Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 41 (2018)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 41
Afbeelding van Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 41Toon afbeelding van titelpagina van Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 41

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.38 MB)

ebook (7.61 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 41

(2018)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 109]
[p. 109]

De belerende vinger van Hermanus van den BurgGa naar eind*
Ton Broos

Jacob Bicker Raije, ooggetuige van diverse gebeurtenissen in Amsterdam en stadschroniqueur, schreef in 1752 in zijn dagboek over Hermanus van den Burg, naar aanleiding van diens overlijden op 10 februari, dat hij een groot dichter moet zijn geweest en ‘een seer verstandig karel, die sijn bequaemhijt veeltijts ten nadeele van sijnselfs gebruykte. Sijnde wel ses maal welhebbent en dan weer een arm man geweest, met 12 ambachten en 13 ongelukken’.Ga naar eind1 Dit laatste was het lot van een schrijver die van de pen moest leven en daardoor nu eens in goeden doen was en dan weer een armoedig bestaan leidde.

Van den Burg werd geboren in 1682 in Amsterdam, op de Haarlemmerdijk. Reeds als tiener begon hij met schrijven, later werd hij lid van de Haarlemse rederijkerskamer Trou Moet Blycken. Poëzie, al dan niet in opdracht, was onderdeel van zijn repertoire, naast kluchten, satirische weekbladen en pamfletten. Hij voorzag in zijn levensonderhoud als katoenhandelaar en uitbater van een herberg op de Overtoom. Hoe het er daar aan toeging weten we dankzij Weyerman, die in zijn Vrolyke Tuchtheer (1729-1730) beschrijft hoe een dronken Van den Burg op een tafel zijn gedichten stond voor te dragen.Ga naar eind2

In dit artikel richt ik me op een werk van Van den Burg dat tot nu toe nooit aandacht heeft gekregen. Het is een uitgave waarin illustraties en tekst samengaan, ‘een plaatje met een praatje’, in 1743 uitgegeven door Johannes Marshoorn in Haarlem onder de titel Verzámeling van uitgekórene zin-spreuken, en zinnebeeldige print-vercieringen.Ga naar eind3 Het behoort tot het emblematisch genre dat in de zestiende en zeventiende eeuw bijzonder populair was, maar ook in de achttiende eeuw nog werd beoefend. Emblemen bestaan vanouds uit drie delen: een korte spreuk als titel, een plaatje en een onderschrift. In de uitgave van Van den Burg bestaan ze uit een titel, een onderschrift in verschillende talen, een tweeregelig vers (distichon) en een plaatje dat samen met vijf andere staat afgedrukt op de tegenoverliggende pagina. Zoals we later zullen zien, kan maar een beperkt deel van de Verzámeling toegeschreven worden aan onze Overtoomse waard.

Eerbetoon aan de tsaar

De titelpagina van de Verzámeling informeert ons dat de emblemata ‘eertyds, op bevel van den aller doorlugtigsten Keizer der Russen, Peter Alexis, of de Gróte, [zijn] getékent en gesnéden, en nu op nieus verrykt met agthondert en veertig byschriften in verzen door Hermanus Van den Burg’. Op de titelprent staat het portret van Peter de Grote, vervaardigd door Joseph Mulder naar het bekende schilderij van Godfrey Kneller, te midden van medaillons met korte zinspreuken. Op uitbundige wijze wordt de vorst lof toegezwaaid:

 
Dit is 't Beeldt des Grootsten Mans die Moskou immer zag,
 
Die, in zyn Landt, den Nagt des breins herschiep in dag;
[pagina 110]
[p. 110]
 
De drieste onwétenheidt ten Ryk' heeft uitgedréven,
 
De grootste Helden van zyn leeftydt heeft doen béven:
 
En, zó gy wéten wilt wat wónderen Hy deedt?
 
Men vraag': 't géne ik niet kan uitdrukken, Turk en Zweedt.
 
't Is Keizer peter, dien de Gróte werdt gehéten,
 
En wiens verdiensten nooit Europa kan vergéten;
 
Zyn wonder-glory staat Griek en Romein in 't ligt,
 
En 't magtig Ruslandt is zyn grootheidt Hem verpligt.

Opvallend is dat Peter de Grote op het moment dat de Verzámeling van uitgekórene zin-spreuken verscheen al bijna twintig jaar dood was. De opdracht op de volgende pagina is dan ook gericht aan Karel Peter Ulrich, hertog van Holstein-Gottorp, die in het najaar van 1742 op veertienjarige leeftijd was uitgeroepen tot eerste erfgenaam van de Russische troon. Daarmee hadden de schrijver en zijn uitgever echter op het verkeerde paard gewed. Ze konden hun eerbetoon aan de toekomstige tsaar niet verzilveren, aangezien de hertog in 1762 slechts zes maanden als tsaar Peter iii door het leven ging. Hij had de pech met Catharina de Grote te zijn getrouwd, die hem in dat jaar liet vermoorden.Ga naar eind4

Symbola et emblemata (1705)

De titelpagina van de Verzámeling van uitgekórene zin-spreuken geeft nog iets anders prijs. Zoals hierboven vermeld, baseerde Van den Burg zijn uitgave op een embleemboek dat ‘eertyds’ in opdracht van Peter de Grote was ‘getékent en gesnéden’. Bedoeld is hier Symbola et emblemata uit 1705.Ga naar eind5 De titelprent van dit werk bevat Russische teksten, de titelpagina is in het Nederlands. Op de linker pagina staan de Nederlandstalige embleemtitels met daaronder de bijbehorende onderschriften in het Russisch, Latijn, Frans, Italiaans, Spaans, Nederlands, Engels en Duits. Op de rechter pagina staan in tweetallen zes genummerde medaillons met eenvoudige afbeeldingen.

