Naamkunde. Jaargang 11
(1979)– [tijdschrift] Naamkunde[p. 181] | ||||||||||||||
Paradoxen van de eigennaam0. Het is mijn bedoeling in deze uiteenzetting een aantal, voor een deel bekende, paradoxale verschijnselen omtrent de eigennaam (EN) te interpreteren in het licht van een enkele centrale paradox die het wezen van de EN kenmerkt(*). Deze fundamentele paradox schuilt in de betekenisstruktuur van de EN. In het verleden heeft men zelfs vaak met werkelijk kontradiktorische uitspraken te maken gehad. Enerzijds werd en wordt nog steeds beweerd dat de EN geen betekenis bevat; anderen houden staande dat de EN de woordklas is met de grootste betekenisinhoud (zie ook Van Langendonck 1978). Ik zou deze tegenstellingen willen verzoenen en formuleren als de betekenisparadox van de EN. De twee stellingen lijken mij slechts schijnbaar tegenstrijdig. De hele verwarring spruit immers voort uit de onenigheid omtrent de definitie van de term ‘betekenis’.
1. Om aan die chaos te ontsnappen is het aangewezen te onderscheiden tussen soorten van betekenis (cf. inz. Leech 1976). Er is vooreerst de grote tweedeling tussen de strikt logisch-semantische of konceptuele betekenis en de pragmatische of associatieve betekenis. De konceptuele betekenis is de primaire, min of meer objektieve betekenis die aan een taalelement inherent is. Wat woorden betreft, kan men daarbij onderscheiden tussen lexikale en grammatikale betekenis. De lexikale zin van een woord als vrijgezel kan men parafrazeren met de uitdrukking ongetrouwd man. Met de grammatikale betekenis wordt gedoeld op funkties als'determinatie, numerus, genus e.d. Met pragmatische of associatieve betekeniswaarden worden de min of meer subjektieve, sekundaire bijbetekenissen bedoeld die woorden ten deel kunnen vallen. Deze bijbetekenissen zijn eerder vaag en onvast, om de goede reden dat ze niet inherent zijn aan het taalelement als zodanig, maar ermee geassocieerd worden via een omweg. Ze wisselen dikwijls van spreker tot spreker, al kunnen ze ook door | ||||||||||||||
[p. 182] | ||||||||||||||
de hele kultuurgemeenschap gedeeld worden. De taalgebruiker kan bv. aan een taalbouwsel bijbetekenissen geven die ontleend zijn aan eigenschappen van de referent, d.i. de persoon of zaak waarnaar het taalbouwsel verwijst. Zo bv. zal men met een woord als vrijgezel via eigenschappen van zijn referenten bijbetekenissen verbinden die schommelen van verstokte eenzaat, sukkelaar tot levensgenieter e.d., al naar gelang van de opvattingen die de taalgebruiker koestert. De pragmatische associaties kunnen anderzijds ook ontleend zijn aan de betekenis van een homofoon, d.i. gelijkluidend taalelement. Hier denk ik bv. aan de bijbetekenis die de uitdrukking de Engelse Groetenis, d.i. de groetenis van de engel, heeft gekregen via het van de plaatsnaam Engeland afgeleide adjektief Engels en waardoor ze tenslotte verdwenen is.
2. De problematiek rond de semantiek (betekenisleer) van de EN moeten we m.i. onderzoeken in het licht van deze veelheid van soorten van betekenis.
2.1. De vraag of de EN konceptuele betekenis bevat, is niet zondermeer met ja of nee te beantwoorden, daar we onderscheiden tussen lexikale en grammatikale betekenis.
