zo natuurlijk deszelfs handeling had aangewent, dat hy niets anders kon schilderen als Batailles, roerende en stilstaande Legers, en alzulke Oorlogs snorrepyperyen. (Weyerman; deel 2, p.56)

Bij beide biografen krijgt Antony Palamedesz. Stevers maar weinig ruimte toegemeten. Ik geef weer ter vergelijking twee fragmenten, waarbij opvalt, dat Weyerman de voornaam Antony niet vermeldt.

Hij liet een ouder broeder na, Antony Palamedesz. Stevers genaamt, die ook een goed schilder was, zoo in Pourtretten, als gezelschappen.
[pagina 55]
[p. 55]
Deze kwam in 't jaar 1636 tot Delf in 't St. Lucas Gild, en was 1673 voor de laaste maal Hooftman van gemelde Gild. (Houbraken)
Hij liet een ouder broeder na, die ook een goed Schilder was in konterfytsels en in gezelschapjes, en in het St. Lukas Gild tot Delf trat, op het jaar duysent ses hondert ses en dertig, zijnde tot Hoofdman in dat zelve Gild verheven, op het jaar duyzent ses hondert drie en zeventig. (Weyerman; deel 2, p.57)

Zeer uitvoerig beschrijft Weyerman de handel en Bredase wandel van Palamedes Junior in deel 3. In enkele regels laat hij zijn artistieke werkzaamheden aan ons oog voorbijtrekken, om daarna diens schalkse avonturen uitvoerig te becommentariëren. Deze kunstzinnige kornet was een talentvol kunstschilder, die ‘St. Lukas onbloedige konstpenceel verwisselde tegens Bellonas bloedige standaart’. In zijn jeugd zou Weyerman hem gekend hebben als kornet in het garnizoen in Breda. Dat moet dan op vijf- en zesjarige leeftijd zijn geweest. In die tijd bleken ‘noch eenige Konsttafereelen van dien Palamedes, batailles verbeeldende te berusten by deze en geene Konstbeminnaars’ in Breda.

Omdat Weyerman slechts één levensbijzonderheid kan opdissen, zal hij ook al is het een staaltje van gauwdieverij, daarmee de lezer onderhouden. Het lijkt wel of de auteur zich eerst wil verontschuldigen voor de minder oorbare inhoud van zijn verhaal, waarna hij verderop met zichtbaar genoegen de wandaad van Palamedes beschrijft. Hij neemt de lezer mee naar de herberg van Peer van Heusden, waar Palamedes logeerde in Breda.