Deze uitgave heeft een interessante geschiedenis, die teruggaat naar het verblijf van tsaar Peter in de Republiek, van augustus 1697 tot januari 1698. Hij bezocht er onder meer de scheepswerf van Zaandam en die van de voc in Amsterdam.Ga naar eind6 Aan de toenmalige keurvorstin van Hannover had hij toevertrouwd dat zijn ware passie uitging naar navigatie en vuurwerk. Dat laatste was ook Van den Burg opgevallen, getuige zijn opmerking in de Amsterdamsche Argus over ‘de meeste van de Russen, ja van die, die onder hen de menslykste zyn, konnen niet begrypen, wat de Czaar altyd met dat afsteken van Vuurwerken wil beteekenen’.Ga naar eind7

Ook legde de tsaar veel belangstelling aan de dag voor emblemen en symbolen, waarmee hij ter meerdere eer en glorie van zichzelf zijn schepen had laten versieren.Ga naar eind8 Eenmaal terug in Rusland wilde hij nog meer pracht en praal uitstralen en liet triomfbogen en entrees van koninklijke gebouwen optuigen met lichtgevende emblemen. Zelfs in het vuurwerk werden emblemen vertoond. Ook ontwierp hij emblemen voor regimentsvaandels en wapenschilden van Russische steden.

De tsaar kan hiervoor geen gebruik hebben gemaakt van Symbola et emblemata omdat dit pas jaren na zijn bezoek aan de Republiek verscheen. Hij moet de Devises et emblemes anciennes et modernes (1691) in handen hebben gehad, een

[pagina 111]
[p. 111]

anthologie van emblemen die samengesteld was door de Amsterdamse graveur Daniel de la Feuille (over hem later meer). Het is deze uitgave die de tsaar in Amsterdam onder ogen heeft gehad, waarna hij had besloten dat er ook een Russische uitgave moest komen. Op 10 februari 1700 verleende Peter namelijk aan de Amsterdamse koopman Jan Tesing (Thesing, Thesingh, Thessing) privilege om in Holland boeken te laten drukken, speciaal voor Rusland. Het bleek voor Tesing een tamelijk succesvolle onderneming aangezien zo'n twintig titels, waaronder woordenboeken en de Fables van Jean de la Fontaine, voor de Russische markt werden gedrukt en verzonden. Helaas beleefde Tesing slechts korte tijd plezier aan zijn succes, want hij overleed reeds een jaar later.



illustratie
Portret van Hermanus van den Burg, door Pieter Tanjé naar een schilderij van Jan Maurits Quinkhard, 1752/54. Collectie Rijksmuseum: RP-P-OB-65.034




illustratie
Titelprent van Van den Burgs Verzámeling van uitgekórene zin-spreuken (1743), met gedicht van Van den Burg. De door J. Mulder gegraveerde prent is identiek aan die in Symbola et emblemata (1705). Privécollectie


Voor de voor Rusland bestemde uitgave van Devises et emblemes had Tesing Il'ja Kopievskij, afkomstig uit Polen maar woonachtig in Amsterdam, ingeschakeld. Deze moest de meertalige onderschriften aanvullen met Russische teksten. Kopievskij bleef slechts korte tijd in Amsterdam, maar toen hij in 1702 de stad verliet, liet hij wel zijn Russische onderschriften achter.Ga naar eind9 Deze werden toegevoegd aan de reeds bestaande onderschriften uit de Devises et emblemes en vervolgens in 1705 door Hendrik Wetstein uitgegeven onder de titel Symbola et emblemata.Ga naar eind10 Ook de plaatjes werden opnieuw gegraveerd: de drie rijen van vijf medaillons in de uitgave van De la Feuille maakten plaats voor twee rijen van drie medaillons.

In 1741 werd het werk overigens opnieuw op de markt gebracht door Arend van Huissteen en Steven van Esveldt, vermoedelijk met gebruikmaking van resterende katernen die door Wetstein waren gedrukt. Het enige wat zij veranderden was de titelpagina. De titel van het werk luidt nu Verzameling van zinspreuken,

[pagina 112]
[p. 112]

zinnebeelden, en zinnebeeldige vercieringen [...] door order van zyn czaarische majesteit Peter Alexis, bygenaamd de Groote [...] getekend en gesneden.Ga naar eind11 In 1788 - we lopen op de geschiedenis vooruit - zou Nestor Ambodik in Sint Petersburg een nieuwe editie van de Symbola et emblemata op de markt brengen, deze keer onder de titel Emvlemy i simvoly.Ga naar eind12



illustratie



illustratie

Hierna zullen we zien dat Van den Burg niet uitsluitend te rade is gegaan bij de Symbola et emblemata.