2.1.1. Als sommigen stellen dat de EN betekenisloos is, moet men dat m.i. zo interpreteren dat hij geen lexikale betekenis vertoont, i.t.m. de soortnaam (SN). In een SN als bakker steekt het begrip ‘bakken’, ‘broodmaken’. In de EN Bakker/De Backer is deze betekenis volkomen verdwenen. De aldus genaamde persoon hoeft helemaal geen bakker te zijn. In deze zin kan men dan ook beweren dat de EN qua lexikale inhoud leeg is. Hij is als een etiket of nummer dat men op de referent kleeft (zie ook Molemans 1976). Dat komt erop neer dat de EN in wezen een refererende term is en niet een predicerende. Hij dient m.a.w. om te verwijzen en niet om een eigenschap of een ander predikaat van de referent aan te geven. De SN bakker bevat het predikaat ‘bakker’ of ‘bakker-zijn’; dus de bakker = ‘degene die bakker is’. Deze substantiefgroep is logisch op twee manieren te interpreteren:
Deze uitdrukkingen zijn logisch ekwivalent. Van belang voor ons is dat beide een predikaat bevatten: in het eerste geval gaat het om | ||||||||||||||
[p. 183] | ||||||||||||||
de eigenschap ‘bakker’; in de tweede parafraze gaat het om een klasse of soort, d.i. een verzameling gedefinieerd op basis van een predikaat, i.c. het predikaat ‘bakker’. Geen van beide parafrazes is op een eigennaam toepasselijk, omdat hij geen predikaat bevat. Ik kan bv. van de naam Amsterdam niet beweren dat hij de eigenschap of het predikaat ‘Amsterdam-zijn’ inhoudt of dat hij behoort tot de klasse der Amsterdams. Deze status van predikaatloosheid, d.i. lexikale leegheid heeft de EN gemeen met persoonlijke en aanwijzende voornaamwoorden. Woordjes als hij of die dienen eveneens in de eerste plaats om te verwijzen en bevatten geen koncept. Anderzijds kan men een EN ook geen voornaamwoord noemen; een EN is immers, zoals bekend, een substantief, net als een SN, aangezien een EN zowel als een SN, kombineerbaar is met het lidwoord, althans het bepaalde lidwoord, en met adjektieven, dit i.t.m. een voornaamwoord, vgl.
maar niet c. *de mooie hij(1). De EN staat aldus tussen de SN en het voornaamwoord. Enerzijds vertoont hij geen predikaat dat op een eigenschap of een soort betrokken is; anderzijds gedraagt hij zich als een substantiefgroep bestaande uit een lidwoord en een substantief, zoals bv. in de Rijn of het mooie Amsterdam. In een aantal gevallen spreken we dan van een nul-lidwoord, bv. in namen als Amsterdam; Karel; Janssens enz.
2.1.2. Meteen komen we terecht bij wat we genoemd hebben de grammatikale betekenis, de tweede kategorie van konceptuele betekenis. EN krijgen zowel als SN, grammatikale semantische waarden toegemeten zoals determinatie, numerus, genus enz. Semantisch kan men deze funkties beschouwen als presupposities (vooronderstellingen) t.a.v. de natuur van de referent. i). Wat determinatie betreft, kunnen we stellen dat de EN inherent definiet is. De notie definietheid zelf is analyzeerbaar in termen van de presuppositie van existentie (bestaan). De bepaling van een definiete substantiefgroep houdt in dat de referent daarvan of althans de voorstelling van die referent in de geest van spreker en hoorder voorondersteld, gepresupponeerd wordt. Als we spreken over Amsterdam, dan vooronderstellen we het bestaan van die stad in de werkelijkheid. | ||||||||||||||
[p. 184] | ||||||||||||||
