De muzen
(1834-1835)– [tijdschrift] Muzen, De[p. 369]origineel
| |
Album.Almanak voor het Schoone en Goede, voor 1835. Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck.‘Vrede zij met de ziel des weldadigen schrijvers, die er het eerste aan dacht ons mengelingen te geven,’ zegt Lord shaftesburij, en ik beaam zijne woorden, zoo vaak mij een bevallig Jaarboekjen keurige verscheidenheid aanbiedt. Gaarne vergelijk ik dan deszelfs verschillende bijdragen bij het sappig ooft en de blozende vruchten, die mij in den laten herfst, zoo ligt een uur langer, aan den gezelligen disch boeijen; en die uitgever verdient inderdaad hoogen lof, wiens sierlijke band en hagelwit papier mij niet enkel aan de krisstallen schalen en groene bladen, wiens Proza en Poëzij mij ook aan mijn lievelings-fruitgeurige perziken en donker blaauwe druiren - herinnert. Of de Heer beijerinck het dit jaar door zijnen Almanak deed, of de Heer van der aa voor de Redactie verdient te worden geprezen, ook zooder dat wij de echt-Hollandsche verontschuldiging, door ZijnEd. in de dagbladen geplaatst, de geringheid van den prijs, in aanmerking nemen? Ik zoude wel zeer ondankbaar moeten zijn, zoo ik het ontkende, nadat ik zoo vele vreugde, aan dit Jaarboekjen te danken heb. Wilt ge in | |
[p. 370]origineel
| |
derzelver herinnering deelen? Ik voege er gaarne den wensch bij, dat het er u even zoo mede ga. De eerste was van eenen weemoedigen aard. Ge vermoedt welke bijdrage ik bedoele! Het is de laatste schets van eenen jeugdigen meester, u en mij - het Vaderland vooral - te vroeg ontrukt; het is de Kaninefaat, door den schrijver van Hermingard van de Eikenterpen. Welk een rijk palet? dat van het Altaarstuk en Meerhuijzen! welke eene keurige teekenpen die van Brinio en den Kaninefaat, welke juiste en zuivere omtrekken! Meer dan in een opzigt mist het Schoone en Goede in hem een' waardigen priester; ook zijne ziel ruste in Vrede! herhalen wij met Lord shaftesbury. De tweede - want ook het werkelijke leven is niet altijd ééntoonig - de tweede vreugde was eene geheel andere. Het was avond geworden en vriendelijk bescheen het heldere licht mijner hooge lamp, het geopende werk van eenen mijner geliefkoosde schrijvers; terwijl de kleine witte kap het overige gedeelte mijner kamer in een behoorlijk halfduister hulde, dat slechts van tijd tot tijd bij den haard door de roode en wisselende tinten van het kolenvuur liefelijk werd afgewisseld. Wist ge half welk een genoegen ik er in vinde, dán beurtelings te lezen en te mijmeren, gij hadt als ik, er u over beklaagd door een uwer huisgenooten, aan een af te leggen bezoek te worden herinnerd. ‘Het zal een vervelend wezen?’ dacht ik in mij zelven, maar mijn blik viel toevallig op ons Jaarboekjen en het mede nemen - er over te spreken - er mischien uit voor te lezen - was de gedachte van één oogenblik. Volg mij hierin na, zoo gij u bij diergelijke gelegenheid geen | |
[p. 371]origineel
| |
degelijk gesprek durft beloven, de Heer van der aa heeft mij eene alleraangenaamsten avond verschaft. Beets heerlijk versje: Uw lok is zwart en zwart uw wenkbraauwbogen,