Devises et emblemes anciennes et modernes (1691)

In 1743, twee jaar nadat de Verzameling van zinspreuken van Van Huissteen en Van Esveldt was verschenen, brachten Hermanus van den Burg en zijn uitgever Marshoorn hun editie uit, Verzámeling van uitgekórene zin-spreuken. De teksten zijn gewijzigd, maar de plaatjes lijken dezelfde gebleven. Het is vrijwel zeker dat hiervoor dezelfde koperplaten zijn gebruikt als in de editie van 1741 en dus ook in die van 1705. Immers, net als in de 1743-uitgave zijn in al deze edities de afbeeldingen nr. 625-628 in een andere volgorde geplaatst dan de tekst aangeeft en vanaf nr. 817 staan de plaatjes telkens in omgekeerde volgorde (eerst nr. 818, dan nr. 817 etc.).

Vergelijking wijst uit dat de meeste afbeeldingen zijn terug te voeren op de Symbola et emblemata en de Devises et emblemes anciennes et modernes van Daniel de la Feuille. Dit laatste werk bevat emblemen die uit diverse bronnen zijn overgenomen, variërend van de Emblemata (1531) van Andrea Alciato tot de klassieke emblematabundels van Joachim Camerarius, Nicolaas Heinsius, Diego de Saavedra Fajardo, Jacob Cats, Otto Vaenius en Nicolas Verrien. Deze namen behoren tot de canon van het emblematisch genre. Het Emblem Project Utrecht, dat zich concentreert op zeventiende-eeuwse liefdesemblemen, beschouwt de

[pagina 113]
[p. 113]

Devises et emblemes dan ook als ‘a touchstone of the sixteenth and seventeenth century emblematic tradition’.Ga naar eind13



illustratie
In zijn Verzámeling van uitgekórene zin-spreuken (1743) speelde Hermanus van den Burg leentjebuur bij de Symbola et emblemata (1705). In het midden de prentjes, die in beide uitgaven dezelfde zijn. Links de bijbehorende tekst uit de Verzámeling, rechts die uit de Symbola. Privécollectie en collectie UvA, Bijzondere Collecties: O 80-491


Het is wellicht niet toevallig dat de plaatjes uit deze uitgave de vorm van een medaillon hebben en de omvang van een zakhorloge. De hugenoot Daniel de la Feuille (ca. 1640-1709) was in 1683 met zijn gezin gevlucht uit Sedan (Franse Ardennen) naar Amsterdam. Hij was opgeleid tot horlogemaker maar zou in het vervolg als kunsthandelaar en graveur zijn brood verdienen. Hij maakte ook naam als cartograaf en werkte met een dermate minutieuze nauwkeurigheid dat de decoratieve cartouches rond de medaillonvormige illustraties vaak interessanter zijn dan de meestal simpele afbeeldingen binnenin. De la Feuille zal voor de kleine, eenvoudige medaillons hebben gekozen omdat hij uit ervaring wist dat handwerkslieden die gemakkelijk konden kopiëren.Ga naar eind14

De meertalige onderschriften uit de Devises et emblemes, die ook terechtgekomen zijn in de Symbola et emblemata, zijn niet van De la Feuille zelf. In het ‘Avertissement’, aan het slot van de Devises et emblemes, wordt Henri Offelen, ‘Professeur en toutes ces Langues à Amsterdam’, als maker daarvan aangewezen. Over hem is zo weinig bekend dat hij slechts een voetnoot is gebleven in de geschiedenis van het emblematisch genre, hetgeen overigens bevestigt dat het plaatje belangrijker werd gevonden dan het praatje.Ga naar eind15

Verzámeling van uitgekórene zin-spreuken (1743)

Een willekeurig voorbeeld laat zien hoe Van den Burg in zijn editie te werk is gegaan. In de Symbola et emblemata heeft nr. 546 (p. 182-183) als titel ‘Een goude Pot met bloemen’ en als onderschrift: ‘Utrumque, Richesse & abundance. Diviriae & abondanza. Riqueza y abundancia. Rijkdommen en overvloed. Richesses [sic] and abundances. Reichtum und Uberflusz’. Op de tegenoverliggende pagina

[pagina 114]
[p. 114]

staan zes medaillons in tweetallen afgebeeld, een waarvan nr. 546 is: een vaas met een groot boeket bloemen. De Verzámeling van uitgekórene zin-spreuken geeft dezelfde titel en dezelfde illustratie, maar het onderschrift is alleen in het Latijn, Frans en Duits, gevolgd door een distichon van de hand van Van den Burg (p. 182):



illustratie



illustratie
Het zinnebeeld van de dode leeuw en de hazen. Links uit Van den Burgs Verzámeling van uitgekórene zin-spreuken (1743), rechts uit Jacob Cats, Spiegel van den ouden en nieuwen tijdt, in: Alle de wercken, zoo oude als nieuwe (1665). Collectie UvA, Bijzondere Collecties: OG 63-3403 en OG 63-7075


 
De Rykdom en de vrugt van vollen Overvloedt,
 
Zyn nog niet half zó veel, dan een gerust gemoedt.

De overige illustraties op deze bladzijde verbeelden, net als in Symbola et emblemata, Venus en Cupido, een wezel, een pilaar met sleutel en dolk, een bijenzwerm en een gekroond wapenschild. En net als het origineel bevat de Verzámeling in totaal 840 emblemen over uiteenlopende onderwerpen: 312 cupido's prijken in liefdesemblemen, er zijn 27 bomen, 25 leeuwen, 24 zonnen, 21 handen, 19 adelaars met laurierkransen, 18 vogels, 15 kronen, 14 sterren en harten, een paar bommen, maar ook een walrus, een trompet, een meloen, een geit die een wolf melk geeft, een hondenhalsband met klinknagels, een hand met een boek, een hand met een vlo etc. Uiteraard zijn deze soms merkwaardige voorwerpen verrijkt met passende motto's of moralistische zinspreuken.