Hebben we het over Atlantis, dan presupponeren we het bestaan daarvan in de voorstellingswereld van spreker en hoorder. ii). Wat het numerus aangaat, nemen we aan dat EN inherent singulaar zijn. Als we spreken over Jan of Amsterdam, dan vooronderstellen we daarbij dat het om enkelvoudige of eenmalige referenten gaat. Tegen deze singulariteitstesis zal allicht worden aangevoerd dat er een aantal plurale EN bestaan zoals bv. de Filippijnen, de Pyreneeën. Zulke gevallen worden best als kollektiva (verzamelnamen) beschouwd. Nu is de notie ‘kollektivum’ een samengesteld begrip: enerzijds zit er een pluraliteitsbegrip in; anderzijds wordt deze meervoudigheid als een enkelvoudigheid, een eenheid gezien: de pluraliteit wordt als het ware gesingularizeerd, net als in de SN-tegenhangers archipel resp. gebergte. Deze woorden zijn overigens singulaar van vorm. Aan de formele kant dus worden kollektiva wegens hun semantische ambivalentie nu eens door een meervoud, dan weer door een enkelvoud weergegeven. Deze analyse van kollektiva laat ons toe in alle EN een singulaar aspekt te onderkennen. iii). De derde presuppositie luidt dat de referent van een EN tot een of andere klasse van entiteiten behoort. Vandaar het onderscheid tussen persoonsnamen (PSN) en plaatsnamen (PLN). PSN verdeelt men dan nog onder in mansnamen en vrouwennamen. Bij PLN differentieert men tussen namen voor landen (Nederland), nederzettingen (Amsterdam), streken (de Elzas), oriëntatiepunten (de Blauwe Hoek), waters (het IJsselmeer) enz. Ook deze presuppositie van klasseïndeling wordt niet uitgedrukt aan de naamsvorm, maar aan begeleidende grammatikale elementen zoals het lidwoord. Tot hiertoe blijkt dus dat we de EN geen lexikale, maar wel een zekere grammatikale betekenis mogen aanmeten. Deze betekenis vertoont echter maar een perifeer karakter. Het gaat slechts om presupposities t.a.v. de referent; dit wordt weerspiegeld aan formele kant: indien de EN daarvan al sporen vertoont, worden die niet uitgedrukt aan de naamsvorm zelf, maar aan de periferie ervan, nl. aan het lidwoord of de suffixen, waarbij ik denk aan namen als de Pyreneeën (met lidwoord de en uitgang -en). Overigens is het zo dat dgl. grammatikale funkties geen monopolie vormen van EN, maar ook bij SN voorkomen. Als we de lexikale en de grammatikale betekenis tot de konceptuele betekenis rekenen, dan mogen we besluiten dat dit soort betekenis slechts marginaal in de EN aanwezig is. | ||||||||||||||
[p. 185] | ||||||||||||||
2.2. Heel anders is het gesteld met de pragmatische (associatieve) betekenis bij EN. Met dit soort funkties blijkt de EN meer beladen te zijn dan de SN. Vandaar de extreme stelling van sommigen dat de EN meer betekenis bezit dan de SN. De term betekenis moet hier echter begrepen worden als pragmatische betekenis. Laten we de verschillende soorten pragmatische betekenissen even overlopen. 1). Een eerste soort zijn de zgn. konnotaties of konnotatieve bijbetekenissen. Dit slaat in 't algemeen op de kulturele betekenisassociaties die de taalgemeenschap met de woorden verbindt via hun referenten. Aangezien de EN slechts naar één referent verwijst, is er veel kans dat daarmee meer konnotaties verbonden worden dan met SN, die per definitie naar oneindig veel referenten kunnen verwijzen. Bij SN gaat de aandacht van de taalgebruiker in eerste instantie naar de lexikale betekenis en minder naar de referentiële konnotaties. Een SN-uitdrukking als de stad roept weliswaar kulturele associaties op, zoals bv. drukte, overbeschaving, vervuiling enz. Een EN als Amsterdam vertoont eveneens deze algemene konnotaties, maar doet ons bovendien denken aan veel konkretere inhouden zoals de Dam, de Kalverstraat, de grachten enz. 2). Een tweede soort pragmatische betekenis is de affektieve, expressieve of emotieve. Deze is het resultaat van de persoonlijke gevoelens die een spreker kan koesteren jegens de referent en die op de naam worden overgedragen. Deze gevoelens variëren van tederheid tot ruwheid en hatelijkheid. Typische neerslag daarvan zijn diminutieve en augmentatieve formaties. 3). Een derde klasse van pragmatische betekenis wordt gevat onder de termen ‘stilistisch’ en ‘sociaal’. Hierbij doelt men op de associaties die taalelementen krijgen vanuit de sociale situatie in ruime zin. Ook en vooral weer in EN worden maatschappelijke strukturen en variaties in stijl en sociaal register weerspiegeld. Ik denk o.m. aan sociaal geïnspireerde verschillen tussen voornamen. Een naam als Tanguy wordt geassocieerd met ouderwetse adellijkheid, terwijl de naam Sandra modern-populair aandoet. 