Die Peer van Heusden had de beste wyn en de gevoeglykste dochters in de lengte en in de breedte van die Frontierplaats, twee zeylsteenen waar op de yzere Officiers gewilliglyk afstuyven, zynde het druyvenat en de vrouwen de huysgoden en de heyligdommen, voor dewelken zy hun leeven en zaligheyt te grabbel gooien aan de voeten hunner vyanden en vrienden. In dat wynhuys, gedoopt het Paradys der Narren, kompareerden dagelyks de heeren Militaairen, de borgerheeren, en de gequalificeerste borgers van Breda, de sommigen om hunne zorgen vier vingeren breed onder den wyn te zetten; anderen om hunne op de pof verrooverde mooye kleeders ten toon te stellen; deezen om te zwetsen over de verborge qualiteyten hunner paarden en maitressen; en geenen om hun vyanden te slachten in volle vree als zo veele muggen of vliegen, en met noch minder moeite als de Bredaagsche slagers die vleeschbedervande insekten verpletteren met hunne leere Vliegelappen. De Borgerheeren en de Borgers waaren vry zeediger van gedrag, die kakelden wat lekker huysbrouwersbier zy herbergden in hunne kelders, wat voor Godvruchtige werken zy deeden by de behoeftige ingezetenen, en wat voor schoone vrouwen zaaten achter hunne toonbanken, dikmaals zo veyl als hunne verleege lakens en stoffen. (p.397)
Doch wy zullen niet vergeeten te zeggen dat dien Palamedes tot zyn slaapkamer had het beste vertrek in die kasteleny, namentlyk de kapel waar in den dronken waard den God der schatten, de inlandsche Dordrechtsche goude en zilvere medailles bergde, of om ons duydelyder te verklaaren, waar in de groote nooteboome kas stond die den dagelykschen ontfangst verslond, in welke kas den spaansgezinde kasteleyn en kasteleynsche alle die onderscheyde munten tegens den nacht bergde, dewelken zy by de zon en by de kaars beurde van alle die sponsdrooge drinkebroeders. Palamedes zag dagelyks die penningen opsluyten, welk gezigt hem altoos deed watertanden, want hy was lekker,
[pagina 56]
[p. 56]
hoovaardig en arm, en zat doorgaans zo lang als den laatste man, welke zitdagen hy niet kon goedmaaken op zyn Kornets traktement, zo dat hy met 'er haast een galg vol aantekeningen overwon op de schuldley des kasteleyns: doch hy ondervond de waarheyd des ouden spreekwoords, dat de voorzienigheyt de bittere wateren des noods veeltyds tot aan, maar zeer zelden tot boven de lippen laat komen.
Het gebeurde eenmaal dat den konstryken Kornet ley een namiddags uyltje te knappen op zyn pavillioen, toen de Hospita iets uyt de kas haalde, en onvoorzigtiglyk de sleutel in 't slot liet steeken, het geen Palamedes, die den slaap des luypaards sliep niet zo dra had gemerkt, of hy stoof overend en stak dien sleutel in de zak en den degen op de zy, waar na hy een wandeling ging doen in het altoos groenent mastenbosch buyten Breda, om zich aldaar met alleenspraaken te onderhouden, wegens dat ten zynen voordeele gelukkig uytgevallen toeval. (p.398)
Tegens het vallen van den avond reverteerde hy in zyn logement, waar in hy noch grooter verwarring zag als in de konstprenten van Jan Bitter, want den waard vloekte als een Haagsche ligtemis, de waardin huylde als een romeynsche Courtisane in een boetpredikatie, de twee dochters schreyden met het eene oog traanen met tuyten, en belonkten met de overige blikken de Officieren als een gespan Wynpaappinnen van vader Bacchus, den zoon die met het feyt van het sequesteeren des sleutels wiert bericht, liep overal met de kop tegens de muuren en wanden als een kolderende schimmel, de drie dienstbaare bevalligheden der drie dienstmeysjes zaagen 'er zo mal uyt als moffinnetjes, die haare maagdommetjes hadden verdroomt tusschen de graswadens der Slennerhenkens in de veerschuyt van Kampen op Amsterdam, en de kalanten bekeeken malkanderen zo stemmiglyk als zo veel klokluyders in rechten die den bout op den kop hebben gekreegen: kortom de kasteleny was herstalt in een zichtbaare hel, waar in niets wiert gehoort als laster, vervloekingen, krocghen, steenen, weeningen der oogen en knarssingen der tanden. Den Kartouchiaansche Palamedes stont quansuys verslaagen op het verhaal van dat sleutelverlies, hy mediteerde in schyn een tyd lang met een diepzinnig air, en besloot eyndelyk dat men den zoon Antony, die waarlyk den besten broeder, maar in dit geval onschuldig was, la peine forte & dure van beezemstokken, handrottingen, en vuystvermaaningen behoorde te doen ondergaan, om hem langs die drie trappen van onderzoek tot de overgaave des sleutels te brengen. Den verwoede kasteleyn bewilligde fluks in dat vonnis, op den onschuldigen Jongen wiert een zwaare hand gelegt, en men sleurde hem naar den tuyn, onderderwyl dat den schalke Kornet hem geleyde. (p.399)