Van den Burg moet de uitgebreide, meertalige onderschriften te veel van het goede hebben gevonden. Van de acht onderschriften per embleem schrapte hij er vijf. De Russische teksten moesten het ontgelden omdat, zo gaf hij toe, ‘wy de Russise Tále niet magtig wáren’. De bijdrage die Van den Burg leverde aan de ‘Zinnebeeldige Leer-stukken’ in de Verzámeling beperkt zich dan ook tot de tweeregelige versregels (disticha) in het Nederlands, die hij onder de onderschriften plaatste. ‘Ik beken’, zo schrijft hij, ‘dat 'er onder zyn, die ik niet al te wel heb konnen verstaan; 't welk my egter niet heeft afgeschrikt, om den my klaarst toegeschénen zin van elk Emblema, in twé Versen te berymen’.Ga naar eind16

Het is verrassend om enkele afbeeldingen te herkennen uit de Sinne- en minnebeelden (1665) van Jacob Cats. Het zou te mooi om waar te zijn dat Van den Burg diens teksten zou hebben overgenomen. Cats was altijd erg uitgebreid in

[pagina 115]
[p. 115]

zijn onderschriften, die hij verrijkte met uitvoerige citaten bij ieder embleem, vaak in het Latijn en Frans. Bovendien waren de illustraties van zijn vaste illustrator, Adriaen van de Venne, altijd erg gedetailleerd. Van den Burg had daar geen ruimte voor noch de interesse en de overeenkomsten moeten we dus vanuit de kunsthistorische invalshoek zoeken. Ik geef een paar voorbeelden.

Zo luidt het onderschrift bij Van den Burgs ‘Bedrogen jager’ (nr. 810):

 
Waag u aan alles niet waar naer strekt uw verlangen;
 
Een driftig jager werd bedrógen en gevangen.

Op het plaatje zien we een zeemeeuw die met zijn snavel vastzit in de schelp van een oester. De voorstelling staat als nr. 25 ook in de Sinne- en minnebeelden, zij het op z'n catsiaans vergezeld van extra vermanende woorden. Wat staat de oester te doen, nu hij de zeemeeuw gevangen houdt? Feitelijk houden beide dieren elkaar gevangen. Het advies aan de meeuw en de oester is dan ook: denk goed na voordat je tot actie overgaat.Ga naar eind17

Een ander embleem dat zowel bij Van den Burg als bij Cats is te zien, is ‘Het is schande met dooden te vechten’ (nr. 497). Hiervoor schreef hij de regels:

 
Wil by 's mans léven uw geschil met hem beslegten:
 
Het is een dood-schand' de versturvne te bevegten.

We zien hier een paar hazen dansen rond een dode leeuw. De illustratie verschilt in kwalitatieve zin duidelijk met die uit Van den Burgs origineel, de Devises et emblemes van De la Feuille. Cats had er in zijn Emblemata moralia et oeconomica, onderdeel van zijn Sinne- en minnebeelden, bij geschreven: ‘Een haes bespringt ook wel een leeuw, wanneer hij geeft sijn lesten geeuw’. Nogal belerend had Cats er in het Engels aan toegevoegd: ‘The glory of the kings is like the snuffe of a candle’.

Een derde voorbeeld waarin Van den Burg duidelijk schatplichtig is aan Cats, is het embleem ‘Vertrouwt, en mistrouwt’ (nr. 588), waar het bijbehorende distichon luidt:

 
Al schynt u alles schoon, poog u steeds te berouen;
 
Vertrouw niet al te ligt, nog wil te zeer mistrouen.

Afgebeeld is een vos die zijn oor te luisteren legt op het ijs, alvorens het te betreden. Jacob Cats schrijft in zijn Emblemata: ‘Wickt eer je waagt’, en beschrijft vervolgens hoe de vos luistert naar het stromende water onder het ijs. In de Cats-uitgave zien we op de achtergrond een man die iemand die door het ijs is gezakt, probeert te redden. Dit typisch Nederlandse achtergrondtafereel ontbreekt begrijpelijkerwijs in de emblemen van Alciato en Camerarius waarop Cats zich baseerde. Maar ook Cats zegt er geen woord over. Hij kende het tafereel niet want Van de Venne had het pas vervaardigd nadat de tekst was geschreven.Ga naar eind18 Van den Burg heeft het misschien wel gekend, maar hij heeft hier de in vele opzichten schamele en on-Nederlandse illustratie uit de Devises et emblemes van De la Feuille als voorbeeld genomen. Van den Burgs ‘Vertrouwt, en mistrouwt’ is echter veel vager dan Cats' vaderlijke vermaan.

[pagina 116]
[p. 116]

Embleemboeken in de achttiende eeuw

In de achttiende eeuw was er niet alleen sprake van een toenemende leeshonger, maar ook van een groeiende vraag naar illustraties die handwerkslieden en kunstenaars als voorbeeld konden gebruiken. Embleemboeken deden wat dat betreft goede dienst. In veel Russische paleizen bijvoorbeeld zijn voorwerpen van aardewerk, porselein of zilver aangetroffen die versierd zijn met illustraties uit de Symbola et emblemata van Wetstein of, na 1788, uit Emvlemy i simvoly van Nestor Ambodik.