4). Als vierde en laatste kategorie van pragmatische betekenis zijn die associaties aan te wijzen die samenhangen met de klankvorm van het woord. Ingeval twee woorden homofoon zijn, kan de betekenis van het ene woord geassocieerd worden met het andere. De betekenis van de SN lucifer kan als het ware ‘afgeven’ op de PSN Lucifer, of omgekeerd. | ||||||||||||||
[p. 186] | ||||||||||||||
Zulke associaties via de klankvorm kunnen erg hinderlijk zijn. Wie een familienaam draagt als Pisback zal al het mogelijke doen om daarvan af te geraken! Uit deze bespreking van de betekenisstrukturen die de EN vertoont of niet vertoont, konkluderen we tot de betekenisparadox van de EN. Enerzijds bevat de EN haast geen konceptuele betekenis; d.w.z. er is geen lexikale betekenis te bespeuren, alleen bepaalde grammatikale betekenissen, met name een aantal presupposities die de EN met de SN deelt. Anderzijds lijkt dit gebrek aan konceptuele inhoud bij de EN gekompenseerd te worden door een overweldigende mate van pragmatische betekenisassociaties.
3. Ik zal nu verder de stelling ontwikkelen dat deze betekenisparadox zich weerspiegelt op het formele vlak, met name op het fonische, morfologische en syntaktische vlak. Enerzijds worden een aantal formele middelen bij de EN niet gebruikt, nl. wanneer ze zouden betrokken zijn op lexikale inhoud, d.i. op een predikaat, een eigenschap of de aanduiding van soorten en subsoorten. Wel kunnen formele middelen die slaan op de grammatikale betekenis, op EN toegepast worden. Soms gebeurt dit in meerdere mate dan bij de SN. Het is echter vooral op het pragmatische, associatieve vlak dat bepaalde formele middelen meer gebruikt worden bij EN dan bij SN. Immers, doordat ze niet nodig zijn voor de uitdrukking van lexikale betekenis, komen een aantal vormen vrij voor het uitdrukken van konnotaties en andere associaties. Dit alles zullen we illustreren aan de hand van plaatsnamen (PLN) en inz. van persoonsnamen (PSN), daar deze laatste de kategorie is waarrond de meeste betekenisassociaties geweven worden. Het rijtje van formele middelen dat van belang is, omvat inz. de naamsvorm zelf, de afleidingssuffixen, het numerus, de lidwoorden, de demonstrativa, de relativa en de restriktieve bepalingen. We beperken ons hier tot de naamsvorm en het numerus, zijnde de meest illustratieve gevallen. Daarbij nemen we telkens eerst de konceptuele en vervolgens de associatieve betekenissen in ogenschouw.
3.1. Als eerste en meest voor de hand liggend formeel middel is er de naamsvorm zelf. Hier stoten we op een eerste formele paradox.
3.1.1. Aangezien de woordvorm van de EN geen koncept bevat, kan men verwachten dat de taalgebruiker hieraan intuïtief minder | ||||||||||||||
[p. 187] | ||||||||||||||
belang zal hechten dan aan de gestalte van SN. Inderdaad heeft menig auteur reeds op de instabiliteit van de EN-vorm gewezen (o.m. Leys 1965). We hoeven hier maar te denken aan de vervormingen en verkortingen die voornamen ondergaan. Zo bv. heeft een naam als Elizabet in het Nederlands (en in andere talen) al heel wat verschillende gedaanten aangenomen: Els, Elza, Liesbet, Lies, Liza, Betty en dergelijke meer. Woorden die vóór hun overgang tot EN als samenstellingen fungeerden, worden vaak gereduceerd tot ongelede vormen. Zo evolueerde de SN schoesitter (schoenmaker) tot de familienaam Schoeter(s). Een PLN als Tongerlo klinkt in de volksmond als Tongel. Deze voorbeelden zijn gemakkelijk te vermenigvuldigen. In het extreme geval wordt een naamsvorm zelfs volledig door een andere vervangen, zoals Kongo door Zaïre, Rodesië door Zimbabwe, enz.