Daar wordt Antony onderzocht van top tot teen, maar de sleutel kan men niet vinden. Voor de kornet breekt nu een gulden tijd aan: hij betaalt met goud en zilver ‘uyt die Hesperische kas’ zijn schulden en laat nieuwe kleren maken. Zelfs kan hij een beursje overhouden als ‘een appeltje voor den dorst, om zich daar van te bedienen in zyn bedevaarden na de Zwaan in het dorp van 's Prinsenhague, na het vliegent Hert tot Ginneken, na het Speelhuys buyten de 's Hartogenbosche poort, en naar alzulke wynkapellen, in dewelken hy nu het hoogste woord voerde, dewyl hy aldaar dikmaals boete deed en offerde voor de overtreedingen zyner medeofficieren. Die leevenswyze duurde en bleef duuren, waar uyt de Officieren en de Borgerheeren beslooten dat hy den steen der Filosoofen, of de konst van yzere hoefyzers in goude dukaten te konnen her-

[pagina 57]
[p. 57]

vormen, had uytgevonden’.

Het geluk is niet bestendig en Palamedes wordt even arm als tevoren als de kasteleinsvrouw hem een ander slaapvertrek toewijst, zodat hij niet meer bij zijn goudbron kan komen. Daardoor wordt hij zo ernstig ziek, dat hij, als hij zijn eind voelt naderen de waard, diens vrouw, zoon en dochters in zijn kamer laat komen, ‘naar alle waarschynlykheyt met een voornemen om het schelmstuk zuyver op te biegten, het welk hy echter op zyn gemoed niet kon verkrygen, alleenlyk verzogt hy vergiffenis van 't geene waar in hy hun mogt hebben verongelykt in generaale termen, en onder die betuygingen bloes hy zyn leevenslamp uyt, en Palamedes voer ter zielen. Zo dra was hy niet op het stroo gelegt om te verzygen gelyk als een oliekoek, of zyn nalaatenschap wiert geinventarizeert, en den sleutel in zyn broekzak gevonden, op wiens kruysvinding de Helena des kasteleyns in katzwyn viel, en den kasteleyn zulk een verwoede wapenkreet opstak als of de Keyzerlyke hongaaren te vuur en te zwaard in zyn Karavansera waaren gevallen’. (p.402)

Besluit:

Jacob Campo Weyerman heeft meer dan veertig jaar na deze gebeurtenis uit zijn geheugen dit verhaal opgediept. Zijn moeder, Elisabeth Sommerell, heeft een tijdlang (van 1701-1704) de herberg waar uithangt den ossecop, in dit verhaal het Paradijs der Narren genaamd, gehuurd voor f200 per jaar. Is er in die periode nog eens gesproken over de ongelukkige kornet Palamedes Palamedesz.?

Welke elementen uit Weyermans verhaal zijn controleerbaar en door mij gecontroleerd?

1.Op 13 maart 1682 legt de heer P. Palamedes, luitenant, een verklaring af over een woordenwisseling en handgemeen in de herberg van Peeter van Heusden, tervernier in den ossencop. Samen met ritmeester Crillaerts zat Palamedes in de achterkamer van deze herberg, toen op zaterdagmiddag 28 februari een ruzie in de voorkamer uitbrak tussen de twee broers Abraham en Sebrecht Mesch. Deze getuigenverklaring wordt ondertekend door Palamedes en P. van Heusden.
2.Op 9 juli 1683 is luitenant Palamedes present bij een verklaring die de vaandrig Willem van Enschede aflegt. Ook nu weer behoren Palamedes en Peeter van Heusden tot de ondertekenaars.
3.In de rooms-katholieke kerk van de Brugstraat wordt op 22 augustus 1656 gedoop Antonius, de wettige zoon van Petrus Bartholomeus van Heusden en Maria van Speelberghen. In dezelfde kerk in Breda worden nog enkele dochters van Petrus van Heusden gedoopt.

Conclusie: Weyerman blijkt betrouwbare levensbeschrijvingen te schrijven, die eeuwen later nog amusant en leesbaar blijven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Jacob Campo Weyerman


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De levensbeschryvingen der Nederlandsche konstschilders en konstschilderessen (4 delen)


auteurs

  • Frans Wetzels