Niettemin boetten de embleemboeken in de loop van de achttiende eeuw aan populariteit in. Om te reconstrueren hoe groot die terugval was, kunnen we kijken naar het aantal embleemboeken dat in de Republiek werd gepubliceerd. Mario Praz telde 168 Nederlandse uitgaven in de zeventiende eeuw, maar ‘slechts’ 65 in de achttiende eeuw.Ga naar eind19 Deze exactheid is volgens John Landwehr echter onbetrouwbaar. In zijn bibliografie van embleemboeken uit de Lage Landen, tot de aanvang van het Koninkrijk, schrijft hij ‘Every writer on emblematics must face the fact that the field is not - and cannot be - strictly and exactly delimited’.Ga naar eind20 Ook het Emblem Project Utrecht geeft geen uitsluitsel over de Nederlandse productie van embleemboeken in de achttiende eeuw: het project bestrijkt slechts de zeventiende eeuw.

De enige bij wie we voor een overzicht van achttiende-eeuwse embleemboeken terecht kunnen, is Landwehr (ik ga voorbij aan de beperkingen van zijn bibliografie). Hij noemt namen als Frederik Berkenkamp, Mattheus Brouërius van Nidek, Willem den Elger, Hendrik Graauwhart, Govert Klinkhamer, Adriaan Spinniker, Jan Huygen en de mij onbekende E. Verryke. Ook noemt hij Arnold Houbraken en Jan Luyken, die anders dan genoemde schrijvers niet onder het stof der vergetelheid bedolven zijn.

Claas Bruin staat eveneens in het rijtje embleemschrijvers. Zijn casus laat zien hoezeer embleemboeken met elkaar verknoopt zijn. Men nam plaatjes en teksten van elkaar over, doorgaans zonder bronvermelding, en gaf de embleemboeken telkens een andere titel. Zo schrijft Bruin in het ‘Voorbericht’ van zijn Uitbreiding over honderd leerzame zinnebeelden (1722) dat hij op verzoek van zijn vriend Jacobus Schijnvoet en boekverkoper Hendrik Bosch, die in het bezit was van de koperen platen, de illustraties van toepasselijke dichtregels had voorzien. Ze waren door Houbraken vervaardigd maar vergelijkbare afbeeldingen komen ook voor in de Zederyke zinnebeelden (1712) van Verryke en de in Leiden gedrukte Symbola christiana (1682) van Philotheus, achter welk pseudoniem de keurvorst Karl Ludwig van de Palts schuilgaat. Later zou Bruin met de onderschriften in Zinnebeelden der goddelyke liefde (1726) de plaat- en boekverkoper Theodoor Danckertsz een vergelijkbare dienst bewijzen. De daarin opgenomen zestig zinnebeelden waren reeds in 1615 door Otto van Veen (Vaenius) gegraveerd en destijds met gedichten en bijschriften in verschillende talen uitgegeven.Ga naar eind21

De kwaliteit van de achttiende-eeuwse embleemboeken varieert sterk. Vooral de afbeeldingen in roofdrukken en uitgaven met gekopieerde plaatjes zijn van erbarmelijke kwaliteit. Leeuwen lijken vaak op de Cheshire Cat uit Alice in Wonderland. Bomen zien er allemaal hetzelfde uit, ongeacht de soort waartoe ze behoren. En de cupido's lijden meer dan eens aan een ernstige vorm van obesitas. Ze schaatsen, piesen, temmen leeuwen, lopen op krukken, helpen de kreupelen of schieten op zwarte cupido's (en andersom). Ook de teksten zijn

[pagina 117]
[p. 117]

wisselend: nu eens beter dan het plaatje, dan weer van nóg mindere kwaliteit. Dat doet me denken aan een uitspraak van Henry Fielding: ‘The Monstrous is much easier to paint than describe, and the Ridiculous to describe than paint’.Ga naar eind22

Voor wie waren deze wonderlijke embleemboeken bestemd? Wegens de vele verwijzingen naar de klassieke oudheid moet het een publiek met enige educatie zijn geweest, bekend met de Griekse of Romeinse mythologie en met een redelijke talenkennis. Op grond van de winkelprijs moeten de kopers tot de welgestelde klasse hebben behoord. Zo is bekend dat de editie van Van den Burg ooit voor vijf gulden en tien stuivers over de toonbank ging, bijna het weeksalaris van een arbeider.Ga naar eind23

De emblematiek bij Van den Burg

Toen Nestor Ambodik in 1788 zijn Russische editie aan het voorbereiden was, maakte hij een studie van emblemen en symbolen. Hij beschrijft ze als volgt:

An Emblem is a witty representation, or an enigmatic picture, that presents to the eye any natural being or particular story, with a purposeful inscription attaching to it that consists of a brief utterance of words.
A Symbol is a brief inscription consisting of a witty utterance of few words that contain a complete meaning in themselves; which on being combined with an emblem, guide us to the knowledge of another thing or story that contains either an historical, political, moral, or religious meaning or some similar significance. There are various kinds of Emblems, namely: divine, spiritual, historical, political, heraldic, moral, mystical, etc. Symbols also may be inscriptions, signs, proverbs, sayings, riddles, devices, parables, fables, allegories, hieroglyphs etc.Ga naar eind24

