Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Naamkunde. Jaargang 10 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Naamkunde. Jaargang 10
Afbeelding van Naamkunde. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van Naamkunde. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Naamkunde. Jaargang 10

(1978)– [tijdschrift] Naamkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 332]
[p. 332]

Topografische structuur en toponymische ontwikkelingen in middeleeuws Egmond

Inleiding.

De provincie Noordholland is tot ver in de middeleeuwen een tamelijk bronnenarm gebied geweest. Slechts de abdij van Egmond vormde daarin een aangename oase. Daarom is het ook niet verwonderlijk dat de belangstelling der historici altijd sterk op dit klooster en zijn omgeving gericht geweest is. Desondanks blijft Egmond nog steeds problemen oproepen, zowel wat zijn kerkelijke geschiedenis als wat zijn topografische ontwikkeling betreft.

Het is natuurlijk ondoenlijk om in het kader van een artikel alle aspecten van de lokale geschiedenis van Egmond te behandelen. Zoiets zou een heel boek vergen. (Wie schrijft dat trouwens eens?). Ik wil mij daarom tot een aantal vragen van vooral topografische en toponymische aard beperken. Waar lag de oudste plaats die de naam Egmond droeg en hoe heeft de nederzetting rond het klooster deze naam gekregen? Vallen er uit de naam Egmond conclusies te trekken over de vroegere landschappelijke situatie? Hoe was de verhouding van de eerste kapel te Egmond tot het latere klooster? Wat moeten we ons voorstellen bij Arem, dat altijd met Egmond in verband gebracht wordt? Kan de beruchte oorkonde van 1083, ook al is deze vals, ons toch inlichten over de topografie van Egmond? Wanneer, tenslotte, is de situatie ontstaan waarbij Egmond Binnen, Egmond aan Zee en Egmond aan de Hoef de belangrijkste dorpen binnen het gebied van de huidige gemeente Egmond zijn?

De ligging van het oorspronkelijke Egmond.

De eerste die ons iets over Egmond meedeelt, is Ruopert van Mettlach. Hij is de auteur van de Vita Sancti Adalberti, die hij tegen het einde van de tiende eeuw, met gebruikmaking van lokale informatie, op schrift gesteld heeftGa naar voetnoot(1). Volgens hem was een van de

[pagina 333]
[p. 333]


illustratie

[pagina 334]
[p. 334]

metgezellen van Willibrord, Adelbert, in een plaats die Egmond heette terecht gekomen. Na een leven van stichtelijke arbeid was hij daar ook overleden. Op zijn graf heeft men vervolgens een kapel gebouwd en de zorg daarvoor aan een priester opgedragenGa naar voetnoot(2). Algemeen wordt aangenomen dat deze kapel de voorganger van de latere Adelbertskapel wasGa naar voetnoot(3). Uit het verhaal van Ruopert kunnen we opmaken, dat kapel en nederzetting bij elkaar lagen. Als de Noormannen namelijk de kapel verwoesten, leggen zij ook queque circumposita in de asGa naar voetnoot(4). Dit impliceert, dat wij het oudste Egmond daar moeten zoeken, waar vroeger de kapel gestaan heeft: bij de huidige AdelbertusputGa naar voetnoot(5).

Geologische onderzoekingen uit de laatste decennia hebben aangetoond, dat er in de prehistorie tussen Bergen en Egmond een groot zeegat gelegen heeft. Dit was weliswaar in de Romeinse tijd al grotendeels dichtgeslibd, maar er schijnt nog lang een soort restgeul overgebleven te zijn. Aan deze restgeul of in ieder geval aan een opening in de duinen die misschien nog tot de negende of tiende eeuw bestaan heeft, lag het oorspronkelijke EgmondGa naar voetnoot(6).

De naam Egmond.

Het is verleidelijk de naam Egmond met het zeegat van Bergen in verband te willen brengen. Helaas levert zijn etymologie nog steeds grote moeilijkheden op. Vroeger heeft men een samenstelling met -mond van de hand gewezen omdat men van geen monding wist. Sinds de geologen echter het zeegat ontdekt hebben, is zo'n samenstelling natuurlijk wel weer mogelijk geworden. Alleen blijven er dan nog allerlei problemen over. Zo bij voorbeeld dat we steeds het frankische -mond en nooit het ingweoonse -muiden vinden. Het argument dat de naam door frankisch sprekende kloosterlingen gegeven is, gaat ook niet op. De naam Egmond bestond al voordat het klooster gebouwd werdGa naar voetnoot(7) en bovendien heette de plek waar dit

[pagina 335]
[p. 335]

klooster gebouwd werd, oorspronkelijk HallemGa naar voetnoot(8). Ook het accent spreekt tegen een mond-naam. Namen op -monde of -muiden hebben de klemtoon altijd op het tweede lid, hetgeen bij Egmond niet het geval isGa naar voetnoot(9). Naamsverklaringen speelden een belangrijke rol in de Christelijke literatuur. De bijbel had daarbij het grote voorbeeld gegeven en een man als Isidorus van Sevilla had zelfs min of meer aanbevolen met zoveel mogelijk etymologieën te komenGa naar voetnoot(10). Geen wonder dus dat ook Ruopert van Mettlach zich daaraan gewaagd heeft. Uit zijn etymologische opmerkingen krijgt men echter de indruk dat de naam Egmond aan het einde van de tiende eeuw al niet meer doorzichtig was. In de Vita S. Adalberti voert hij tenminste eerst, in caput 5, een zekere Eggo op en suggereert daarmee een relatie tussen deze Eggo en de naam Egmond. In caput 10 wordt de naam Hecmunda door hem evenwel als ‘dit is rein’ (lat. mundus) geïnterpreteerdGa naar voetnoot(11). In dezelfde tekst komen we dus eigenlijk twee etymologieën van de naam Egmond tegen. Dit wil zeggen dat men toen op de vraag ‘wat betekent Egmond?’ al geen onvoorwaardelijk antwoord meer durfde te geven. Het feit dat Ruopert de naam afwisselend met en' zonder H- schrijft, kan er op wijzen, dat ook het eerste lid hem niet duidelijk was. Nog is Egmond aan Zee een plaats waar de h voor een geaccentueerde klinker niet uitgesproken wordt, met het gevolg dat er soms een hypercorrecte h verschijnt waar die niet hoortGa naar voetnoot(12). Blijkens de verschillende schrijfwijzen van onder andere de namen Arem/Heram en (H)eemskerk was dit verschijnsel in de vroege middeleeuwen in Noordholland zeer verbreid. Ruopert van Mettlach kwam wel naar Egmond om het materiaal voor zijn verhaal te verzamelen, maar daarom werd hij nog geen ‘Binder’. Hij zal dus gewoon een h uitgesproken hebben of dat gelaten hebben waar het nodig was. Tenzij het een naam betrof die hij niet kende. Dan moest hij zich op zijn, juist ten opzichte van de h onbetrouwbare, informanten verlaten. Als

[pagina 336]
[p. 336]

die de betekenis van het eerste lid van de naam Egmond ook al niet meer kenden, hielp navragen hem verder niets en was hij aan willekeur overgeleverd. Dat zien we dan ook aan de manier waarop hij die naam behandelt. Mijns inziens is de etymologie van Egmond nog steeds duisterGa naar voetnoot(13). We kunnen alleen wel zeggen, dat het een oude naam is, want al in de tiende eeuw was hij, ook voor de bewoners ter plaatse, volstrekt ondoorzichtig.

