Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 36 (2013)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 36
Afbeelding van Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 36Toon afbeelding van titelpagina van Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 36

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.25 MB)

Scans (3.71 MB)

ebook (4.97 MB)

XML (0.74 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 36

(2013)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 171]
[p. 171]

De vrolyke navorscher

‘Niet onbewust, dat alle beginzelen moeilijk zijn’: Jacob Eduard de Witte Junior solliciteert in 1807 bij Pieter Vreede

In het leven van Jacob Eduard de Witte (1763-1853) ontmoeten literatuur en bedrog elkaar op onnavolgbare wijze.Ga naar eind1 Het lijkt erop dat zijn talent voor de letteren niet toereikend was om zich in de harten van lezers en weldoeners een onvervreemdbare plaats te verwerven. Hij verdween als schrijver al tijdens zijn leven in de schaduw, waar hij alleen dankzij pseudoniemen kon volhouden dat hij een ander was. Misschien beschikte hij wel over andere talenten, maar hij verlangde meer applaus dan waar zijn verdiensten hem recht op gaven en van de nood maakte hij ondeugden.

De Witte had een abonnement op de schreef, om die per ongeluk of expres te overschrijden. Zijn ‘eeuwige’ verbanning uit Holland, gevolg van het verraad in 1782, duurde hem te lang en meer dan eens passeerde hij de grens van Holland, al was het maar om bij zijn vrouw en kinderen in Alkmaar te kunnen zijn. In 1804 werd hij daar opgepakt en vervolgens veroordeeld tot drie jaar tuchthuis. Die zou hij moeten doorbrengen in Gouda, maar met zijn charme verwierf hij zich grote, onmogelijke vrijheden. Al na enkele maanden werd hij betrapt op een relatie met de ‘binnenmoeder’ van het tuchthuis. Nadat hij de straf van drie jaar had uitgezeten mocht hij even naar Alkmaar, om er met zijn vrouw enkele zaken te regelen. Hij bleef echter langer weg en op 17 augustus 1807 werd hij gearresteerd in Hoge en Lage Zwaluwe, op Hollands grondgebied. Zijn verweer - hij wist niet dat de Zwaluwes Hollands waren, hij dacht dat het tot de Baronie van Breda behoorde en dat het buiten territorium van verbanning viel - vertoont grote gelijkenis met eerder en later verweer: hij kon er nooit iets aan doen, het waren altijd misverstanden! Deze keer hechtte men blijkbaar enig geloof aan De Witte, want hij kwam er met een waarschuwing vanaf.

In de tijd die De Witte in Gouda in gevangenschap doorbracht, zocht hij niet enkel liefde en vrijheid, maar ook perspectief. Op 11 april 1807, een paar maanden voor de termijn van drie jaar afliep, schreef hij Pieter Vreede een brief, waarin hij zogenaamd vooral om inlichtingen vroeg.

 

Vreede (1750-1837) was weliswaar geen Brabander van huis uit, zoals De Witte die in Den Bosch was geboren, maar zijn inzet voor de gelijkberechtiging van Brabant en het belang van zijn lakenfabrieken voor Tilburg hadden van hem een Brabander ‘van begeerte’ gemaakt. Vreede, Leidenaar van origine, had in de jaren dat De Witte in het gevang zat, de stadhouderlijke familie toejuichte en andermaal achter de tralies doorbracht,Ga naar eind2 in het patriottisme carrière gemaakt. De opgang van Vreede was in 1787 weliswaar gestuit - en hij had een veilig heenkomen gezocht in Lier, later in Tilburg - en na de tweede staatsgreep van 1798 afgebroken, maar hij bleef prominent in het openbaar leven. Hij solliciteerde onophoudelijk naar de status van ‘elder statesman’: net als De Witte wenste hij meer applaus dan dat wat hem ten deel viel.