Deze definitie is veel uitgebreider dan de eenvoudige moralistisch-didactische visie van zijn vroege voorgangers in het emblematisch genre. Door zoveel onderwerpen te benoemen definieert hij in feite niets. Maar misschien hebben we geen definitie nodig en kunnen we volstaan met het kijk- en leesplezier, zoals de jonge Ivan Toergenjev, die op achtjarige leeftijd een hele dag had zitten dromen met Ambodiks embleemboek op schoot. 's Nachts waren de beelden opnieuw in zijn dromen voorbijgekomen. Hij gebruikte ze zelfs in zijn tweede roman, Het adelsnest (1859).Ga naar eind25

Voor Hermanus van den Burg was ‘tydverdryf en vermaak’ het enige doel. Bij hem is het cliché ‘utile dulce’ als doel ver te zoeken, zo suggereert hij in zijn voorwoord aan de ‘Lézer’, maar als lezer kun je niet om zijn vermaningen en adviezen heen. Je kunt zijn belerende vinger moeilijk grappig of humoristisch noemen. In zijn wijze lessen, die gebaseerd zijn op vele embleemboeken uit vroeger eeuwen, komen ernstige thema's terug, zoals deugd, jaloezie, natuur, God, eer, liefde, leven en dood. Nieuwe emblemen heeft hij niet bedacht, wel nieuwe dichtregels, die getuigen van goed ritme, metrum en rijm.

Het is niet aan te bevelen om de Verzámeling van uitgekórene zin-spreuken in één ruk uit te lezen; daarvoor zijn al die cupido's en onderschriften te saai. Niettemin zijn er lichtvoetiger passages, bijvoorbeeld waar hij neologismen gebruikt, zoals ‘egtzoet’ voor huwelijkse genoegens, ‘lyfberging’ voor de verstopplaats van konijnen, ‘uurwysplank’ voor een zonnewijzer en ‘schynschoons grimlach’ voor zoiets als een grimas. Aan de andere kant had hij ook wel eens zijn mindere

[pagina 118]
[p. 118]

dagen. Dan kwam er niets anders uit zijn pen dan een suffe dichtregel over bijen rond een bijenkorf, zoals ‘Zy werken, maar elk werkt, ten dienst' van 't zelvde werk’ (nr. 308).

Van den Burg was geen diepzinnig denker. Voor hem als broodschrijver en broodpoëet had ‘otium’ plaatsgemaakt voor ‘negotium’. In de bundel Mengelpoëzy (1718) beschrijft hij het ‘Noodzaakelyk gereedschap, voor eenen dichter’ als volgt: ‘Zo noodig als het zwaard is in een Krygsmans hand,/ Zo noodig is het geld een Dichter in dit land’.Ga naar eind26 Marten Westerman, de negentiende-eeuwse dichter-uitgever die deze regels opnam in zijn omvangrijke bloemlezing Keur van Nederlandsche letteren, beschouwde hem als een typisch achttiende-eeuwse dichter: zijn gedichten verraden weliswaar ‘een weelderig vernuft’ maar laten tegelijkertijd zien ‘dat zoodanig een vernuft zich niet zonder een goed geleide volkomen ontwikkelt’. Het gevolg is dat Westerman bij Van den Burg ‘eene onkiesche ruwheid’ signaleerde, hetgeen hem noodzaakte ‘meenig stuk der vergetelheid over te laten, hetwelk, om deszelfs geestigheid, anderzints verdienen zou algemeener bekend te worden’.Ga naar eind27

Ook al telt zijn bibliografie zo'n honderd werken, Van den Burg is alleen onder de experts bekend. Werken als zijn kluchtspel De gehoornde schout (1718), zijn tijdschrift De Amsterdamsche Argus (1718-1722), zijn zes pagina's tellende dichtstuk Op het nieuwe middel van belastinge in Hollandt en Westvrieslandt (1742) en zijn postuum verschenen berijming van Justinus' De xliv historise boeken (1753) laten zien dat Hermanus van den Burg een veelzijdiger schrijver was dan iemand als Weyerman zijn lezers wilde doen geloven.Ga naar eind28 In de hooglopende ruzie tussen de schrijver van De Amsterdamsche Argus en die van De Rotterdamsche Hermes (1720-1721) was de laatste Van den Burg verbaal veruit de baas. Jarenlang wist Weyerman zijn collega te ‘framen’, waardoor diens reputatie forse schade opliep. Van den Burg hield lange tijd zijn mond maar reageerde uiteindelijk:

 
'k Twist met geen Adder, dik van zwarte en groene gal,
 
Een Pest, die Laster braekt met ongehoord geschal;
 