De eigendom van de Adelbertskapel.

Egmond heeft in de vroege middeleeuwen nogal wat te lijden gehad. Niet alleen werd het een aantal keren vanuit zee overvallen. In de tweede helft van de achtste of de eerste helft van de negende eeuw kreeg het ook met ernstige overstuivingen te kampenGa naar voetnoot(14). Weliswaar wist men de kapel zandvrij te houden, maar een deel van het bouwen weiland zal ongetwijfeld voorgoed verloren gegaan zijn. Na een eeuw van betrekkelijke rust begon het in de tweede helft van de tiende eeuw opnieuw te stuiven. Daarop is de nederzetting definitief tenonder gegaan. Tevoren had Egmond echter al een belangrijke veer moeten laten doordat graaf Dirk I omstreeks 925 het gebeente van Adelbert naar een kerk had laten overbrengen die hij in het oostelijker gelegen Hallem gebouwd hadGa naar voetnoot(15). Bij die kerk had hij ook een klooster gesticht, dat later als de abdij van Egmond bekend zou staan. Waarschijnlijk heeft de graaf die translatio uit kunnen voeren omdat hij op dat moment de feitelijke bezitter van de Adelbertskapel - en dus van zijn heilige inhoud - was. Aan wie deze kapel oorspronkelijk behoorde is niet helemaal duidelijk. In 1063 blijkt het klooster Echternach er een claim op te hebben, zoals op verschillende andere kerken en kapellen die in handen van de graven van Holland gekomen warenGa naar voetnoot(16). De kapel wordt niet genoemd in de lijstjes uit de eerste helft van de elfde eeuw waarop de monniken van Echternach aangegeven hadden welke kerken en kapellen door hen bij het ophalen van de kerkelijke inkomsten bezocht waren. Volgens Blok kwam dit

[pagina 337]
[p. 337]

omdat de broeders Egmond op hun tochten toevallig niet aangedaan hadden. Het zou natuurlijk ook kunnen zijn dat de vervreemding van de kapel door de graaf al zo vroeg had plaatsgehad, dat er daar voor de Echternachse monniken in de eerste helft van de elfde eeuw al niets meer te halen viel. In ieder geval was Ruopert van Mettlach er op het einde van de tiende eeuw van overtuigd dat reeds Dirk I de kapel van St. Adelbert wettelijk bezeten hadGa naar voetnoot(17). Het is verder ook de vraag hoe deze graaf het lijk van de heilige uit de kapel weg had kunnen halen als hij deze niet zelf in bezit had gehad. Allicht dat we toch wel iets van protest van de zijde van een eventuele eigenaar, privé persoon of klooster, gehoord zouden hebben.

Naamsvervanging.

De plaats waar het klooster gebouwd was en waar men de relieken van Adelbert heengebracht had, heette oorspronkelijk Hallem, maar later Egmond. Er heeft hier dus naamsverandering plaats gevonden. Wat kan daarvoor de reden geweest zijn? Ik geloof dat we het antwoord daarvoor bij de H. Adelbert moeten zoeken. Het oorspronkelijke Egmond was voor de buitenwereld alleen bekend als bedevaartsoord waar de H. Adelbert begraven lag. Toen nu diens relieken naar het nieuw gestichte klooster overgebracht waren, wilden de monniken ook wel de klandizie van de Adelbertverering aan zich trekken. Dit lukte niet onmiddellijk omdat de bron bij het vroegere graf van Adelbert veel bezoekers bleef trekkenGa naar voetnoot(18). Geleidelijk aan zal het klooster echter ook zijn deel aan de pelgrimsstroom gekregen hebben. Het oude Egmond was intussen verdwenen. Alleen de kapel bij de bron stond er nog. Het klooster te Hallem was het belangrijkste centrum van de Adelbertdevotie geworden. De naam Egmond was echter zo nauw met St. Adelbert verbonden, dat de nieuwe rustplaats van de heilige ook zo genoemd werd.

In hoeverre is het hier geschetste proces chronologisch te traceren? Op het einde van de tiende eeuw had de naamsvervanging nog niet plaats gevonden. Als Ruopert van Mettlach de naam Egmond noemt,

[pagina 338]
[p. 338]

bedoelt hij er de oorspronkelijke nederzetting bij het graf van Adelbert meeGa naar voetnoot(19). Ook het Egmond dat we in de al dan niet geïnterpoleerde oorkonde van 922 genoemd vinden, heeft op dit dorp betrekkingGa naar voetnoot(20). Een terminus ante quem voor de omdoping van Hallem in Egmond biedt misschien de Vita et Translatio S. Ieronis. In tegenstelling tot wat men vroeger meende, is dit een vrij betrouwbaar verhaal gebleken, dat omstreeks 1060 in opdracht van de abt van Egmond geschreven isGa naar voetnoot(21). In deze Vita wordt een Zuidhollandse boer door St. Jeroen opgeroepen diens lijk op te graven en vervolgens over te brengen ad loca Egmunda iure vocata, quoniam ab omnia spurcitia idolatrie sunt purgata per preclara sanctissimi Adalberti meritaGa naar voetnoot(22). Uit deze passage blijkt, dat de hagiograaf de Vita Adalberti van Ruopert van Mettlach kende, want hij komt met dezelfde etymologie, gebaseerd op mundus ‘rein’, als RuopertGa naar voetnoot(23). Het verschil is echter dat Ruopert van locus, dus enkelvoud spreekt, terwijl de auteur van de andere Vita het over loca, meervoud heeft. Wellicht kan dit er op wijzen, dat er in 1060 in feite meer dan een Egmond bestond. Dat wil zeggen, dat de vervanging van de naam Hallem door die van Egmond voor die datum zijn beslag gekregen had. De translatio van St. Jeroen, die door de anonieme hagiograaf beschreven wordt, zal tussen 983 en 988 plaats gevonden hebbenGa naar voetnoot(24). Ongeveer vijfenzeventig jaar na dato zal de auteur het misschien niet meer reçu gevonden hebben nog van een translatio naar Hallem te spreken. Hij was er zich echter wel van bewust, dat er in de loop van de tiende eeuw eigenlijk een Egmond bij gekomen was. Vandaar waarschijnlijk deze aanduiding loca Egmunda.

Een andere chronologische precisering van de omdoping van Hallem in Egmond is niet te geven, omdat we geen oudere teksten bezitten waarin de naam Egmond met zijn nieuwe denotatum genoemd wordt. Ook de zogenaamde Evangelieaantekeningen laten ons in de steek. Dit zijn aantekeningen betreffende donaties aan het klooster door de eerste graven en door particulieren. Zij zijn opgesteld in de tweede helft of op het einde van de elfde eeuw. Daarbij heeft men ten dele gebruik gemaakt van tiende eeuwse schenkingsnotities in het

[pagina 339]
[p. 339]

evangelieboek van de abdijGa naar voetnoot(25). Juist in die oudste kern is echter alleen sprake van een schenking circa nos, waarmee het klooster bedoeld werdGa naar voetnoot(26). In het tiende eeuwse origineel kan daar natuurlijk zowel Hallem als Egmond gestaan hebben. De andere vermeldingen van Egmond in de Evangelieaantekeningen dateren pas uit het einde van de elfde eeuw of later en hebben dus steeds op het klooster betrekkingGa naar voetnoot(27).