In de brief aan Vreede verzwijgt De Witte wijselijk dat hij gedetineerd is. Zelfs wekt hij de indruk dat zijn gezin in Gouda verblijft, maar dat hij bereid is ‘provisioneel’ - een modewoord uit de eerste jaren van de Bataafse Revolutie - alléén naar Brabant te komen. J. Polijn, de stadssecretaris van Gouda en belast met toezicht op het tuchthuis, verschijnt in de brief bijna als persoonlijk secretaris van De Witte.

[pagina 172]
[p. 172]

De Witte, die in zijn brief verwijst naar zijn verleden als literator, poseert als een bewonderaar van Vreede.Ga naar eind3 Dat lijkt er te veel aan. Alsof Vreede niet wist dat De Witte juist naam had gemaakt met lofzangen op leden van de stadhouderlijke familie?

Interessant is dat De Witte dingt naar een positie als onderwijzer, maar dan liefst aan huis bij welvarende families. In 1792 had hij nog een kleine Brabantse schoolstrijd veroorzaakt, omdat hij zijn minachting voor het onderwijs in de Meijerij de vrije loop liet.Ga naar eind4 Om zich van iedere mogelijke blaam te zuiveren, verklaarde hij een kindervriend te zijn:

De natuur schonk my genoeg gevoel om een vriend der Kinderen te zyn; Ik beschouw ze als weezens die het volkoomenst recht op de deernis en de zorgen der maatschappy hebben; myne eigene kinderen verlevendigen dit gevoel.Ga naar eind5

Nu liet hij met gevoel voor drama weten dat het onderwijs ‘eene zeer belangrijke bedoeling van mijn hart’ is.

Haast Freudiaans is de mededeling van de briefschrijver dat hij goed wist dat ‘alle beginzelen moeilijk zijn’. Of Vreede zich in zijn antwoord vrolijk maakte over deze erkenning van morele onvastheid is onzeker. Zeker is wel dát hij reageerde. Op de brief, bewaard in het Regionaal Archief Tilburg in een familiearchief van bescheiden omvang, staat genoteerd dat op 16 april een antwoord is verzonden.Ga naar eind6 Hieronder volgt de tekst van de brief.

[omslag:] Wel Edel Heer!
Den Heere P. Vreede.
Fabrikant in Laakenen
Te Tilburg bij 'S Bosch.

Wel Edel Heer!

 

Genoodzaakt door eene van die Lotsverwisselingen, die zoo vaak over het geluk of ongeluk van het menschelijk leeven beslissen, ben ik verplicht naar middelen uittezien, om door mijne Studie en de bekwaamheden die ik mij heb poogen eigen te maaken, mij een redelijk fonds van bestaan voor het toekoomende te bezorgen; en daar ik geïnformeert ben, dat te Tilburg en Oosterwijk zich veele fatzoendelijke familjen bevinden, die geneegen zouden zijn, hunne Kinderen de noodige Instructie te laaten geeven, in de Fransche, Engelsche, Hoog en Neduitsche Taalen, benevens al het geen tot eene gedistingueerde Opvoeding vereischt word, en 'er zich geen Onderwijzer, in dat vak, op die beiden plaatzen bevind, zoude ik mij gaarne aldaar etablisseeren, niet zoo zeer om als Schoolhouder te fungeeren, maar wel om tot het geeven van privaat lessen te worden gebruikt. - Ik zal mij niet chargeeren met mijne familje; mijne Vrouw en Kinderen blijven ter plaatze hunner jegenswoordige inwooning; ik zoude, immers provisioneel, alléén overkoomen, en mij bij ordentelijke burgerlieden eene of twee Kamers huuren; en zien of het wilde opneemen, waarna ik mijn huisgezin altijd, bij vervolg, mij konde laaten volgen; indien UWEd: nu denkt dat de aan mij gegeevene Informatien gegrond zijn en ik aldaar, op eene redelijke wijze, zoude kunnen bestaan; heb dan de vriendelijkheid mij, desweegens, met openhartigheid uwe gedachten te laaten weeten. Mij is niet onbewust, dat alle beginzelen moeilijk zijn; en men eerst proeven van bekwaamheid en geschiktheid moet hebben gegeeven, bevoorens men een algemeen vertrouwen kan winnen; doch, daar ik niet twijffel of ik zal, hieraan, kunnen voldoen, en de opvoeding van Kinderen altijd eene zeer belangrijke bedoeling van mijn hart is geweest, zal het mij, voor eerst, genoeg zijn, door UWEd:

