Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 41 (2018)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 41
Afbeelding van Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 41Toon afbeelding van titelpagina van Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 41

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.38 MB)

ebook (7.61 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 41

(2018)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 85]
[p. 85]

Signaleringen

Bert Koene, De diligences van Bouricius. Anderhalve eeuw bedrijvigheid langs 's heren wegen. Hilversum, Uitgeverij Verloren 2017. 222 p., ill. Prijs: €25.

In 1698 verwierf de familie Bouricius het recht om een diligence, een postwagen, te laten rijden van Amsterdam naar Arnhem. Vanuit deze Gelderse stad waren er mogelijkheden om door te reizen naar Keulen, Frankfurt of andere bestemmingen in Duitsland. Het was een bestaande verbinding, gekocht van een ondernemer die er geen brood meer in zag en zijn bedrijf ernstig in verval had zien raken.

De titel van het boek waarin Bert Koene het verhaal vertelt, is een vlag die de lading niet helemaal dekt, want hoewel het uiteraard (ook) gaat over de postwagendienst, staat de bedrijvigheid langs 's heren wegen zeker niet centraal. De auteur is zich dat wel bewust: ‘De beslissing om vanuit de firmanten Bouricius te schrijven, bracht met zich mee dat er geen algemene inleiding zou zijn over het vervoer per diligence. In plaats daarvan groeit in de loop van het verhaal het beeld van hoe de diligenceonderneming Bouricius functioneerde. Het personeel, het rijdend materieel, de paarden, de staat van wegen, het tolwezen, wetten en voorschriften, dat alles komt aan de orde, maar alleen voor zover nodig om de gang van zaken in het familiebedrijf te schilderen’. Wie meer over het vervoer over de weg in Gelderland en de aangrenzende Duitse gebieden wil weten, wordt verwezen naar ‘de kloeke delen’ van J.W. van Petersen: Reizen is tol betalen (2002) en Van rollende rad'ren en dampend gespan (2012).

De geschiedenis van de familie Bouricius bestrijkt zo'n anderhalve eeuw. Het verhaal begint met Gerard Brouwer, telg uit een familie die succesvol was met het bakken van de befaamde Deventer koeken. Hij verliet in 1686 Deventer, studeerde in Franeker, mat zich de naam Bouricius aan, trouwde en werd ‘behuwd poorter’ van Amsterdam. Na enige tijd besloot hij zich te storten in een bedrijfstak die hij vermoedelijk alleen als klant kende. Financieel geruggesteund door de erfenis van zijn koekenbakkende voorouders nam hij een onderneming in diligences over.

In het verhaal lezen we hoe de familie erin slaagde de diligenceonderneming succesvol te exploiteren en krijgen we zicht op hun groeiende sociale status. Zo wisten leden van de familie Bouricius een belangrijke rol te spelen in het openbaar bestuur, op stedelijk en gewestelijk/departementaal niveau. De familie ging langzaam maar zeker tot de ‘gecultiveerde burgerij’ behoren. De sociale status van de familie wordt onder meer zichtbaar in diverse geschilderde staatsieportretten.

Er werd gemusiceerd en er werden schilderijenverzamelingen aangelegd. Die activiteiten leiden in het boek tot relatief uitgebreide uitstapjes. Zo verkent Koene het Arnhemse muziekleven halverwege de achttiende eeuw en probeert de auteur de vraag te beantwoorden op welke trede Gerard Bouricius de Jonge, de grootste verzamelaar binnen de familie, stond in het milieu van Amsterdamse kunstverzamelaars. Vaak zijn die zijpaden functioneel omdat ze de familie inkleuren, maar ze leiden soms ook de aandacht af van het eigenlijke verhaal.

De geschiedenis eindigt met de neergang van het vervoersbedrijf. De familie raakte uit de gratie en kreeg in de negentiende eeuw onder de Oranjevorsten van het Koninkrijk der Nederlanden de rekening gepresenteerd voor oude politieke standpunten. Het monopolie op de verbinding Amsterdam-Arnhem werd verspeeld, waarna de ‘roekeloze ondernemingslust’ van Adriaan Frans Bouri-

[pagina 86]
[p. 86]

cius uiteindelijk het faillissement over het bedrijf afriep.