Arem, een en ondeelbaar?

De nederzettingen die wij tot nu toe besproken hebben, Egmond en Hallem, dat nu ook Egmond heet, hadden een zeer verschillende geschiedenis. De bronnen wekken echter niet de indruk dat zij aanvankelijk in omvang en structuur erg afweken van de overige westnederlandse nederzettingen, die ook gekenmerkt werden door een eenvoudige opbouw en de afwezigheid van onderverdelingenGa naar voetnoot(28). Volgens De Cock moet dit wel het geval geweest zijn. In zijn opvatting hoorden het oorspronkelijke Egmond, Hallem en Noord Bakkum in de vroege middeleeuwen tot een gebied dat Arem heette. Dit Arem was in twee delen verdeeld. Zuid Arem was het latere Noord Bakkum. Onder Noord Arem werd het gebied tussen Rinnegom en Bakkum verstaan. Pas na 1215 zou het de naam Egmond verkregen hebbenGa naar voetnoot(29). Dit laatste kan al meteen tegengesproken worden met een verwijzing naar een post in een twaalfde eeuws overzicht van de abdijinkomsten: In Wimnom et in Rinneggem, in Hecmundo et in Herem 30 1/2 librasGa naar voetnoot(30). Rinnegom, Egmond en Arem treden hier broederlijk naast elkaar op. De Cock geeft twee argumenten voor het bestaan van een noordelijk en een zuidelijk Arem. In de eerste plaats gelooft hij een oude vermelding van de naam Zuid Arem gevonden te hebben. Het tweede argument ontleent hij aan het feit, dat de naam Noord Bakkum nooit op oude kaarten aangetroffen zou worden. Het tegenwoordige Zuid Bakkum zou het oorspronkelijke Bakkum geweest zijn. Laten we met het laatste probleem, dat van Bakkum, beginnen. Zuid

[pagina 340]
[p. 340]

noch Noord Bakkum worden in middeleeuwse bronnen vermeld. Ze verschijnen daarentegen wel tegelijkertijd op kaarten uit het begin van de zeventiende eeuwGa naar voetnoot(31). Deze late attestaties pleiten niet voor de theorie van De Cock. Het lijkt me dan ook meer aannemelijk dat de splitsing van Bakkum in Noord en Zuid Bakkum een gevolg is van de toegenomen bevolkingsdruk in de late middeleeuwen. Door de voortgaande overstuivingen werden de mensen die het dichtst bij de duinen woonden, gedwongen zich meer naar het oosten te vestigen. De twee bewoningsconcentraties die zo ontstonden, kunnen als een soort noordbuurt en zuidbuurt beschouwd worden. Zij kregen de namen Noord Bakkum en Zuid Bakkum.

Exit Zuid Arem.

Nu het bestaan van Zuid Arem niet rechtstreeks uit de afwezigheid van oude vermeldingen van Noord Bakkum geconcludeerd kan worden, zijn we natuurlijk benieuwd naar de bewijzen voor het bestaan van Noord Arem. Nu zegt De Cock nergens, dat hij ooit een attestatie van Noord Arem gevonden heeft. Zijn hele constructie berust dus op die ene vermelding, waarin hij de naam Zuid Arem denkt te herkennen. Laten we deze dus maar eens van wat dichterbij bekijken. In de Egmondse Evangelieaantekeningen treffen we in een notitie betreffende een schenking door graaf Dirk II de volgende passage aan: Inter villam Elebentere hemerke que nominatur et Sutherhemisuut mansas quatuor et dimidiamGa naar voetnoot(32). In navolging van Kappeyne van de Copello meent De Cock in de tweede naam Zuidaremerzwet te mogen lezen, dat wil zeggen de zwet of grens tussen Noord en Zuid AremGa naar voetnoot(33). Maar is dat nu wel terecht? In later tijd wordt het rechtsgebied van de abdij begrensd door Wimmenerzwet en Aremerzwet. In alle oude vermeldingen blijken dit steeds samenstellingen met een adjectivische -er afleiding te zijnGa naar voetnoot(34). Daarvan valt in Sutherhemisuut al niets te

[pagina 341]
[p. 341]

merken. Bovendien ligt daar ook nog het feit dat dezelfde passus er in een andere Egmondse bron op een wezenlijk punt net iets anders uit ziet. De bron is het zogenaamde Gravenregister. Dit is een vers ter ere van de grafelijke familie dat tussen 1125 en 1130 aanzienlijk uitgebreid is met notities betreffende schenkingen van de graven aan het klooster. Hier en daar zijn er later nog wat aanvullingen aan toegevoegd. Het oudste gedeelte gaat echter rechtstreeks op de Evangelieaantekeningen terugGa naar voetnoot(35). De betreffende passage luidt dan in het Gravenregister: inter villam Elebentere hemerke que nominatur et Sutherhem mansus IIII et dimidiumGa naar voetnoot(36). Maar waarom nu toch Sutherhem in plaats van Sutherhemisuut?

Ik denk dat deze vormen niets met Arem te maken hebben. In de eerste plaats komt Arem zowel in de Evangelieaantekeningen als in het Gravenregister gewoon onder zijn vrij gebruikelijke vorm Heram voorGa naar voetnoot(37). In de tweede plaats is Sutherhem niet de een of andere wonderlijke vorm van Zuid Arem, maar een heel normale heem-naam, die als ‘zuiderheem’ geïnterpreteerd kan worden. We kennen dit Sutherhem bovendien ook uit een andere bron. In de Goederenlijst van de St. Maartenskerk te Utrecht komt een rijtje namen voor, waarvan Petten, Hargen, Schoorl, Bergen en Kamp ons nu nog bekend zijn. Daartussen staat ook Suthrem, waarmee ongetwijfeld dezelfde plaats bedoeld zal zijnGa naar voetnoot(38). Dat houdt in, dat we Sutherhem en dus ook Elebentere hemerke uit de omgeving van Egmond verwijderen kunnen en ergens tussen Bergen en Petten mogen plaatsen. Blijft nog die merkwaardige vorm Sutherhemisuut. Volgens mij is daar echter ook wel een oplossing voor te vinden. De Evangelieaantekeningen zijn in de tweede helft of het einde van de elfde eeuw opgesteldGa naar voetnoot(39). Daarbij zijn oudere schenkingsnotities uit de tiende eeuw gevolgd. Deze moeten een zeer eenvoudig karakter gehad hebben, een plaatsnaam en een ultra-korte aanduiding van het geschonken object. Bij het overnemen van die notities in de elfde eeuw heeft men deze posten in de vorm uitgeschreven die wij nu kennen. Daarbij is

[pagina 342]
[p. 342]

echter een fout gemaakt. Achter de naam Sutherhem nam de schrijver bij vergissing de verkorte aanduiding voor 4 1/2 hoeve over in plaats van deze voluit te schrijven. Toen hij zijn fout ontdekte, heeft hij deze niet doorgestreept, maar gewoon de woorden mansas quatuor et dimidiam laten volgen op wat hij al geschreven had. De auteur van het Gravenregister begreep wat er gebeurd was en nam de betreffende passage correct over. Voor de copiist die de tekst omstreeks 1420 in het cartularium van de abdij overnam, was het echter niet meer duidelijk. We weten natuurlijk niet precies in welke soort schrift de Evangelieaantekeningen geschreven waren. Het zal in ieder geval een karolingische minuskel geweest zijnGa naar voetnoot(40). De afkorting voor mansus was ongetwijfeld een m met een suspensieteken erboven. De vijftiendeeeuwse copiist heeft deze afkorting voor de ligatuur is aangezien. Wat hij als uut las, bestond in werkelijkheid uit de vier pootjes van een Romeinse vier, gevolgd door een teken voor ‘half’Ga naar voetnoot(41). We mogen dan ook aannemen dat er in de Vorlage van de Evangelieaantekeningen gewoon inter... Elebentere hemerke... et Sutherhem m 1111 1/2 [= mansas quatuor et dimidiam] gestaan heeft.