[pagina 173]
[p. 173]

verzeekert te worden, van de moogelijkheid eener goede slaaging in mijn voorneemen. - Het zijn niet alleen de Taalen waartoe mijn onderwijs zich zoude bepaalen; de Letter, Historie, Aardrijks en Meetkunde zoude ik, met de beginzelen der Teken en Bouwkunde, tevens kunnen instrueeren; en [verso] ik vertrouw genoegzaam, als Literator, bij UWEd bekend te zijn, dan dat ik eene verdere verzeekering van bekwaamheid zoude nodig hebben. - Mag ik UWEd. dan zeer vriendelijk verzoeken, mij uw antwoord, onder Addres van den Wel Edelen Heer J. Polijn, Secretaris der Stad Gouda, te doen geworden, welken heer mij hetzelve, onverwijlt, zal ter hand stellen? -------- Nog iet. - Daar ik weet dat UWEd eene zeer uitgebreide affaire, door uw fabriek hebt, en daarvoor zomtijds kundige lieden, in een of ander vak, benodigt zijn, zoude ik zeer gaarne, de uuren die mij van het gewoon onderwijs overbleeven, daaraan willen toewijden; UWEd. kunt des, in allen gevallen, over mij, wanneer ik te Tilburg ben, beschikken; zullende mij niets aangenaamer noch tot eene grooter voldoening zijn, dan van eenigen dienst te kunnen zijn, aan UWEd, als aan een man, voor wien ik altijd eene diepe hoogachting gevoelt heb. ----- Geene bekenden, buiten UWEd, in Tilburg hebbende, waarbij ik mij, ter bekooming van bovenstaande informatie, konde vervoegen; verschoone UWEd de vrijheid die ik, door het schrijven deezer, neem! ----

Mij aan de protectie van UWEd. beveelende, heb ik de eer mij, met alle respect te noemen:

 

Wel Edel Heer!

UWEd: Ond: Dwilligen Dienaar

JE deWitte Junior

Gouda den 11 April

1807

 

peter altena

[pagina 174]
[p. 174]

Wie kent de ‘Wydberoemde Hoogduitsche Docteres’ Catharina de Heyn?

In deel 1 van het Brusselse handschrift met teksten van Jacob Campo Weyerman is achter de handgeschreven teksten een pamfletje meegebonden waaraan tot nu toe geen aandacht is besteed.

Het papier is aan twee kanten bedrukt, en de tekst maakt reclame voor een vrouw die beweert allerhande ziektes en kwalen te kunnen genezen. Ik ben er niet in geslaagd om een plaats of jaar aan dit pamflet te koppelen, en ook de vrouw zelf, Catharina de Heyn, is een mysterie voor mij gebleven. Zelfs het verband tussen het pamflet en Weyerman is mij niet duidelijk; misschien bestaat zo'n verband ook helemaal niet. Wie kan deze tekst in perspectief plaatsen, en daarmee misschien ook nieuw licht werpen op de geschiedenis van het Brusselse handschrift?