De auteur heeft bij het reconstrueren van de familiegeschiedenis handig gebruik gemaakt van een groot aantal uiteenlopende bronnen. Archieven van overheden, notarissen, rechtbanken en verenigingen zijn uitvoerig doorgespit. Boedelinventarissen waren belangrijke bouwstenen voor het verhaal. Ook kranten, brieven en egodocumenten konden geraadpleegd worden, waaronder een familiebijbel met allerlei aantekeningen.

Het verwerken van archiefstukken tot een goed lopend verhaal is niet iedereen gegeven, maar Koene is daar zeker in geslaagd. Het boek is mooi geïllustreerd, vlot geschreven en goed leesbaar, al slaat de auteur naar mijn gevoel soms iets te graag een zijpad in.

 

john dehé

Pieter van Wissing, In louche gezelschap. Leven en werk van de broodschrijver Philippus Verbrugge (1750-1806). Hilversum, Verloren 2018. 272 p., ill. Prijs: €29.

Op het einde van het boek verzucht de auteur dat hij niet meer hoeft na te denken over de vraag of zijn hoofdpersoon eigenlijk wel een biografie verdient. Het antwoord lijkt me echter duidelijk: Philippus Verbrugge scharrelde rond in de marge van de geschiedenis, maar hij slaagde er als geen ander in om ruzie te krijgen met iedereen en alleen al daarom kun je met hem als leidraad een mooi boek schrijven.

Verbrugge was een onvolprezen Prinzipienreiter. Na een opleiding als bursaal aan het Statencollege in Leiden ging hij in 1777 aan de slag in Koedijk, een gemoedelijk dorp waar het met de kerkelijke regels niet zo werd nauw genomen. De diaconie besteedde een weesjongen bij een katholieke kleermaker en een diaken trouwde er met zijn dienstmeid toen ze zwanger was. Dat was tegen de zin van de nieuwbakken predikant. Korte tijd later werd dominee Verbrugge wegens de hoogoplopende meningsverschillen ontslagen.

In Delft, waar zijn familie woonde, vond hij een nieuw emplooi als broodschrijver. De politieke spanningen namen immers snel toe en er viel geld te verdienen met pamfletjes tegen de hertog van Brunswijk. Spoedig realiseerde de beginnende broodschrijver zich dat het voordeliger was om niet voor de markt, maar in opdracht te schrijven. Aangezien de stadhouderlijke partij behoefte had aan een vaardige publicist, maakte hij een scherpe politieke draai. Zijn blaadje De Post naar den Neder-Rhijn bracht hem in conflict met de patriotten. Die hadden de mond vol van persvrijheid, maar dat gold vooral het eigen gelijk en niet de landverraderlijke ideeën van hun tegenstanders. De Haagse schepenbank legde de drukker Johannes Rogatsnik en de uitgever Thomas van Os een boete van drieduizend gulden op, die ze overigens prompt vergoed kregen van de stadhouder. Vanuit Den Haag leidde het spoor naar Delft.

Verbrugge bleek echter uit harder hout te zijn gesneden dan Rogatsnik en Van Os. Hij koos ervoor om de rechtsmacht van de hoofdofficier niet te erkennen en consequent geen antwoord te geven op de aan hem gestelde vragen. Die minachting van de justitie leidde tot een langdurig voorarrest. Uiteindelijk werd ook hem de in de wet vastgelegde boete van drieduizend gulden opgelegd, hetgeen wederom betaald werd door Willem v. Daarmee kwam de principiële ontkenner op vrije voeten, maar toen had hij al twee jaar gezeten.

Verbrugge vertrok naar Duisburg, promoveerde in de rechten, trouwde en sleet enkele relatief rustige jaren in Brabant. Na de Bataafse Revolutie vestigde hij zich te Amsterdam. Daar kwam hij opnieuw in conflict met de overheid. In

[pagina 87]
[p. 87]

1796 besloot het Comité van Algemene Waakzaamheid hem te detineren, maar de aanklacht werd niet doorgezet en na zes weken kwam Verbrugge weer vrij. Een jaar later veroordeelde het Comité van Justitie hem tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Na zijn vrijlating volgde nog een laatste veroordeling: in 1804 verloor Verbrugge zijn burgerrechten. Twee jaar later overleed hij.