3.1.2. Op het pragmatische niveau kan de naamsvorm met de vier vermelde betekenisassociaties beladen worden. 1). De referentiële konnotaties die een naam in een kultuurgemeenschap te beurt vallen, zijn des te talrijker naarmate de referent van die naam aan belangrijkheid wint. Vermeerdering van belangrijkheid en konnotaties heeft aan formele kant kennelijk tot gevolg dat de naamsvorm ook aan stabiliteit wint. De gemeenschap zal er nauwelijks toe overgaan om de namen van grote figuren als bv. Napoleon of hoofdsteden zoals Amsterdam te vervormen of vervangen. Bij de fusies van gemeenten in Nederland en België heeft men ernaar gestreefd om de namen van de belangrijke gemeenten te behouden ten nadele van de andere. Deze stabiliteit kan evenwel in het gedrang komen door toedoen van de andere pragmatische faktoren. 2). Aangezien affektieve funkties eerder van individuele sprekers uitgaan, is hier meer instabiliteit te verwachten, te meer daar deze bevorderd of althans toegelaten wordt door het ontbreken van een lexikale betekenis. Vanuit deze hoek moeten we de talloze vleivormen en verkortingen van PSN bekijken. Vooral voornamen zijn hieraan onderhevig, daar ze juist ontstaan en gekoesterd worden in de intieme, affektieve sfeer van gezin en familie. In een ruimere sociale omgeving ontluiken dan de lang niet meer zo lieve bijnamen en spotnamen. Hierbij wordt dus om hoofdzakelijk augmentatief-expressieve redenen een meestal geheel nieuwe naamsvorm geschapen. Ook dit mag als een verbreking van de formele stabiliteit gelden, inzoverre de ene | ||||||||||||||
[p. 188] | ||||||||||||||
naamsvorm, d.i. de voornaam, door de andere, de bijnaam, verdreven wordt. Verder kan de syllabevorming van de naamsvorm een affektieve rol toebedeeld worden. Vergelijking van jongensnamen en meisjesnamen heeft uitgewezen dat de eerste niet zelden eenlettergrepig gestruktureerd zijn, waaraan de betekeniswaarde ‘kort, stoer, mannelijk’ kleeft. Daarbij schieten ons PSN te binnen als Jan, Pol, Zjef, Gust, Jos, Ad, Rob, Bob, Piet, Dries e.d. Daarentegen zijn meisjesnamen dikwijls meerlettergrepig, wat dan verwijst naar zachtheid, lieftalligheid, vrouwelijkheid. Voorbeelden zijn o.m. Karolien, Godelieve, Annelies, Elizabet, Magdalena. Op het fonetische vlak zijn er allerlei expressieve procedés bekend bij PSN, inz. weer bij voornamen en bijnamen. Zo vervullen bv. in mijn Zuidbrabants dialekt (Tildonk P 21) de klinkerkombinaties /aj/ en /ɔj/, die overigens zeldzaam zijn, een expressieve rol: in de bijnamen /kajzər/ (Keizer) en /lajs/ (Lijs) vervangt /aj/ de diftong /a.ə/, die hier klankwettig zou moeten staan (voor Ndl. /ε.ı/). Typisch genoeg vinden we de verbinding /aj/ ook in interjekties als /aj/ en /amaj/, die van nature expressief zijn. Dezelfde rol speelt de kombinatie /ɔj/, o.m. terug te vinden in het tussenwerpsel /bɔγɔj/, een verbastering van bij Gode en in voornamen als /swɔj/, een verbastering van François. Verder is ook mouillerende verkorting van lange klinkers een affektief proces: de bijnamen /də kɔ'lə/ en /sxɔ'l/ zouden normaal /də kɔ:lə/ en /sxɔ:l/ moeten luiden, die resp. beantwoorden aan Ndl. de Kale en Schaal (< Schaerlaekens). De voornaam Paul werd in één geval vervormd tot /pu'tə/. De medeklinkers ondergaan eveneens veranderingen, i.c. geminatie of verscherping: de voornaam Zjef werd /ʒεpə/, enz.(2). 