BEKENDMAKING.
Dat alhier is aangekoomen de Wydberoemde Hoogduitsche Docteres, genaamd catharina de heyn, dewelke eerlang uit Duitsland aangekoomen is, met voorneemen haare Weetenschap en Ervarendheid in de Medicyn-Konst te exerceeren, en haar eenige tyd alhier op te houden. Alhoewel ook verscheide Koningen en Vorsten, als zy de Medicyn-Konst oeffenen, zelfs hunne Ryken door Reizen, tot nut hunner Onderdaanen: Zoo zal het niemand vreemd voorkoomen, wanneer andere Persoonen tot Geneezing van verscheide Zieken hun Geboorte-Plaats verlaaten en door de Waereld Reizen en nog wel met dat Roemrugtig voorneemen den Armen hulpryk en door middel en ten Nut te weezen: Maar of men al zoekt zyn best voor zyn Evenaasten te doen, om met Eere door de Waereld te koomen, zoo en is 'er nogthans veel bedrog onder den naam van Medicyn-Meesters, dat iemand haast zal bevreest zyn, om zig aan een vreemd Mensch te betrouwen: Maar om een ieder het mistrouwen te beneemen, zal ik de Proef aan de Armen Kranken voor niet maaken, mits dat zy een Briefje tot bewys moeten hebben van de Diaconie.
Ten eersten Genees ik alle zoorten van Moeder Kwaalen, roode en witte Vloed en die haar Tyd verlooren hebben, of die dezelve al te sterk hebben, Benaauwdheid der Borst, Long Ziektens, Hert-Klopping en Water-Zugt, Bloed-Spuwen, Duizeling in 't Hoofd en onverdraagelyke Hoofd-Pyn, Vallende Ziekten, [(]indien men dezelve voeld aankoomen) mitsgaders alle zoorten van Koortszen: Ook heeft zy nog voortreffelyke Middelen tot verzagting van Jigt en Podagra, alle zoorten van Kanker en een deugdzame Oly tot vermaaling van een Steen, zonder Pyn.
Alle gebreeken der Oogen, (uitgenoomen de zwarte Star,) worden in korten Tyd van my Geneezen, als ook zwaare Doofheid, (indien het Tempanum niet beschadigd is,) ik Genees veele in een half Uur: Item alle zoorten van Venus-Ziekten, op een subtiele manier, zonder salvatie, Genees ik uit de grond en indien het den Patient begeerd, zal het zoo geheim geschieden, dat den Byslaap niet zal gewaar worden: Ik heb een deugdzaam Water voor de Mond, het neemd weg de Tand Pyn en maakt de Tanden wit als Yvoor: Ook is by my te bekoomen een deugzaam Tand-Poeder, 't zuiverd de Mond, verdryft de Scheurbuik, maakt de losse Tanden vast en de zwarte Tanden wit als Yvoor, kost alleen 4 Schellingen, goed of geen Geldt.
NB. Deeze en nog veele andere Ziektens, dewelke weegens de kleinte van het Briefje niet kunnen genoemd worden, Genees ik alle met opregte Hoogduitsche Medicynen.
Om alles te noteeren is onmoogelyk, maar zoo 'er eenige Patienten zyn, die inwendige Accidenten of Gebreeken hebben, die kunnen met my daar over Consuleeren en ook het Water, na Midder Nagt gemaakt zynde, meede brengen, zoo zal ik dezelve zeggen, of zy te helpen zyn of niet: Want [verso:] de Heere laat de Medicynen uit de Aarde wassen en een Wys Mensch veragt dezelve niet: Ook is het zeeker dat meenig Mensch met het een of ander bezwaar in zyn Lichaam gekweld is en oorzaak heeft om met den Koning David te klaagen: Daar is niets
[pagina 175]
[p. 175]
gezonds aan myn Lichaam zig gaarne een goeden Raad en de beste Vrugten deelagtig maaken wilde, maar een ander tot hem koomende, zegt: Gaat niet heen, wie weet of het u zal helpen? gy zyt een langen tyd met dit Gebrek belaaden geweest. Van zulken Menschen kan men in der waarheyd niet zeggen, dat zy het besten voor hunnen Eevenaasten zoeken. Nu gesteld, een Mensch was twee Jaaren Blind geweest, een andere had een zwaare Breuk en de derde was met de Steen belaaden, zouden dan zulke Menschen daarom bevreest zyn? ô! Neen, de Uure die de Heere hem tot Geneezing heeft gegeeven, is nog niet vervuld en egter hebben zommige hunne Zonden nog niet afgebeeden, want de Straffe komt om der Zonden wille. Hier van hebben wy een schoon Exempel aan Tobias, welke vier Jaaren Blind is geweest, moest hem niet de Gal van een Vis helpen? Bevryden niet de reuk van den Leever, Sara voor Asmodie? Boek Tobias Cap. 8 vs. 2. Als de Vroome Koning Hiskios van den Heere aangezegt wierd dat hy Sterven zoude, nam hy zyn toevlugt tot het Gebed en schoon zyn Gebed verhoord wierd, niet te min moest men Vygen op zyn Accident leggen, tot dat de Pyn over ging en de Geneezing kwam. Ja den stand der Medicynen heeft Christus lief gehad en met die om te gaan ons geleerd, by den Evangelist Lucas te leezen, daar hy den Arts der Zielen en des Lichaams geweest is. Maar deeze stand word dikwils slegt beloond: Als men de Medicyn-Meester van noden heeft, belooft men veel en als men tot Geneezing komt, is hy een gruwel in des Patients Oogen, gelyk zulks Christus zelfs bejeegend is, als hy 10 Melaatsche Genas, en maar één daar onder was die God Dankte. Het is nu dierhalve geoorloofd ordentelyke Medicynen te gebruiken; Want zoo spreekt Syrach: Laat de Medicyn-Meester tot u koomen en verwerpt hem niet. Want de Heere heeft hem Geschaapen en laat hem niet van u, terwyl gy hem noodig hebt. Maar wagt u, dat gy hem niet voor de Heere zoekt, gelyk Koning Assa gedaan heeft en dierhalve gaf de Heere geen Zeegen tot zyne Medicynen en hy moet Sterven. Gebruikt ook geen verbooden Middelen en zoekt geen hulp by de Toovenaars, die den Naam des Heeren lasteren, want zo deed Koning Ahasias, die zogt Remedie by den Af-God Baalsebub te Ekron, dierhalven hem de Heere zeggen liet, is 'er dan geen God in Israël, dat gy heenen gaat te vraagen Baalsebub, den God te Ekron? Gy zult dierhalven Sterven en niet van uw Bed op koomen, waar op gy geleegen zyt. Ik wil den Leezer niet langer ophouden.
NB Ik staa niet met een Theater op de Markt, of op Kermis en zende niemand uit om Middelen te brengen, maar die my gelieven te Spreeken, addresseeren zig aan myn Wooning, alwaar ik particuliere Kamers heb, om een ieder te spreeken. De Armen kunnen Vrydags by my 's Namiddags van 2 tot 5 Uuren Consulteeren. Ik ben Woonagtig in de Heerestraat over het Logement het Swyns-Hooft, in het Ordinaris by Mr. Willem van Dyck.