Zoals gezegd, met zo'n querulant als leidraad kun je een mooi boek schrijven. Van Wissing laveert behendig dwars door de woelingen van de patriotse en Bataafse revoluties. Vooral de politieke afwegingen in het stadhouderlijke kamp in de jaren tachtig komen goed uit de verf. Voor de stadhouder bleef die huurpen een verachtelijk sujet en de verstandhouding werd er niet hartelijker op toen Verbrugge, die van hem een toelage ontving, nog meer geld eiste en daartoe zelfs dreigde de geheime salariëring openbaar te maken.

Van Wissing worstelt echter met de juridische aspecten van zijn verhaal. Verbrugge werd drie maal in verzekerde bewaring gesteld. Over het Delftse voorarrest schrijft Van Wissing: ‘het in de gevangenis aanwezige radbraaktoestel zal niet zijn gebruikt’ (p. 109). Dat klopt, radbraken was een straf, geen verhoormethode. En maandenlang werd er gekibbeld over de te volgen procedure: ordinaris ex carcere of extra-ordinaris. Bij de ordinaris procedure antwoordde de verdachte op schriftelijke vragen en mocht hij zich laten bijstaan door een advocaat. Meestal bleef hij op vrije voeten, maar bij ex carcere werd hij veiligheidshalve opgesloten. Bij de extra-ordinaris procedure zat de verdachte altijd in voorarrest. Hij mocht geen bezoek ontvangen, kreeg geen juridische bijstand en werd verbaal verhoord. Bovendien kon bij hardnekkige ontkenning de tortuur worden toegepast. Uiteindelijk koos men voor de procedure ordinaris ex carcere.

Dan komt de jonge veelbelovende advocaat Willem Bilderdijk in beeld en prompt verlies ik de draad van het verhaal. Kennelijk was er een tussenvonnis en verhuisde Verbrugge van de Boeien naar een ‘detentiekamer’, waar hij bezoek mocht ontvangen en waar hij volgens zijn vijanden ware bacchanalen aanrichtte (p. 118-120). Ik vermoed dat Van Wissing het allemaal ook niet meer kon volgen. Het verklaart zijn verzuchting dat de biografen van Bilderdijk nog maar weinig licht hebben laten schijnen over diens rechtszaken (p. 249 noot 37).

Met betrekking tot de tweede detentie heeft Van Wissing geen eigen onderzoek gedaan naar de beraadslagingen van het Amsterdamse Comité van Algemene Waakzaamheid en naar die van de eigenlijke opdrachtgever, de Haagse Commissie van Correspondentie. Hij beschrijft deze episode vanuit Verbrugges autobiografische Beknopt verhaal.

Bij de derde detentie lijkt hetzelfde het geval. De boekverkoper Philippus van Leeuwen junior zou zich uit de voeten hebben gemaakt, maar daar horen we verder niets meer van. En Verbrugge zelf zou zijn veroordeeld zowel voor zijn staatkundige Verhandeling uit 1797 als, ten tweede male en dus wederrechtelijk, voor De Post naar den Neder-Rhyn (p. 214). Dat komt echter niet uit de juridische archieven, maar uit het Beknopt verhaal. En Van Wissing schrijft: ‘of hij ook gegeseld is is niet bekend’ (p. 214). Maar die geseling is ontleend aan de eis van de hoofdofficier, geciteerd in het Beknopt verhaal, en niet aan het uiteindelijke vonnis.

Kortom: met die dwarse dominee Verbrugge als leidraad is Pieter van Wissing erin geslaagd een mooi boek te schrijven. Tegelijkertijd is het een intrigerend boek, juist omdat het in sommige opzichten onaf is en zo veel nieuwe vragen oproept.

 

ton jongenelen

[pagina 88]
[p. 88]

Wim van Anrooij en Paul Hoftijzer (red.), Lezen in de Lage Landen. Studies over tien eeuwen leescultuur. Hilversum, Verloren 2017. 299 p., ill. Prijs: €35.

Het is traditie dat wie na een lange carrière aan de universiteit afscheid neemt, met een afscheidsbundel wordt geëerd. In november 2017 verscheen om die reden Lezen in de Lage Landen. Studies over tien eeuwen leescultuur samengesteld voor Berry Dongelmans. De bundel bevat 38 bijdragen rondom het thema ‘lezen’ in al zijn aspecten. De onderwerpen zijn enigszins chronologisch geordend; van het lezen van middeleeuwse dialogen tot machine reading en text mining in de eenentwintigste eeuw.