3). Niet minder wordt de naamsvorm geëxploiteerd op het sociaalstilistische vlak. Hier wordt vooral gebruik gemaakt van opposities tussen verschillende woorden of tussen verschillende naamspatronen. Aan de naamsvorm valt vaak af te lezen tot welke sociale stand of ideologie de naamdrager of de naamgever behoort. Er zijn voornamen die adellijk klinken (bv. Tanguy), kultureel-literair (bv. Iwein, Marnix, Wenzel) of populair (Sandra, Samantha, Wendy, Debby). Een Vlaams gezin waarin de kinderen Walter, Koen, Veerle en Machteld heten, zal men allicht van Vlaamsgezindheid verdenken. | ||||||||||||||
[p. 189] | ||||||||||||||
Ook op verschillen in naamspatronen ent men sociale betekeniswaarden. In de oudere Zuidbrabantse dialektsystemen geeft men mannen alle soorten van bijnaamspatronen, terwijl vrouwen nagenoeg uitsluitend tweeledige patronen toegemeten krijgen. Een bijnaam als de Dikke kan hier alleen aan mannen toebehoren. Als vrouwelijke tegenhangers treft men enkel tweeledige kombinaties aan zoals Dikke Marie of Zwarte Pelagie. Verder is de sociale stand eveneens afleesbaar aan het naamspatroon. Bij de zgn. notabelen vindt men kombinaties van [titel + familienaam], bv. Pastoor Nijs, Dokter Monden, Burgemeester Persoons, Notaris Tuerlinckx. Manuele beroepen worden aangeduid met de verbinding [voornaam + beroepsnaam], bv. Lamme de Stoker, Suske de Verver, Miel de Brugdraaier, Janneke de Sleger (slachter). Leurdersbezigheden vindt men zeer vaak metonymisch uitgedrukt, bv. Miel Gazet voor een kranteventer, Frans Vis voor een visverkoper, Muntbolleke voor een winkelierster, enz. (zie verder Van Langendonck 1979). 4). De homofonie met andere woorden kan aan EN heel wat betekenisassociaties verlenen. De naamsvorm kan daardoor zelfs wijzigingen, inz. uitbreidingen ondergaan, die weer in schril kontrast staan met de boven behandelde fonische reduktie. We komen hier op het terrein van de reïnterpretatie en de volksetymologie, waarvan het wemelt van voorbeelden bij EN. Het is alsof de taalgebruiker het ontbreken van lexikale betekenis bij EN wil goedmaken door ze te overladen met associatieve waarden, in dit geval ontleend aan de betekenis van min of meer gelijkluidende taalelementen. Zodoende past hij PSN aan SN aan, bv. de familienaam Vandersloten wordt vervormd tot de Slotemaker. Een PLN als Hemmerik wordt Hemelrijk, Windebeek wordt Winterbeek (zie ook Leys 1965:51). Hier zijn eveneens de rijmpjes bij PSN te situeren zoals die welig bloeien onder onze schooljeugd. We denken hier aan formaties als Nadine-Grenadine, Pascal-Bocal (Vanhorenbeek 1972). Wanneer nieuwe, aan SN of andere woorden ontleende namen gegeven worden, is dat uiteraard met de bedoeling de betekenis van het woord op de EN en zijn referent over te dragen. Dat is per definitie zo met bijnamen en spotnamen, soms ook met voornamen: ten tijde van de Franse Revolutie werden voornamen gegeven van het type Liberté, Égalité, Fraternité, teruggaande op de homofone SN. Bij migratie van PLN wil de naamgever de konnotaties van de oorspronkelijke plaats en zijn naam aan het nieuwe vestigingsoord doorgeven. Omgekeerd, ten slotte, verdwijnen EN soms | ||||||||||||||
[p. 190] | ||||||||||||||
omdat ze doen denken aan de hinderlijke betekenis van een homoniem. Niemand heet graag Pisback of Moortgat en niemand woont graag in een Rotstraat of een Modderhoek.