jac fuchs

Advertentietarieven in 1759 en 1778/79

In februari 1777 overleed de 63-jarige Thimon (Thymon) Boey ‘aan koortsen’. De dertig gulden impost voor zijn begrafenis in de Haagse Kloosterkerk werden op de 26ste van die maand voldaan. In zijn leven was hij substituut-griffier en secretaris van het Hof van Holland geweest en had hij een geschiedenis van het Hof van Holland (1760/61) en een ‘woordentolk’ rechtskundige termen (1773) geschreven. Zijn weduwe, Henrietta Antoinetta Hop (1721-1798), overleefde hem goed twintig jaar.

Waarom (een deel van?) zijn nagelaten boedel door het Hof van Holland afgewikkeld werd, is mij niet bekend. In ieder geval werden op 28 november 1777 Johan Theodoor Roijer en Hendrik Augustus Speirman aangesteld als curatoren. Behalve enkele roerende goederen als contanten, kleding en boeken, liet Boey ook 12/90ste deel na in ‘Het huis van Prins Maurits’, hoek Korte Vijverberg/Plein in Den Haag. Dat diende verkocht te

[pagina 176]
[p. 176]

worden. De curatoren lieten daartoe advertenties in verschillende kranten plaatsen. Consciëntieus als ze waren, borgen ze elke rekening daarvoor op in hun dossier - waar de onderzoeker ze nog altijd kan vinden.