Een Hydra, die al waer zy kruipt besmet den grond,
 
Wie trad in 't vechtperk ooit met eenen dollen Hond?Ga naar eind29

Vermoedelijk is de niet aflatende stroom beledigingen van Weyerman - hij ging er zeker tien jaar mee door - nauwelijks of niet van invloed geweest op de verkoop van Van den Burgs Verzámeling van uitgekórene zin-spreuken. Of dat ook gezegd kan worden van diens aanvaring met de tsaar zelf, is niet duidelijk. Aan het Russische hof had Peter de Grote in 1710 het Nederlands als officiële taal ingevoerd.Ga naar eind30 Er werden diverse Nederlandstalige kranten en bladen gelezen, waaronder de Amsterdamsche Argus. Hierin had Van den Burg zich herhaaldelijk vrolijk gemaakt over de tsaar. Dit leidde ertoe dat de echtgenote van de tsaar op 20 mei 1722 de Russische ambassadeur in Holland, Boris Ivanovitsj Kurakin, opdroeg het tijdschrift eens nader te onderzoeken. Enigszins in het nauw gedreven beloofde Van den Burg niets te doen wat haar onwelgevallig zou kunnen zijn. Maar in juni begonnen de grappen over de tsaar opnieuw, waarna de tsaar op 22 augustus 1722 via Kurakin de Staten van Holland verzocht op te treden. Gevolg: het blad werd publiekelijk verbrand en hield daarna voorgoed op te bestaan.Ga naar eind31 Deze affaire heeft blijkbaar geen rol gespeeld in het besluit van Van den Burg

[pagina 119]
[p. 119]

om zijn embleemboek in 1743 op te dragen aan een van de opvolgers van wijlen tsaar Peter. Het is mij niet bekend of dit ‘stripverhaal’ avant la lettre uiteindelijk in de tsaristische bibliotheek terecht is gekomen.

eind*
Mijn dank gaat uit naar Rietje van Vliet en Anna de Haas voor hun aanvullingen en redactionele ingrepen.
eind1
Het dagboek van Jacob Bicker Raije 1732-1772. Ed. F. Beijerinck en M.G. de Boer (Amsterdam 1935, tweede druk), p. 204. Het citaat is niet opgenomen in de editie van Machiel Bosman, De polsslag van de stad. De Amsterdamse stadskroniek van Jacob Bicker Raye (1732-1772) (Amsterdam 2009).
eind2
Biografische informatie over Van den Burg in H.M. de Blauw, ‘Bibliografie van het werk van Hermanus van den Burg gepubliceerd tussen 1700 en 1800’, in: Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw, juli 1977, p. 5-35; idem, ‘18e eeuwse literatuur bij stukjes en beetjes’, in: Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek 6 (1976), p. 332-335, en ‘Hermes contra Argus. De relatie van Weyerman tot Hermanus van den Burg’, in: P. Altena e.a., Het verlokkend ooft. Proeven over Jacob Campo Weyerman (Amsterdam 1985), p. 233-258. Over de relatie Weyerman en Van den Burg, zie vooral Elly Groenenboom-Draai, De Rotterdamse woelreus. De Rotterdamsche Hermes (1720-'21) van Jacob Campo Weyerman. Cultuurhistorische verkenningen in een achttiende-eeuwse periodiek (Amsterdam/Atlanta 1994). Recent verschenen nog Jan de Vet, ‘Dichter begint hekelend tijdschrift. Het eerste jaar van de Amsterdamsche Argus (1718) van Hermanus van den Burg’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 37 (2014), p. 129-144, en Inger Leemans en Gert-Jan Johannes, Worm en donder. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1700-1800: de Republiek (Amsterdam 2013).
eind3
Ik heb gebruik gemaakt van het exemplaar dat Martijn Zwart, vertaler van Nederlandse poëzie, aan mij heeft nagelaten. Onderdelen van de Verzámeling heeft hij verwerkt in zijn Dutch poetry in translation. Kaleidoscope: from medieval times to the present (Wilmette 1998).

eind4
Over de relatie tussen Van den Burg en tsaar Peter, zie De Vet, ‘Dichter begint hekelend tijdschrift’, p. 137. Als informant in de Republiek bewees Van den Burg de tsaar diverse diensten. Mogelijk beloonde Peter de Grote hem door als mecenas op te treden. Later zullen we zien dat de goede verstandhouding geen stand hield.

eind5
Symbola et emblemata, jussu atque auspiciis sacerrimae suae majestatis augustissimi ac serenissimi imperatoris Moschoviae, magni domini czaris, et magni ducis Petri Alexeidis, totius Magnae, Parvae et Albae Rossiae [...] supremi monarchae (Amstelaedami, apud Henricum Wetstenium 1705). Tekst online op https://archive.org.
eind6
Over dit eerste verblijf van Peter de Grote in Holland, zie Robert K. Massie, Peter the Great. His life and world (New York 1980), hfst. 14; Jozien Driessen, i.s.m. het Amsterdams Historisch Museum, Tsaar Peter de Grote en zijn Amsterdamse vrienden (Utrecht/Antwerpen 1996), hfst. 3; Alexander Basmanov en Jozien Driessen, In het spoor van Peter de Grote. De tsaar-leerling die Europa verkende (De Bilt 1991), p. 27-42.
eind7
Amsterdamsche Argus, deel 2, p. 355 (17-4-1720).
eind8
N.M. Maksimovič-Ambodik, Emvlemy i simvoly (1788). The first Russian emblem book. Ed. Anthony Hippisley (Leiden 1989), p. xxiii en passim.
eind9
M.J. Okenfuss, ‘Inauspicious beginnings. Jan Thessing, Amsterdam, and the origins of Petrine printing’, in: E. Waegemans (red.), Russia and the Low Countries in the eighteenth century (Groningen 1998), p. 15-24; B. Raptschinsky, ‘Russische drukkerijen in Amsterdam. De drukkerij van Jan Thesingh en Kopiewski’, in: Maandblad Amstelodamum 22 (1935), p. 15-16 en 25-27.
eind10
Het werk bracht in 2012 op een veiling bij Christie's maar liefst $72.000 op.
eind11
Zie John Landwehr, Dutch emblem books. A bibliography (Utrecht 1962), p. 78 (nr. 229).
eind12
Uitgebreid hierover in de inleiding van Hippisley bij Maksimovič-Ambodik, Emvlemy i simvoly.