3.2. Als tweede formeel middel zal ik nu het numerus behandelen, met name de singularis- en pluralisuitgangen en evtl. andere numeratieve vormen.
3.2.1. We hebben reeds laten uitschijnen dat de EN inherent singulaar is. Die singulariteit zit ook opgesloten in kollektieve EN, of die nu formeel in het enkelvoud of in het meervoud staan. Dit laatste is het geval van de Pyreneeën, de Filippijnen e.d. Familienamen kunnen in de kultuurtaal systematisch singulaar zijn, bv. in de uitdrukking de heer Janssens, of kollektief zijn, zoals in de verbinding de familie Janssens. In beide gevallen staat de naam in het enkelvoud. In het laatste geval lokken familienamen in sommige dialekten plurale verbale kongruentie uit; bv. te Staakte zegt men: Suske-Willems hebben dat gezegd (Pée 1944). Het singulare aspekt dat we in alle EN postuleren, komt tot uiting in een aantal formele valenties, geïllustreerd in:
De generalizatie is dat alle EN singulare verbale kongruentie (kunnen) vertonen, wanneer ook het naamwoordelijk deel van het gezegde in het enkelvoud staat. Verder zijn alleen substantieven die een singulaar aspekt bevatten, verbindbaar met het woordje heel, vgl.
Aan de funktie van het numerus zijn bij EN echter beperkingen opgelegd, waaraan de SN niet onderhevig is. Bij SN kunnen door het numerus verschillende leden of subsoorten van een bepaalde soort onderscheiden worden. Dit kan o.a. gebeuren door kombinering met kwantoren (hoeveelheidsaanduiders) zoals alle, vele, sommige. Zo bekomt men uitdrukkingen als: ik heb alle, vele, sommige jongens weggestuurd, of ook zondermeer: ik heb jongens weggestuurd. Bij EN is dit procedé per definitie uitgesloten, omdat hier geen sprake is van soorten en subsoorten, maar louter van individuele, konkrete referenten, ook al manifesteren deze zich soms als een groep, een kollektiviteit | ||||||||||||||
[p. 191] | ||||||||||||||
zoals in de EN de Pyreneeën, de Verenigde Vrienden. In deze namen schuilt, zomin als in gewone enkelvoudige namen, enige SN-funktie, d.w.z. het begrip soort komt hier niet aan te pas. Als men echter EN zou willen verbinden met kwantoren, dan ontstaat er een konflikt: aan kwantoren is een verwijzing naar de notie soort inherent, terwijl EN ermee inkompatibel zijn. Vandaar dat konstrukties als *(de) vele Pyreneeën, *alle Verenigde Vrienden, *sommige Filippijnen, slechtgevormd zijn. Nu is het wel paradoxaal te noemen dat gewone singulare EN toch in het meervoud lijken voor te komen en/of in gezelschap van kwantoren: iedere Jan, twee Jannen, de beide Duitslanden, de Bollands, de Kennedy's, en zo meer. Sommige linguïsten, zoals recentelijk ook Leys (1979:78-79) spreken hier zondermeer van het meervoud van EN. Wanneer men echter aanneemt dat de EN geen predikaat of soortaanduiding bevat, zoals ook Leys meent, dan is het een contradictio in terminis te gewagen van een gepluralizeerde EN zondermeer. Om het in logische termen te zeggen: men kan niet kwantificeren over konstanten, dus bv. niet over EN of demonstratieven. Inderdaad kan men het niet hebben over *talrijke dezes of *alle dies(3). Optelling van referenten d.m.v. EN of demonstratieven | ||||||||||||||
[p. 192] | ||||||||||||||
kan enkel gebeuren door nevenschikking, ook wanneer het gaat om homofone konstituenten. Ik kan inderdaad spreken over die en die, déze en déze en evenzo over Bolland en Bolland, Kiparsky en Kiparsky. Dit onderscheidt deze konstanten typisch van SN-konstituenten: bij homofonie moeten deze laatste gepluralizeerd worden: men zegt niet *de jongen en de jongen, maar de jongens.