Een kleine twintig jaar eerder, in 1759, plaatste het Amersfoortse stadsbestuur enkele advertenties, waarvan eveneens kwitanties bewaard zijn gebleven. In dat geval ging het om ‘opsporing verzocht’-berichten: wie en waar was de onverlaat die twee dode kindertjes in een zak had achtergelaten? Beloning voor de gouden tip: honderd zilveren ducatons. Voor informatie die zou leiden tot aanhouding van de schaapherder bijgenaamd Willem Kardoes werd een premie van driehonderd caroli guldens uitgeloofd. Kardoes had iemand doodgestoken.



illustratie
Rekeningen voor krantenadvertenties uit het Boey-dossier. De streep erdoorheen wil zeggen dat ze betaald zijn.


Wie de rekeningen narekent komt tot de ontdekking dat, althans in 1778/79, de kranten een uniform advertentietarief hadden: negen stuivers per regel per plaatsing. Dat gold tenminste voor de Leidse, de Amsterdamse en de Haagse krant (laatstgenoemde krant rekende dat tarief ook al in 1759). Bij de Haarlemse krant echter was het tarief, in 1759, een stuk lager: zes stuivers per regel per plaatsing.

Niet alleen voor advertentietarieven zijn de gegevens schaars, dat geldt ook voor aanplakbiljetten. Tot slot daarom een toegift uit het Boey-dossier: een rekening, uit 1778, voor zo'n biljet - 100 exemplaren plano: f 10:10; het benodigde zegel: f 0:15; aanplakken: f 1:0:0 (in guldens en stuivers dus).

 

anna de haas en ton jongenelen

Bronnen: Archief Eemland, Amersfoort: toegang 0001.01 (Stadsbestuur Amersfoort), inv. nr. 1900. Haags Gemeentearchief: Begraafregisters. Nationaal Archief (Den Haag), toegang 3.03.01.01 (Hof van Holland), inv. nr. 4402, dossier 1.
eind1
Over het leven en werk van De Witte: Jacob Eduard de Witte, Fragmenten uit de roman van mijn leeven (1763-1790). Ed. Grietje Drewes en Hans Groot (Hilversum 1993); Arianne Baggerman, ‘“Alles kan gebeuren”. Het verborgen tweede leven van Jacob Eduard de Witte’, in: Cis van Heertum, Ton Jongenelen en Frank van Lamoen (red.), De andere achttiende eeuw. Opstellen voor André Hanou (Nijmegen 2006), p. 167-199.
eind2
Peter Altena, ‘Jacob Eduard de Witte (1763-1853). Van landverrader tot schrijver’, in: Anna de Haas (red.), Achter slot en grendel. Schrijvers in Nederlandse gevangenschap 1700-1800 (Zutphen 2002), p. 183-191.
eind3
Deze Polijn biedt mogelijk een nader spoor!
eind4
Over die merkwaardige strijd bij geval later nader.
eind5
Jacob Eduard de Witte Jun., ‘Antwoord den zot na zyne dwaasheid; op dat hy in zyne oogen wys en zy.’ Salomo. Of antwoord - aan den naameloozen schotschryver, jegens myn vertoog over de staat des landmans, in de Majorye van 's Bosch ('s Hertogenbosch 1792), p. 12.
eind6
Regionaal Archief Tilburg, nr. 129 (Archief en documentatie Paulus en Hendrik Vreede lakenfabr. 1792-1995), inv. nr. 2. In de tekst staat daadwerkelijk ‘Neduitsch’, geen bewijs van grote nauwkeurigheid van de sollicitant.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Jacob Campo Weyerman


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Peter Altena

  • Jac Fuchs

  • Anna de Haas

  • Ton Jongenelen

  • over Jacob Eduard de Witte

  • over Pieter Vreede

  • brief aan Pieter Vreede

  • brief van Jacob Eduard de Witte


datums

  • 1807

  • 1759

  • 1778

  • 1779

  • 11 april 1807