Naamkunde. Jaargang 11
(1979)– [tijdschrift] Naamkunde[p. 141] | |
De familienaam God(d)e(e)risGod(d)e(e)ris is een typisch Westvlaamse familienaam, waarvan de spellingvarianten Goddeeris, Godderis en Goderis tegenwoordig in onderling nagenoeg gelijke mate over de hele provincie verspreid zijn. Niettemin lijkt de frequentie van de naam al bij een vluchtige analyse het grootst te zijn in het Roeselaarse en het Veurnse, minder groot in het Ieperse en het Kortrijkse, het kleinst in het Oostendse en het Brugse(1). Dat het niet voorbarig is daaruit te concluderen dat het zuidelijk centrale deel van West-Vlaanderen ook de vermoedelijke bakermat van de familie is, blijkt algauw wanneer men de beschikbare bronnen uit de vorige eeuwen begint te raadplegen. De kring waar men de naam dan nog aantreft, wordt steeds kleiner, naarmate men verder in het verleden gaat vorsen(2). Als ik me tot vóór 1600 beperk, blijven er maar een paar dorpen over waar ik de naam veelvuldig aangetroffen heb, nl. Rumbeke (4 × Goderis a. 1544, 1 × Godderis a. 1593)(3) en Passendale (1 × Godderis a. 1542, 4 × Goderis a. 1555, 1 × Godderis en 3 × Goddeeris a. 1556)(4). Dan volgen alleen nog twee grensdorpen van Passendale, elk met één vermelding: Langemark (Godderis a. 1552)(5) en Westrozebeke (Godderis a. 1557)(6). Andere vindplaatsen ontbreken vooralsnog(7). Het toeval wil nu echter dat er, een anderhalve eeuw vroeger, precies in dezelfde omgeving een paar toenamen opgetekend werden die | |
[p. 142] | |
opvallend goed op God(d)e(e)ris gelijken: nl. Godeerons te Dadizele (3 × a. 1382)(8) en Godhereons te Roeselare (1 × a. 1398)(9). Het zijn blijkbaar twee spellingvarianten van dezelfde toenaam, die vermoedelijk niets anders zal zijn dan het prototype van de hier besproken familienaam. De zaak zou dan helemaal rond zijn. Voor een eventuele verklaring van de naam kan de Roeselaarse spellingvariant van 1398 van groot nut zijn. Het is een vrij doorzichtige toenaam en er is m.i. niet veel verbeelding nodig om hem te beschouwen als een zinwoord, een wenszin met God als onderwerp. Ook in de ons omringende taalgebieden werden sporadisch gelijkaardige namen opgetekend: o.m. de toenamen Godbehere, Godbeherinne, Godbiemidus en Godspede(10) in Engeland, de familienamen Gotterbarm, Gotterhalt en Gottgesegen(11) in Duitsland en de familienamen Dieutegard, Dieulangard, Dieulot, Dieuleveult(12) enz. in Frankrijk. Het zijn allemaal namen die gemakkelijk verklaard kunnen worden als (spottende) bijnamen naar een opvallend frequente zegswijze van de betrokken persoon(13). In de toenaam Godhereons ware here dan te verklaren als optatief van mnl. heren: ‘heersen, heer zijn’(14), een intransitief werkwoord, waarbij ons het persoonlijk voornaamwoord in de datief zou kunnen zijn. Vgl. in dit verband de Latijnse equivalenten dominari en/of imperare, die ook met de datief geconstrueerd kunnen worden. Het | |
[p. 143] | |
geheel kan dus betekenen: ‘God heerse over ons’, ‘God weze onze heer’(15). Er is ten slotte ook niet veel kunst en vliegwerk nodig om de overgang van God(h)e(e)r(e)ons via *Godhe(e)r(e)u(u)s naar God(d)e(e)ris te verklaren. De evolutie van het persoonlijk voornaamwoord ons tot u(u)s is immers een bekend verschijnsel, dat het Westvlaams met andere Ingweoonse dialecten gemeen heeft. De uitgang -ons in deze Westvlaamse toenaam moest dus onvermijdelijk -u(u)s worden. En als we dan weten hoe gemakkelijk er in een dergelijke auslaut u(u)s/-is-wisseling optreedt (b.v. Masselus/Masselis, Marinus/ Marynis(sen), Meeus/Meeuwis(sen), Theeus/Theeuwis(sen), Impaen(hu)us/Impanis enz.) of hoe gemakkelijk analogie met de talrijke patroniemen op -is gewerkt kan hebben (b.v. Amelis, Antonis, Blasis, Brixis, Cornelis, Gillis, Goris, Joris, Loonis, Macharis, Morissis, Nicasis, Polleunis enz.) dan blijft er geen enkel vraagteken meer. Ten ware men een probleem ziet in het weggevallen van een stomme h of een hinderlijke doffe e. M.i. is er dan ook geen enkele reden meer om nog enig belang te hechten aan de door de Brabandere(8) gegeven verklaring van de toenaam Godeerons. Hij beschouwt hem nl. als een beroepsbijnaam, in verband te brengen met ofra. goderon ‘pot’(16) of ‘suite d'ornements... au bord d'une pièce de vaisselle d'argent; pli rond fait au linge du corps’(17). Voor de dubbele ee in zijn drie excerpten Godeerons geeft hij geen andere uitleg dan dat het ‘wel een verkeerde kopie zal zijn van Goderons (met doffe e in de tweede sillabe)’(8). | |
[p. 144] | |
Blijkbaar een noodoplossing. En daarenboven blijft de aanwezigheid van de s-auslaut in de drie excerpten nog altijd onverklaard. Ook is het duidelijk dat de ooit door Lindemans(18) gegeven verklaring van de familienaam Godderis, moeilijk stand kan houden. Hij verklaart die Westvlaamse familienaam nl. uit de meer verspreide Franse namen Godry en Godderi(19), Romaanse equivalenten van de Vlaamse familienaam Goederickx(20), ontstaan uit een tweestammige Germaanse naam(21). Een verklaring die, net als die van de toenaam Godeerons hierboven, eigenlijk al van meet af aan wankel was. Het blijft immers een raadsel waarom de klemtoon in de huidige familienaam God(d)e(e)ris, in tegenstelling met die in Godderi en Goederickx, dan steevast op de tweede lettergreep ligt, terwijl er ook geen parallelle varianten op -e(e)ris bekend zijn naast b.v. Die(de)rickx, Hemerickx, Henderickx, Frederickx enz. Onnodig hier nog aan toe te voegen dat ook hetzelfde geldt voor de identieke verklaring al in 1876 gegeven door Van Hoorebeke(22), die de namen Goderus, Godderis, en Goddieris afleidt van Goedericus en Guedericus. Ik wil hierbij echter wel nog de aandacht vestigen op zijn variant Goderus, die immers ook een vereenvoudigde spelling van God(h)e(e)r(e)u(u)s kan zijn. Dat ware dan de nog ontbrekende schakel tussen de 14de-eeuwse excerpten Godeerons/Godhereons en de 16de-eeuwse Goddeeris/Godderis/Goderis(23). Ofschoon ik me eigenlijk afvraag of die excerpten in de gegeven omstandigheden ook niet zonder die schakel verbonden kunnen worden(24).
Ieper. W. Beele |
|