Arem in de vroege middeleeuwen.

Nu we Zuid Arem aldus naar het rijk der fabelen verwezen hebben is er geen reden meer om nog langer in een verdeling van Arem in Noord en Zuid Arem te geloven. Daarmee zijn we echter nog niet van het probleem Arem af. Want waar is Arem nu? We kennen geen plaats meer die zo heet. Een boosaardige lezer zou natuurlijk aan het kind en het badwater kunnen denken, maar zo eenvoudig ligt het niet. Arem heeft wel degelijk bestaan. Het wordt verschillende keren in de bronnen genoemd. Zowel de graaf als particulieren schonken er grond aan het klooster EgmondGa naar voetnoot(42). In de manier waarop de aan de abdij geschonken goederen er in de bronnen gelocaliseerd worden onderscheidt Arem zich niet van de andere nederzettingen in dit gebiedGa naar voetnoot(43). Ook wat zijn naam betreft steekt Arem niet tegen zijn omgeving af. De oude vormen zijn:

[pagina 343]
[p. 343]
12de eeuw, copie ± 1420 HeremGa naar voetnoot(44)
a. 1105 - 1120, copie ± 1420 HaremGa naar voetnoot(45)
a. 1105 - 1120, copie ± 1420 HarenGa naar voetnoot(46)
a. 1125 - 1130, copie ± 1420 AremGa naar voetnoot(47)
a. 1125 - 1130, copie ± 1420 HeramGa naar voetnoot(48)
<1083> F 1125 - ± 1150 Heram, HeremGa naar voetnoot(49)
a. 1130 - 1161, copie ± 1420 HaremGa naar voetnoot(50)
a. 1130 - 1161, copie ± 1420 AremGa naar voetnoot(51)
a. 1182 - 1206, copie ± 1420 AremGa naar voetnoot(52)

Waarschijnlijk hebben we met een heem-naam, samengesteld met haru f. ‘zandige heuvelrug’ te doen. Namentypologisch is zo'n samenstelling met een topografisch appellatief als eerste lid niet zo vreemd. Kennemerland kent er meer voorbeelden van, namelijk Haarlem, bij harula m., dimunitief van haru f. en Bakkum, bij baka n. ‘heuvelrug’Ga naar voetnoot(53). Het verlies van de initiale h- hoeft ons verder ook niet te verwonderen. Zoals we bij de bespreking van de naam Egmond gemerkt hebben, moet de positie van deze h- hier al vroeg erg zwak zijn geweest.

De ondergang van Arem.

We hebben nu gezien dat Arem zich zowel qua structuur als qua naam in de vroege middeleeuwen niet wezenlijk van zijn omgeving onderscheidde. Is het dan eigenlijk niet het waarschijnlijkst dat het ook anderszins als nederzetting het meest op de omringende plaatsen leek? De verschillen ontstonden pas later, in de loop van de elfde of twaalfde eeuw. Waarschijnlijk lag de woonkern Arem ten zuiden van het oorspronkelijke Egmond, ten zuidwesten van Hallem, dat later

[pagina 344]
[p. 344]

Egmond zou heten en ten noordwesten van Bakkum. Door de overstuivingen, die al meer ter sprake gekomen zijn, begon deze nederzetting aangetast te raken. De bouwlanden werden langzamerhand opgegeven en de bevolking vestigde zich in de oostelijker gelegen plaatsen. Dit proces heeft nog tot na de twaalfde eeuw voortgeduurd. Terwijl Rinnegom, Egmond en Bakkum zich ontwikkelden, ging Arem steeds meer achteruit. We kunnen misschien een glimp van het uiteenvallen van deze nederzetting waarnemen in het falsum van 1083, dat tussen 1125 en 1150 vervaardigd moet zijn. Daarin wordt het rechtsgebied van het klooster Egmond omschreven als a terra Wimnorasuetha usque in HeremGa naar voetnoot(54). Juridische grenzen vielen in de kuststreken niet altijd met nederzettingsgrenzen samenGa naar voetnoot(55). Zoals we nog zullen zien was de Wimmenerzwet echter wel een duidelijke grens en bovendien een vroege. In Arem was de toestand in de eerste helft van de twaalfde eeuw evenwel veel onduidelijker. De nederzetting was in verval en de nieuwe territoriale organisatie verkeerde nog maar in een pril stadium. Daarom was men nog niet goed in staat de zuidelijke grens van het rechtsgebied van het klooster precies te markeren en moest men zich met een usque in Herem ‘tot ergens in Arem’ tevreden stellen. Pas in de tweede helft van de twaalfde eeuw is deze grens gefixeerd. Naar analogie van de noordgrens van het Egmondse rechtsgebied, de Wimmenerzwet, noemde men de zuidgrens Aremerzwet, a. 1206-1215 AremersuuethGa naar voetnoot(56). Semantisch zat deze laatste naam anders in elkaar dan de eerste. Hij betekende namelijk niet ‘de grens ten opzichte van Arem’, maar ‘de grens in of bij Arem’.

De grens tussen Egmond en het ten zuiden daarvan gelegen Bakkum lag nu duidelijk vast. Dit had wel tot gevolg, dat de naam Arem geheel buiten gebruik raakte. De gronden van deze nederzetting die nog niet overstoven waren, werden voortaan respectievelijk tot de banne Bakkum of de banne Egmond gerekend. Aan de Bakkumse zijde blijkt dat onder andere uit het voorkomen van de veldnaam a. 1371 AeremermadeGa naar voetnoot(57), AremermadeGa naar voetnoot(58). Aan de Egmondse kant vinden we

[pagina 345]
[p. 345]

onder de post Rinneghem in de rekening van het klooster over 1344-1345 de Aremer-tiende vermeldGa naar voetnoot(59).

Het falsum van 1083 en de overstuivingen.

Tweemaal hebben we de invloed van het stuivende duinzand al in de teksten terug kunnen vinden, bij het oorspronkelijke Egmond en bij Arem. Mogelijk lukt het ons ook nog een derde maal om wat stuifzand tussen de perkamenten uit te schudden. De tekst die ik daarbij speciaal op het oog heb, is de valse oorkonde van 1083, die tussen 1125 en 1150 vervaardigd moet zijnGa naar voetnoot(60). Bij het samenstellen van deze oorkonde heeft men vooral van het Gravenregister gebruik gemaakt. Ik vermeld dit speciaal omdat we in dit falsum tevergeefs een passage zullen zoeken die we eerder in het Gravenregister wel tegen gekomen zijn. Ik bedoel de schenking van de 4 1/2 hoeve tussen Elebentere hemerke en SutherhemGa naar voetnoot(61). Men heeft het ontbreken van deze donatie altijd verklaard door er vanuit te gaan dat hij was opgenomen in de passus ab eodem mansu [sc. in Wimnon] usque in Heram omnem terram cultam et incultam in agris et pascuis. Nu we Sutherhem naar noordelijker contreien verwezen hebben, is dat niet goed meer mogelijk. Misschien ontbreekt de schenking echter omdat de 4 1/2 hoeve in het tweede kwart van de 12de eeuw al onder het duinzand bedolven was en dus in feite niet meer bestond. De schrijver van het Gravenregister heeft gewoon de gegevens uit de Evangelieaantekeningen overgenomen en deze in een meer literaire en diplomatische vorm gebracht. Kwade bedoelingen heeft hij niet gehad. De vervaardiger van het falsum had daarentegen wel

[pagina 346]
[p. 346]

boosheid in de zin. Juist daarom moest zijn tekst echter zo ‘realistisch’ mogelijk lijken. Vandaar dat hij wegliet, wat in zijn tijd of daarvoor al door overstuiving verdwenen was.