De lange achttiende eeuw wordt gelukkig niet bepaald genegeerd in de bundel. Zo keek Paula Koning naar Nederlandse vertalingen van Erasmus' Moriae encomium. In deze bijdrage wordt vooral aandacht geschonken aan de vertaling van Cornelis van der Port (1706), een vertaler die zelf geen Latijn kende. Ton Harmsen vraagt zich af of op het achttiende-eeuwse toneel ook boeken werden gelezen en kwam uit bij Petrus Burmannus' bewerking van Molières Les femmes savantes (1713). Tevens ontdekte hij hoe een misinterpretatie van de kant van Burmannus het stuk een extra antifeministische lading gaf. Jeroen Salman bespreekt een handvol prenten met verbeeldingen van lezende kinderen in de achttiende en negentiende eeuw, juist omdat de leeservaring van kinderen in die periode zo ongrijpbaar is. Riet Schenkeveld-van der Dussen onderzoekt de totstandkoming van de vertaling van L'Homme des champs (1800) van Jacques Delille door N.C. Brinkman, weduwe Van Streek en laat zien hoe haar vertaalwerk al snel werd overschaduwd door een tweede vertaling van de hand van Bilderdijk. Dick Welsink kijkt in zijn artikel naar Johannes Immerzeel junior (1776-1841) - niet toevallig de hoofdpersoon van het proefschrift van Dongelmans - in de rol van uitgever en samensteller van diverse bloemlezingen. Het jaar 1815 komt ook aan bod: Ellen Krol behandelt een van de haastig verschenen pamfletten na Napoleons ontsnapping van Elba en Louis Ph. Sloos bekijkt hoe de Slag van Waterloo werd verwerkt in Nederlandse (jeugd)boeken.

In de bijdrage van Frans Janssen over de befaamde incunabel Hypnerotomachia Poliphili (Venetië: Aldus Manutius, 1499) komt de achttiende eeuw ook aan de orde. Het werk wordt alom geroemd vanwege het vakmanschap en bejubeld als een van de mooiste gedrukte boeken. Janssen keek als boekhistoricus echter naar de drukkersslordigheden in diverse exemplaren, zoals onregelmatigheden in de afdrukken en slordige uitvullingen. Hij stelde dat er in de periode vóór 1850 weliswaar veel geklaagd werd over de hoeveelheid zetfouten, maar er nauwelijks aandacht was voor een slordige uitlijning of scherpte van de afdruk. Het was dankzij het werk en de inzet van achttiende-eeuwers als Baskerville, Didot en Bodoni dat men zich rond 1800 niet alleen ging richten op foutloze, maar ook op mooie boeken.

Onder de titel ‘Leesvoer in den vreemde’ bespreekt Marijke van der Wal leespraktijken aan het einde van de achttiende eeuw aan de hand de inmiddels bekende ‘Prize Papers’: de door de Engelsen gekaapte brieven. Van der Wal laat zien hoe men aan de andere kant van de wereld om Nederlands nieuws vroeg in de vorm van kranten, evenals ‘Boeksalen, Postryders, en Mercuriussen’ (p. 102) en andere spectatoriale geschriften. Naast school- en schrijfspullen werden er uiteraard ook boeken gevraagd. In Essequebo ging het meestal om ‘Historisch, Spectoraal [sic], Natuurkundig, en Satyriecq’ materiaal, zoals ‘de Werke van Campo Weyerman’ (p. 102-103). Een lezer vroeg zelfs vanuit Nederlands-Guiana aan een

[pagina 89]
[p. 89]

vriend in Nederland om ‘watt aardige & vermaakelikk Romans te besorgen soo Er nog meer boeke van Ludeman syn die syn aardig’ (p. 104). Een opmerking die de lezer van de Mededelingen niet vreemd in de oren moet klinken. Verder staat Van der Wal stil bij de door de voc verplichte stichtelijke lectuur aan boord van schepen.

Kortom, de bundel Lezen in de Lage Landen is met recht heel divers te noemen. De gemiddelde omvang van ongeveer vier bladzijden tekst per artikel zorgt er helaas wel voor dat de meeste bijdragen blijven steken in korte stukken van wisselende kwaliteit. Zonder veel ruimte voor diepgang blijft het in dit Festschrift bij toevallige anekdotische vondsten, observaties en signaleringen. Niet dat dit negatief is: juist een breed en lastig grijpbaar onderwerp als leescultuur leent zich goed voor anekdotisch materiaal, teruggevonden in correspondentie, marginalia, egodocumenten of op prenten. Toch bekruipt de lezer keer op keer het gevoel dat je meer wilt.