rigtte ik aan het schoonste meisjen uit den kring, en ik wenschte den jeugdigen Dichter aan mijne zijde, om de luide bewondering die hij verwierf, in te oogsten: hazebroek's Blinde Meisje volgde, en ofschoon van ééntoonigheid niet vrij te pleiten, te vol van bloemen, veelligt om dat onze blinde Dichteres die zoo gaarne bezingt, te lang, vooral voor dien niet afgewisselden toestand, beviel het meer dan ik mij had durven voorstellen. In een gemengd gezelschap, durve ik met u wedden, dat gij immer veel liefhebbers van verzen, als: Hard en Zacht en Aankomst en Afscheid van oosterwijk bruijn vinden zult, ik vond die ook hier. De geschiedenis van den Serjant Held kobus en Toebehooren van Mr. j.h. burlage, alleraardigst in een kring van jonge lieden, vond ik in dit Jaarboekje, in het bijzonder aan Dames gewijd, minder gelukkig geplaatst, en ik zweeg er van, even als van withuijs vertaling Walheide, dat meer tours de force van rijm en regels, dan echte poëzij inhoudt: die Dichter stelle er toch niet zoo veel prijs op, zwarigheden te hebben overwonnen, hij kan schooner en duurzamer lauweren behalen, dan deze. Maten en Gewigten van burlage werd niet begrepen, zeg mij, is het u duidelijk? - Ik heb te veel eerbied voor den Dichter van Reinier Willem en Jan van Oldenbarneveldt, dan dat ik zijne harde verzen in het Stukjen de Zoen van Kresus, | |
[p. 372]origineel
| |
zoude hebben willen mededeelen; ik verzocht eene allerliefste blondine ons zijn gelukkig: Blond boven Bruin, dat mijne geheele bewondering wegdroeg, wel te willen voordragen; kon iemand het meer con amore doen? - Eindelijk - want mijne beoordeeling die kort zoude zijn, word reeds langer dan eene gewoone - eindelijk werd de piano geopend, en het Veldviooltje gezongen; het was een heerlijke avond! - Vraag mij niet, of de jeugd toen het boekje uit mijne handen was, zich over het plaatjen Huibert en Truitje vrolijk maakte, een' welgevalligen blik in den spiegel wierp, bij het zien van het zonderling hoofdtooisel van Mevrouw bilderdijk en met de romanesque Isaura en haar schoothondjen den draak stak? Ge weet immers hoe jonge menschen zijn, geheel ten onregte deden zij het niet; en ik was tevreden de voortreffelijkheid van die van de Zee en de Bergschot niet te hooren betwisten. De derde vreugde, ook in die moogt gij deelen; de derde verschafte mij doijer's Christelijke Kinderliefde, dat mijn veertienjarig zusje van buiten leerde en robidé van der aa's. Aan mijne oudste dochter, dat ik eener lieve in dergelijke omstandigheden toewijdde, door eene immortelle, bij de zending aan haar, tusschen de blaadjes te leggen. Hadt gij het niet als ik gedaan? De onpartijdigheid vereischt misschien, dat ik nog van eenigen gewagen, die, om tot mijne vroegere beeldspraak terug te keeren, wrange mispelen, harde nooten of smakelooze appelen leverden, en de namen van den schrijver van Graaf Eduard Forster, en dien van Huibert en Truitje, die der Zangers van Baarn en Kornelia en den Vlinder, zweven op mijne lippen. De | |
[p. 373]origineel
| |
wenk zij den Redacteur genoeg; de tijden zijn voorbij waar in wij met de Baronesse de lanoij, onzen Graven van bijland toeriepen: Hoe kon zoo vreemd een smaak ooit vallen in uw geest?
Een Graaf! een heer ran 't Hof! die duitsche vaerzen leest?
maar wij eischen dan ook te regt, dat het proza in een Jaarboekjen levendig, sierlijk en bevallig zij; dat de poëzij van gloed of geest vonkele. - Waarlijk in de kringen waartoe isaura behoort, (blz. 78.) oordeelt men billijker en denkt men juister, dan zijn Edele gelooft; of is het niet een even bekrompen als bespottelijk patriotismus, de onbeduidende tooneelspeelsters en onverstaanbare zangeressen, die ons Vaderland in de jongste tijden opleverde, met de natuurlijke Mademoiselle mars, met de rijk begaafde henriëtte sontag, te vergelijken? |
|