Ook op andere wijze blijkt het falsum van 1083 mogelijk nog een interessant tijdsbeeld te kunnen verschaffen. Als de rechtsmacht van het klooster in dit stuk ter sprake komt, wordt de begrenzing ervan aangegeven als a terra Wimnorasuetha usque in Herem. Het woord zwet betekende oorspronkelijk ‘insnijding, speciaal in laag land’. Daaruit ontwikkelde zich de betekenis ‘(gegraven) water’ en tenslotte ‘grenswater’Ga naar voetnoot(62). De falsaris duidt de Wimmenerzwet nu als een terra aan. Dat zou er op kunnen wijzen dat er tussen Wimmenum en Egmond aan de Hoef een verlandingsproces plaats gevonden had, dat vóór het tweede kwart van de twaalfde eeuw al zo ver voortgeschreden was, dat men er een duidelijke grens had kunnen trekken. De noordgrens van Egmond liep eeuwenlang langs de Tiggellaan. De bodemkaart wijst hier nu een strandwallenlandschap aan, maar tot bij de duinen vinden we vrij dicht onder de oppervlakte de klei die afkomstig is van het zeegat van BergenGa naar voetnoot(63). Zoals we hierboven gezien hebben, heeft er misschien nog lang een restant van dit zeegat tussen Wimmenum en Egmond aan de Hoef bestaan. Ook na het dichtstuiven hiervan zal zich achter de nieuw gevormde duinregel nog geruime tijd water bevonden hebben. In de tweede helft van de 10de eeuw brak er een periode van vernieuwde duinvorming aanGa naar voetnoot(64). Waarschijnlijk hebben de overstuivingen in de loop van de elfde eeuw het water tussen Egmond aan de Hoef en Wimmenum geheel verstopt. De grond die daardoor droog kwam te vallen, kon toen in gebruik genomen worden, maar daartoe moest wel de grens tussen het bezit van de abdij aan de Egmondse kant en dat van de graaf aan de kant van Wimmenum vastgesteld worden. Zoals zo vaak op drooggevallen gronden, werd het resultaat een rechte lijn, die wij nu in de Tiggelllaan kunnen herkennen.

Veldnamen bij de Tiggellaan.

Het hier geschetste proces blijkt ook uit de percelering en de veldnamen in de buurt van de TiggellaanGa naar voetnoot(65). Aan de Wimmenumse

[pagina 347]
[p. 347]


illustratie

[pagina 348]
[p. 348]

zijde vinden we een vrij regelmatige verkaveling. De veldnamen dicht bij de duinen bestaan vooral uit samenstellingen met akker, krocht en geest. Meer naar het oosten toe treffen we meest namen op weid, ven en zand aan. Hieruit blijkt de mate waarin deze landen overstoven geraakt zijn. De westelijke percelen dragen namen die in deze streken kenmerkend zijn voor zandgronden of in ieder geval gronden met een flinke zandige bovenlaag. Weid en ven wijzen er daarentegen op dat er op het moment van de naamgeving nog niet zoveel zand op deze percelen lag, dat zij niet als hooiland gebruikt konden worden. Zand, tenslotte, is in deze streken vooral een woord dat voor een zandige opwas uit het water gebruikt werd.

Aan de Egmondse kant is de verkaveling zeer systematisch: gelijke, haaks op de Tiggellaan staande percelen, die samen de Tiggels heten. Zowel de paralleliteit van de percelen als het toponymisch meervoud wijzen op een relatief late ontginning van dit stuk grond. De naam de Tichels, die reeds in de 16de eeuw vermeld wordt, is verder een directe aanwijzing voor de aanwezigheid van klei in deze percelen. Tichels waren dakpannen. Voor bakstenen werd onder andere het woord tichelstenen gebruikt. Het graven van de klei voor de steenbakkerij heette tichelen. De kloosters waren over het algemeen de eersten die in baksteen bouwden. In ons land werd al in de twaalfde eeuw baksteen vervaardigd. De stenen die gebruikt zijn voor de eerste ronde burcht van Egmond aan de Hoef heeft men in het begin van de dertiende eeuw ter plaatse gebakkenGa naar voetnoot(66). De veldnaam de Tichels geeft dus aan wat het land oorspronkelijk produceerde. Een dergelijke vorming treffen we wel meer bij toponymische meervouden aan, bij voorbeeld bij namen als De Biezen en de Stobben.

Grenzen waren schaars in Holland in de vroege middeleeuwen. Dat geldt ook voor de omgeving van Egmond, zoals we onder andere uit de Evangelieaantekeningen kunnen opmaken. Door verlanding van een mogelijke restgeul van het zeegat van Bergen schoof zich echter in de loop van de elfde eeuw nieuw land tussen Wimmenum en Egmond aan de Hoef in. Hier werd het toen noodzakelijk een duidelijke grens te markeren, de Wimmenerzwet, die vervolgens ook bannegrens werd. Zoals we gezien hebben, heeft deze Wimmenerzwet indirect ook tot de ondergang van Arem bijdragen. Omdat er een Wimmenerzwet bestond, was het immers mogelijk analoog daaraan

[pagina 349]
[p. 349]

de Aremerzwet te creëren. Deze op zijn beurt is er mede debet aan geweest dat de naam Arem buiten gebruik geraakt is.

Egmond Binnen, Egmond aan Zee, Egmond aan de Hoef.

Toen de naam Arem eenmaal verdwenen was, bestonden er binnen het gebied van de latere gemeente Egmond Binnen nog maar twee naamdragende plaatsen, Egmond en Rinnegom. De naam Egmond Binnen kende men toen nog niet. Deze komen we voor het eerst in 1514 tegenGa naar voetnoot(67). Het is duidelijk, dat deze naam ontstaan is door reciprocering met die van Egmond aan Zee, waarvan de oudste vermelding Egmunda super mare uit 1449 stamtGa naar voetnoot(68). Over de ontstaanstijd van Egmond aan Zee is niets bekend. Gezien het totale zwijgen van de bronnen tot 1449 zal het waarschijnlijk pas uit de late middeleeuwen dateren. Een dergelijke vage terminus a quo zullen we dus ook voor de toevoeging ‘Binnen’ aan de naam Egmond moeten aannemen.