 

rindert jagersma

Daniel Bellingradt, Paul Nelles en Jeroen Salman (red.), Books in motion in Early Modern Europe. Beyond production, circulation and consumption. Londen enz., Palgrave Macmillan 2017. 305 p., ill. Prijs: €93,59.

Noem boekwetenschap en theorie in één zin en het model van Robert Darnton komt onvermijdelijk om de hoek kijken. De vele reacties op dit model zijn de lezers van de Mededelingen vast bekend. Als reactie op het overbekende model pleiten Daniel Bellingradt en Jeroen Salman in de inleiding van de recent verschenen congresbundel Books in motion voor een naar eigen zeggen ‘more dynamic and interconnective’ aanpak van de studie van het vroegmoderne boek. Dit doen ze door te kijken naar de wisselwerking tussen drie verschillende dimensies van de vroegmoderne boekcultuur ‘created by the actions and motives of its participants (sociality), by the nature of used and produced spaces (spatiality), and by the physical characteristics of printed matter and the infrastructure of the print industry (materiality)’ (p. 2). In de bundel, verschenen naar aanleiding van een congres in Gotha in 2014, trachten de diverse auteurs deze concepten in hun bijdragen terug te laten komen, al zijn die elf artikelen nog wel opgedeeld in de drie delen ‘beyond circulation’, ‘beyond production’ en ‘beyond consumption’.

Opmerkelijk aan de bundel is dat, op slechts vier bijdragen na, de achttiende eeuw ruimschoots vertegenwoordigd is. Meest in het oog springend is de inbreng van Daniel Bellingradt, getiteld ‘Paper networks and the book industry. The business activities of an eighteenth-century paper dealer in Amsterdam’, dat voortkomt uit een groter onderzoek naar de (Amsterdamse) papierhandel in de tweede helft van de achttiende eeuw. Met zijn onderzoek naar de Amsterdamse papierhandelaar Zacharias Segelke (1763?-1802) kijkt Bellingradt naar een belangrijk, maar te vaak genegeerd onderdeel van de studie van het boek: de handel in papier. In het Stadsarchief Amsterdam bevinden zich de archieven van Segelke, die onder meer laten zien welke enorme hoeveelheden aan oud papier (misdruk, lompen en snippers) hij als handelaar opkocht bij drukkers en boekhandelaren. Verderop in de bundel is de bijdrage te vinden van Joop Koopmans, die kijkt naar het werk van de graveur en dichter Jan Goeree en dan voornamelijk naar de door hem ontworpen frontispices voor de Europische Mercurius. Jeroen Salman laat zien hoe men medische boeken aan de man probeerde te brengen (‘The battle of medical books. Publishing strategies and the medical market in the Dutch Repu-

[pagina 90]
[p. 90]

blic (1650-1750)’). Weyerman duikt ook op in dit hoofdstuk: in de Rotterdamsche Hermes ridiculiseerde hij de geneeskrachtige baden van de geneesheer Johan van Duren iii.

Andere bijdragen over de achttiende eeuw zijn die van Vivienne Dunstan, die Schotse lezers in de periode 1750-1820 onderzoekt; Andreas Golob bestudeert boekadvertenties en -besprekingen in de kranten (Graz) in de late achttiende eeuw en laat zien hoe courantiers van de extra inkomsten profiteerden; Mark Curran kijkt naar de Franse pamflettist Théodore Rilliet de Saussure (1729-1783), die onder mysterieuze omstandigheden om het leven kwam; en Geoffrey Roper onderzoekt de aanwezigheid van Europese boeken in het Ottomaanse rijk (1514-1842). Al met al is Books in motion een bundel met opvallend veel aandacht voor de achttiende eeuw. Het zal echter vooral de prikkelende inleiding zijn die, dankzij de introductie van de concepten sociality, spatiality en materiality binnen de boekwetenschap nog vaker aangehaald zal worden in de literatuur.

 

rindert jagersma


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • John DehĂ©

  • Ton Jongenelen

  • Rindert Jagersma

  • over Bert Koene

  • over P.W. van Wissing

  • over Wim van Anrooij

  • over P.G. Hoftijzer

  • over Daniel Bellingradt

  • over Paul Nelles

  • over Jeroen Salman