eind13
De website http://emblems.let.uu.nl bevat een uitgebreide digitale collectie van voornamelijk zeventiende-eeuwse embleemboeken, inclusief de complete uitgave van De la Feuille uit 1691. Zie verder Hippisley in Maksimovič-Ambodik, Emvlemy i simvoly, hfst. 1, over de vele bronnen van De la Feuille.
eind14
Zie voor biografische gegevens en kaarten van De la Feuille, de website www.geographicus.com.
eind15
Op 20 oktober 1691 werd in de Nieuwe Kerk begraven Henderick Offelen, ‘Taelmeester in de Gravestraat’ (Stadsarchief Amsterdam, Doop-, Trouw- en Begraafboeken 1057, 26v).

eind16
Van den Burg, Verzámeling van uitgekórene zin-spreuken, p. [v].
eind17
Ik gebruikte de facsimile-uitgave van de editie uit 1665: Jacob Cats, Sinne- en minnebeelden en Spiegel van den ouden en nieuwen tijdt (Den Haag 1977).
eind18
K. Porteman, Inleiding tot de Nederlandse emblemataliteratuur (Groningen 1977), p. 130: ‘Bij een dergelijke beoordeling van de verhouding tussen prent en tekst vergete men niet dat Van de Venne pas achteraf naar de teksten heeft gewerkt’.
eind19
John Landwehr, Dutch emblem books. A bibliography (Utrecht 1962), p. viii.
eind20
John Landwehr, Emblem books in the Low Countries 1524-1813. A bibliography (Utrecht 1988), p. 7.
eind21
De Vries, De Nederlandsche emblemata, p. 43.
eind22
Henry Fielding, The history of the adventures of Joseph Andrews and of his friend mr. Abraham Adams (Londen 1742), voorwoord.
eind23
Maandelyke Uittreksels of Boekzaal der Geleerde Waerelt deel 91 (november 1760), p. 617. De Amsterdamse boekverkoper Gijsbert de Groot, die zojuist de kopijrechten op het werk had verworven, bood het echter aan tegen de sterk verlaagde prijs van f 1: 16.

eind24
Hippisley in Maksimovič-Ambodik, Emvlemy i simvoly, p. 5.
eind25
Ik raadpleegde Ivan Toergenjev, Home of the gentry (Baltimore 1920), p. 57, 91 en met name 205 voor deze beschrijving.
eind26
H. van den Burg, Mengelpoëzy (Amsterdam, Hendrik Blank en Johannes Ratelbant 1718), p. 40.
eind27
Keur van Nederlandsche letteren (Amsterdam, M. Westerman z.j.) 2e jrg., 35e stukje, p. 5. Zie ook mijn ‘Batavian anthologies, or Dutch poetry choices in the early nineteenth century’, in: Margriet Lacey (red.), Crossing boundaries and transforming identities (Münster 2011), p. 85-93.
eind28
Over dit laatste werk: Jeronimo de Vries, Proeve eener geschiedenis der Nederduitsche dichtkunde (Amsterdam 1810), deel 2, p. 80.
eind29
Amsterdamsche Argus 3, nr. 16 (25-1-1720), p. 124. Over de vete Weyerman-Van den Burg zie Groenenboom-Draai, De Rotterdamse woelreus, p. 89-99.
eind30
Caroline Frehse-de Jonge, Drie eeuwen Nederlandse geschiedenis in Sint-Petersburg (Amsterdam 2013), p. 22: ‘Peter de Grote sprak en schreef vrij goed Nederlands [...]. Zijn bewondering voor de Republiek ging zo ver dat hij in 1710 het Nederlands zelfs tot hoftaal maakte’. Wat het niveau van dit hoffelijk Nederlands was, is voor zover bekend nooit vastgesteld. In de uitgave van 1788 waren de Nederlandse onderschriften bij de emblemen overigens verdwenen.
eind31
Op 10 juli 1739 schrijft Weyerman vanuit de gevangenis aan Jakob Bisdom: ‘Nooit heb ik eenige moogendheden aangeraakt in mijne schriften; geheel anders als den schrijver van het weekelijks papier getytelt den Argus, wiens schimpschrift tegens den Keyzer van Groot-Rusland in het openbaar is verbrant geworden tot Muyden ten verzoeke van den heere Brants, resident van die majesteyt’. Karel Bostoen en André Hanou, Geconfineert voor altoos. Het proces Jacob Campo Weyerman (1739) (Leiden 1997), p. 151. Zie ook Rietje van Vliet, ‘Tsaar Peter de Grote. Identiteit en imago’, in: Literatuur 13 (1996), nr. 6, p. 344-349.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772


auteurs

  • Ton Broos

  • over Hermanus van den Burg

  • beeld van Hermanus van den Burg