Het ontstaan van Egmond aan de Hoef als een naamdragende plaats is eveneens moeilijk te dateren. Velen hebben gemeend, dat a. 889 Huui, genoemd in een oorkonde van koning Arnulf voor graaf Gerulf, er mee bedoeld isGa naar voetnoot(69). Daartegen zijn drie bezwaren aan te voeren. Ten eerste is er zo vroeg eigenlijk geen ruimte voor een eventueel De Hoef naast het eveneens vroegmiddeleeuwse Rinnegom. We hebben immers gezien dat er daar ter plekke nog lang water geweest moet zijn. Het tweede probleem is gelegen in het feit, dat de in de oorkonde genoemde plaatsen voor een deel waarschijnlijk helemaal niet in

[pagina 350]
[p. 350]

Noordholland gelocaliseerd dienen te wordenGa naar voetnoot(70). Een derde bezwaar is tenslotte, dat met de Hoef slechts de grond onder het huis van de voogden van het klooster bedoeld werdGa naar voetnoot(71). Huis en Hoef worden tot in de 15de eeuw steeds te Rinnegom gelocaliseerdGa naar voetnoot(72). Daarnaast draagt het kasteel soms wel de naam Slot op de HoefGa naar voetnoot(73). Pas in 1465 komen we de Hoef tegen ter localisering van iets anders dan het kasteel of het kapittelGa naar voetnoot(74). Dan wordt de Hoef echter wel ‘in de ban van Egmond’ gesitueerd en niet meer ‘bij Rinnegom’. De plaatsnaam Egmond aan de Hoef, of zoals men toen zei Egmond op de Hoef, verschijnt nog weer later in de bronnen. Ik vond deze pas in teksten uit het begin van de 17de eeuwGa naar voetnoot(75).

Conclusie

Negen eeuwen zijn we onderweg geweest van het ogenblik dat Adelbert voor het eerst in Egmond voet aan wal zette tot het tijdstip waarop de toponymische ontwikkelingen binnen de huidige gemeente Egmond tot rust gekomen waren. De nederzettingen die Adelbert in het Egmondse landschap aantrof, Egmond, Hallem, Arem, Rinnegom

[pagina 351]
[p. 351]

en Wimmenum, waren gering van omvang en eenvoudig van structuur. Sporen van onderverdelingen waren er niet te vinden. We hebben ook gezien, dat er geen reden bestaat om in een vroeger groot Arem, verdeeld in Noord Arem en Zuid Arem, te geloven. De aanwijzingen die men daar voor meende te hebben, bleken op verkeerde tekstinterpretaties te berusten. De plaatsnamen in ons gebied moeten over het algemeen uit de vroege middeleeuwen dateren. Alleen de naam Egmond is misschien nog ouder. Helaas was het niet mogelijk veel landschappelijke informatie aan deze laatste naam te ontfutselen. Zoals ook elders in de kuststreken is de Egmondse geschiedenis sterk door de duinvorming beïnvloed geweest. Het oorspronkelijke Egmond ging in de tiende eeuw ten onder. Zijn naam bleef echter bewaard, doordat men het naburige Hallem, waar het klooster stond, ook Egmond ging noemen. De naamsvervanging, die daar het gevolg van was, moet in ieder geval voor het midden van de elfde eeuw plaats gevonden hebben. De nederzetting Arem raakte in de twaalfde eeuw voor een groot deel overstoven. Als naam bleef Arem alleen nog leven in een paar veldnamen en in de naam van de zuidgrens van het rechtsgebied van Egmond, de Aremerzwet. Het veelbesproken falsum van 1083 bleek ons nog andere sporen van overstuiving te kunnen wijzen, namelijk bij het voormalige water tussen Wimmenum en Egmond aan de Hoef. Daar kwam in de elfde eeuw nieuw land droog. De grens die men er toen doorgetrokken heeft, de Wimmenerzwet, kennen we nu nog als de Tiggellaan.

De veranderingen die zich in de loop van de middeleeuwen in het gebied van Egmond voorgedaan hebben, vonden hun weerslag in de namen. Pas tegen het einde van deze periode ontstond de toponymische situatie zoals wij die nu kennen, met de drie reciprocerende dorpsnamen Egmond Binnen, Egmond aan Zee en Egmond aan de Hoef. Het kleine Rinnegom staat daartussen als een herinnering aan een vroegmiddeleeuws verleden.

 

Amsterdam.

Rob Rentenaar

Afkortingen en literatuur

AE Meilink, P.A.: Het archief van de abdij van Egmond. 's-Gravenhage, 1951.
ARA Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage.

[pagina 352]
[p. 352]

FE Oppermann, O.: Fontes Egmundenses (Werken van het Hist. Genootschap te Utrecht 3e serie 61). Utrecht, 1933.
OBHZ v.d. Bergh Bergh, L.PH.C. Van den: Oorkondenboek van Holland en Zeeland. Amsterdam-'s-Gravenhage, 1866-1873, 2dln.
OBHZ Koch Koch, A.C.F.: Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, I. 's-Gravenhage, 1970.

Blok, D.P.: Naamsveranderingen en modeverschijnselen in de middeleeuwse plaatsnaamgeving in Utrecht en Holland benoorden de Lek, in: Mededelingen van de vereniging voor Naamkunde, 1957, jrg 33, blz. 17-26.
Blok, D.P.: Geschiedenis en plaatsnaamkunde. Naar aanleiding van Gysseling's Toponymisch Woordenboek, in: Tijdschrift voor geschiedenis, 1962, jrg 75, blz. 176-189.
Blok, D.P.: Plaatsnamen in Westfriesland, in: Philologia Frisica Anno 1966 (Grins, 1968), blz 11-19.
Blok, D.P.: De naam Warmond, in: Heeren en Bueren, Bijdragen tot de geschiedenis van Warmond (Den Haag, 1969), blz 9-12.
Blok, D.P.: De Franken in Nederland. Bussum 19742. (a)
Blok, D.P.: De Hollandse en Friese kerken van Echternach, in: Naamkunde, 1974, jrg 6, blz 167-184. (b)
Bremer, J.T.: Het estuaruim van Egmond: een invalspoort voor de Vikingen? in: Alkmaars Jaarboekje 1971, blz 40-49.
Cappelli, A: Dizionario di abbreviature. Milano, 1973, 6e druk.
Cock, J.K. de: Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland in de middeleeuwen op fysisch-geografische grondslag. Groningen, 1965.
Cock, J.K. de: De wateren rond Egmond van de Romeinse tijd tot omstreeks 1300, in: Alkmaars Jaarboekje. 1967, blz 124-128.
Cock, J.K. de: De goederen van de Egmondse kerk in 922, in: Alkmaar in veelvoud (Zutphen, 1977), blz 139-146.
Curtius, E.: Europaïsche Literatur und lateinisches Mittelalter. Bern-München, 1969, 7e druk.
Goos, A.: Nieuw Nederlandsch Caertboeck. Amsterdam, 1616.
Gysseling, M.: Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226). Z.p., 1960.
Gysseling, M. en A.C.F. Koch: Diplomata Belgica ante annum millesimum centesimum scripta. Brussel, 1950.
Heeroma, K.: Friesische Grenzgewässer, in: VI. Internationaler Kongress für Namenforschung 1958, Kongressberichte 2 (Studia Onomastica Monacensia 3) (München, 1961), blz 326-332.
Hof, J.: De abdij van Egmond van de aanvang tot 1573 (Hollandse Studiën 5). 's-Gravenhage-Haarlem, 1973.
Hof, J.: Egmondse kloosterrekeningen uit de XIVe eeuw (Fontes minores medii aevi 17). Groningen, 1976.
Hollestelle, J.: De steenbakkerij in de Nederlanden tot omstreeks 1560. Assen, 1961 (Diss. Utrecht, 1961).
Informacie up den staet faculteyt ende gelegentheyt van de steden ende dorpen van Holland ende Vrieslant... gedaen in den jaere MDXIV; uitg. door R. Fruin. Leiden, 1866.
[pagina 353]
[p. 353]
Jelles, J.G.G.: Geschiedenis van beheer en gebruik van het Noordhollands Duinreservaat (ITBON Med. 87). Arnhem, 1968.
Jørgensen, B.: Reciprokering. Studier i indbyrdes afhaengighed mellem aeldre danske bebyggelsesnavne (Navnestudier 14). København, 1977.
Kappeyne van de Copello, J.: Hecmundensia, in: BVGO. 1889, 3e reeks nr 5, blz 1-103.
Kuhn, H.: Vor- und frühgermanische Ortsnamen in Norddeutschland und den Niederlanden, in: Westfälische Forschungen 1959, Bd. 12, blz 5-44.
Meilink, P.A.: De Egmondsche geschiedbronnen. 's-Gravenhage, 1939.
Molemans, J.: Intern- en extern-lokalizerende voorzetsels bij Limburgse toponiemen, in: Naamkunde 1972, jrg 4, blz 163-208.
Renaud, J.G.N.: Uit de bouwgeschiedenis van het Slot op den Hoef, in: Oudheidkundig Jaarboek 1938, jrg 7, blz 65-83.
Rentenaar, R.: De Nederlandse duinen en de middeleeuwse bronnen tot omstreeks 1300, in: Geografisch Tijdschrift 1977 jrg 11, nr 5, blz 361-376.
Riemsdijk, Th.H.F. van: De Rechtspraak van den graaf van Holland (WVOVR 3e reeks, II, IV, V). Utrecht, 1932-1934.
Roefs, V.J.G.: De Egmondsche abtenkroniek van Johannes à Leydis O Carm. Sittard, 1942 (Diss. Nijmegen).
Roo, H.C. de: De bodemgesteldheid van Noord-Kennemerland (De bodemkartering van Nederland 14). 's-Gravenhage, 1953.
Vangassen, H.: Noordhollandse charters. Bouwstoffen tot de historische taalgeografie van het Nederlands (Bouwstoffen en studiën voor de geschiedenis en de lexicografie van het Nederlands VIII). Z.p., 1964.
Verhoofstad, P.M.: Inventaris der archieven van kerken, kloosters en staties berustend in het archiefdepot van het bisdom Haarlem. Haarlem, 1959.
Weijnen, A.: Nederlandse dialectkunde. Assen, 1966, 2e druk.
Westenberg, J.: Kennemer dijkgeschiedenis (Verh. v.d. K.N.A.v.W. Afd. Nat., 1e reeks 27/2). Amsterdam, 1974.
Zagwijn, W.H.: De ontwikkeling van het ‘oer-IJ’ estuarium. in: Westerheem 1971, jrg 20, blz 11-18.

voetnoot(1)
Uitgave in FE blz 3-22; zie voor de datering Meilink, 1939, blz 12-22.
voetnoot(2)
FE blz 8, 10; vgl FE blz 62: presbyter qui ecclesiam custodit, qua sanctus Adalbertus primum requievit.
voetnoot(3)
Hof, 1973, blz 22.
voetnoot(4)
Sed Northmannice irruptionis impetu ipsa ecclesia sepius diruta ac queque circumposita atrocius sunt devastata, FE blz 8.
voetnoot(5)
Vgl. De Cock, 1977, blz 139.
voetnoot(6)
De Roo, 1953, blz 128-133; De Cock, 1967, blz 126; Zagwijn, 1971, blz 17; Bremer, 1971, blz 40-49; Westenberg, 1974, blz 10-11.

voetnoot(7)
Sepius tamen in loco Egmunda vocato mansitabat [sc. Adelbert], FE, blz 6.
voetnoot(8)
Predictus vero comes [sc. Dirk I] in loco qui Hallem nuncupatur ex ligni materia construxit oratorium, FE blz 13.
voetnoot(9)
Blok, 1969, blz 10.
voetnoot(10)
Curtius, 1969, blz 487.
voetnoot(11)
FE, blz 6; Cuius assiduitate miraculi congruum nomen eidem loco videtur inditum, ut Hecmunda dicatur quasi locus ab irruptione incursionum mundatus hostilium, FE blz 11. Een van de twee etymologieën gaat uit van een Latijns woord. Kan dit er ook niet op duiden, dat de volksmond in deze al niets meer te bieden had?
voetnoot(12)
Weijnen, 1966, blz 248.
voetnoot(13)
Kuhn, 1959, blz 20 ziet in de naam Egmond een vorming met -nd-suffix bij een idg. stam akm- ‘steen’. Gezien de volstrekte afwezigheid van stenen in Egmond, lijkt me deze verklaring niet erg aannemelijk.

voetnoot(14)
Rentenaar, 1977, blz 364-366.
voetnoot(15)
FE blz 13.
voetnoot(16)
Blok, 1974 (b), blz 179.
voetnoot(17)
Theoderico comiti, qui locum eundem sicuti nunc posteri eius retinent proprietatis iure possidebat. FE blz 13; ik houd mij hier buiten de discussie over de vraag of de vermelding van de kerk van Egmond in de oorkonde van 922 nu een interpolatie is of niet, vgl OBHZ Koch nr 28.

voetnoot(18)
FE blz 17.
voetnoot(19)
FE blz 6, 11, 17.
voetnoot(20)
Zie noot 17.
voetnoot(21)
Rentenaar, 1977, blz 370-372.
voetnoot(22)
FE blz 53.
voetnoot(23)
Zie noot 11.
voetnoot(24)
Rentenaar, 1977, blz 372.
voetnoot(25)
Zie voor de datering Meilink, 1939, blz 22 en AE blz 55.
voetnoot(26)
FE blz 62.
voetnoot(27)
FE blz 61, 63, 65.

voetnoot(28)
Blok 1962, blz 183-184; Blok, 1968, blz 13-14; Blok, 1974 (a), blz 117-130.
voetnoot(29)
De Cock, 1965, blz 165-169; De Cock, 1977, blz 139.
voetnoot(30)
FE blz 74.
voetnoot(31)
Jelles, 1968, bijlagen.

voetnoot(32)
FE blz 62.
voetnoot(33)
Kappeyne van de Copello, 1889, blz 16; De Cock, 1965, blz 167.
voetnoot(34)
FE blz 220, 243, 247, 250, 252. Slechts eenmaal stuiten we op de vorm a. 1254 Wimnemswethe, ARA Archief abdij Egmond nr 124, OBHZ v.d. Bergh I, nr 592. Mijns inziens heeft de schrijver van de oorkonde daar een suspensieteken vergeten, want in hetzelfde stuk vinden we wel Aremerswethe. Bovendien geeft de laat dertiendeeeuwse of vroeg veertiendeeeuwse middelnederlandse vertaling van deze oorkonde de vorm Wimnemmersuette, ARA, Archief abdij Egmond nr 3 f. 35. Vriendelijke mededeling van Dr. J.G. Kruisheer.
voetnoot(35)
Meilink, 1939, blz 25-29 en OBHZ Koch, nr 88, kopnoot.
voetnoot(36)
FE blz 68.
voetnoot(37)
FE blz 62, 69.
voetnoot(38)
Gysseling en Koch, 1950, I, nr 195, blz 339. Deze plaats dient wel onderscheiden te worden van Suthrem dat hogerop in dezelfde tekst genoemd wordt. Blok, 1957, blz 21, ziet hierin het latere Zuidwijk.
voetnoot(39)
Meilink, 1939, blz 22; AE blz 55.
voetnoot(40)
Zie Lieftinck, 1950, blz 110-117.
voetnoot(41)
Vgl. Cappelli, 1973, blz 415.

voetnoot(42)
FE blz 62, 78, 79, 81, 92.
voetnoot(43)
FE blz 62.
voetnoot(44)
FE blz 74.
voetnoot(45)
FE blz 78.
voetnoot(46)
FE blz 78.
voetnoot(47)
FE blz 68.
voetnoot(48)
FE blz 69.
voetnoot(49)
OBHZ Koch nr 88.
voetnoot(50)
FE blz 79.
voetnoot(51)
FE blz 81.
voetnoot(52)
FE blz 92.
voetnoot(53)
Gysseling, 1960, blz 432, 95. Misschien ook Hallem, indien samengesteld met halha- m. ‘bocht of uitloper van het hoogland’. Vgl. M. Gysseling, in: MVN, 1954, jrg 30, blz 101.

voetnoot(54)
OBHZ Koch nr 88.
voetnoot(55)
AE blz 55 n 1; Rentenaar, 1977, blz 369-370.
voetnoot(56)
OBHZ Koch nr 356.
voetnoot(57)
ARA Archief abdij Egmond, nr 851; AE Regest 450.
voetnoot(58)
Vangassen, 1964, nr 209.
voetnoot(59)
Hof, 1976, blz 22. - In familienamen komt de naam Arem nog tot in het begin van de veertiende eeuw voor. Vgl. a. 1292, copie onbekend, copie ± 1530 Margaretha uxor Reynoldi de Arem; a. 1302, copie onbekend, copie ± 1530 Reynoldus de Arem; a. 1336, copie onbekend, copie ± 1530 Gertrudis begina de Arem, H. van Wijn, Huiszittend leeven, II, 1e stuk (Amsterdam, 1812), blz 121, 131, 94. In dezelfde bron, het Necrologium Egmondense, is op blz 91 sprake van Folwerdus Poppe, qui dedit terram in Arem, 18 denarios soluentem. Gezien het feit dat dit item geen jaartal bij zich heeft, moet de oorspronkelijke optekening ervan ouder dan het midden van de dertiende eeuw zijn. Vgl. Meilink, 1939, blz 56-59. De overlevering van dit necrologium is zeer gebrekkig, een copie van een copie. Misschien is de vorm Folwerdus door metathesis ontstaan uit Wlfard. Dan zou er degene mee bedoeld kunnen zijn die vermeld wordt a. 1105-1120, copie ± 1420 Wlfard et Aldwi uxor sua terram in Harem unum solidum, FE blz 78.

voetnoot(60)
OBHZ Koch nr 88.
voetnoot(61)
zie noot 36.
voetnoot(62)
Heeroma, 1961, blz 328.
voetnoot(63)
zie noot 6.
voetnoot(64)
Rentenaar, 1977, blz 365-366.

voetnoot(65)
Zie het bijgevoegde kaartje. De veldnamen zijn in de zestiger jaren door de veldwerker, de heer C.D. Nagtglas, verzameld.
voetnoot(66)
Renaud, 1938, blz 66; Hollestelle, 1961, blz 16-22, 50-53, 113.

voetnoot(67)
Informacie 1514, blz 603. Voor het gemak bedoel ik de gemeente Egmond Binnen in zijn omvang uit de eerste helft van de negentiende eeuw. In 1857 zou de gemeente Wimmenum er bij bijgevoegd worden.
voetnoot(68)
AE Regest 1054. Onder reciprocering verstaat men het verschijnsel dat plaatsen met gelijkluidende namen van elkaar onderscheiden worden door een karakteriserende toevoeging, zie Jørgensen, 1977. Overal langs de Hollandse kust werden de namen met de toevoeging zee oorspronkelijk voorafgegaan door het voorzetsel op: Egmond op Zee, Wijk op Zee, Noordwijk op Zee, Katwijk op Zee. Vaak is dit nog tot in deze eeuw in de plaatselijke uitspraak in gebruik gebleven. De vervanging van het voorzetsel op door aan is van buitenaf gekomen. Namen als Zandvoort aan Zee en Bergen aan Zee zijn toponymische nieuwbaksels en hebben daarom vanaf het begin aan gehad. De verdringing van op door aan heeft ongetwijfeld met de evolutie van isolatief naar niet-isolatief te maken. Vgl. Molemans, 1972, 163-208.
voetnoot(69)
OBHZ Koch nr 21.
voetnoot(70)
OBHZ Koch nr 21, kopnoot.
voetnoot(71)
a. 1283 spreekt Willem van Egmond over in domo sua prope Rynegom et super mansum suum, ubi domus sua situata est, OBHZ v.d. Bergh II, nr 484.
voetnoot(72)
Zie noot 71. De vertaling van deze oorkonde in een veertiendeeeuws register geeft op sijn huys te Rinighem ende op die grote hoeue dair siin huys op staet, ARA, Leenkamer Holland, nr 38, f. 22ro; AE Regest 101; vgl. ook a. 1408 tot Rynegom upten huse, Van Riemsdijk II, 1934, blz 269; a. 1408 mansum et castrum suum prope Rynnegom, Roefs, 1942, blz 192.
voetnoot(73)
Einde 15de eeuw castellum quod dicitur op die Hoef prope Egmondam, Roefs, 1942, blz 140; Castrum op die Hoef, Roefs, 1942, blz 159. Enigszins misleidend is het kapittel... bij het slot van Egmond up die Huuf, AE Regest 1185. In het latijnse origineel, ARA, Archief abdij Egmond, nr 699, staat namelijk capitulum ecclesie collegiale Sancte Katherine iuxta castrum Egmondense up die Huuf vulgariter nuncupatum Rinnegom. Verderop in het stuk is sprake van castrum Egmundense up die Huuf. Ik lees hieruit, dat het kasteel van de heren van Egmond op de Hoef heette en dat de plaatsnaam Egmond op de Hoef nog niet in gebruik was. Merk ook op, dat Johannes a Leydis het bij de bespreking van die oorkonde alleen heeft over capitulum castri super mansum, Roefs, 1942, blz 222.
voetnoot(74)
huis... met akker, gelegen op den Hoef in den ban van Egmond, AE Regest 1190; vgl. bij voorbeeld a. 1540 die Gheren in den ban van Egmont binnen op die Hoeuff, Verhoofstad, 1959, Regest 406.
voetnoot(75)
Goos, 1616, blz 205. In feite is de informatie daar niet juist. Er is namelijk sprake van een... dorp oft om beter te spreken twee dorpen 't een ghenaemt Egmondt binnen oft op de Hoeve 't ander Egmondt op Ze. Zie ook Colom, J.A.: De Vyerighe Colom. Amsterdam, [± 1635], blz 112. De plaatselijke bevolking is in het algemeen steeds alleen van de Hoef blijven spreken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Rob Rentenaar

  • over H.M. van Egmond-van Helten

  • over Jacobus van Egmont

  • over Lamoraal graaf van Egmont