3.2.2. Formaties als de Bollands, de beide Duitslanden enz. moeten m.i. verklaard worden op associatieve, d.i. pragmatische gronden. We hebben hier overigens te doen met een hele gamma onderscheiden konstrukties. Deze zijn immers precies tot bloei kunnen komen doordat echte pluralizering van EN onbestaande is. Die strukturen hebben interpretaties die bij SN overigens zelden of nooit voorkomen. 1). Een eerste faktor vormen de kulturele konnotaties. Men kan een referent associëren met zijn familie, of met vroegere manifestaties van zichzelf, ofwel metaforisch met een beroemde andere referent. i). Als bepaalde referenten tot eenzelfde gezin, familie of clan behoren, kan men het meervoud van de kollektieve EN-vorm gebruiken, bv. de Bollands, de Kennedy's. Deze formaties analyzeren we als de personen van de familie Bolland resp. Kennedy. Semantisch is dit dus een komplexe struktuur: een echte EN is ingebed in een SN-konstruktie. Dit type van struktuursamenballing vinden we uiteraard niet bij SN. ii). Een andere soort konnotatie leidt tot het opdelen van de referent in subindividuen of submanifestaties (cf. Dahl 1975). Deze splitsing treffen we aan in uitspraken als: Er zijn twee Romes: het klassieke Rome en het moderne Rome. We kunnen twee Napoleons onderscheiden: de Napoleon van Waterlo was niet meer dezelfde als de Napoleon van Austerlitz. Dergelijke formaties zijn vrijwel ongebruikelijk bij SN(4). We kunnen | ||||||||||||||
[p. 193] | ||||||||||||||
ze analyzeren als volgt: twee Romes = twee submanifestaties van Rome; twee Napoleons = twee subindividuen van Napoleon. De EN is dus in de semantische struktuur weer ingebed in een SN-konstruktie. iii). Bij de derde soort van konnotatie wordt de referent vergeleken met een of andere beroemde soortgenoot, bv. Die generaal is geen tweede Napoleon. Dit soort metafoor vindt men weer zelden bij SN(5). Zulke uitdrukkingen met EN kan men parafrazeren als volgt: een tweede Napoleon = een (tweede) persoon zoals Napoleon. Ook hier is in de semantische struktuur een echte EN ingebed in een SN-konstruktie. 2). De tweede pragmatische faktor, nl. affektieve bijbetekenissen, schijnt in het Nederlands geen gebruik te maken van het numerus. Svennung (1958: 405) geeft echter een mooi voorbeeld uit het Mexikaanse Spaans met de zin Qué lindos son los Manuelitos! (Hoe lief is Manuel!) Het meervoud bij deze voornaam Manuel heeft hier een zuiver expressieve betekenis, net als trouwens het begeleidende lidwoord los en het diminutiefsuffix -ito. We staan hier andermaal voor een soort van metaforische toepassing van het meervoud: het is alsof men de lieflijke eigenschappen van Manuel wil vermenigvuldigd zien. Het hoeft geen betoog dat een dergelijk procedé bij SN is uitgesloten. 3). De derde pragmatische faktor, de sociaal-stilistische invloed, is wel enigszins vertegenwoordigd in onze taal. Met name is er een stilistische schakering waar te nemen als het numerus onvast is. Dat is het geval met streeknamen als de Kempen en met de reeds aangehaalde pluralia tantum de Pyreneeën, de Filippijnen c.s., die ook enkelvoudige werkwoordskongruentie vertonen in kombinatie met een enkelvoudige verzamelnaam, vgl. De Kempen is/zijn mooi. Naar mijn gevoel doet het meervoud hier wat formeel, gemaakt of schools aan, terwijl het enkelvoud gewoner en vlotter klinkt(6). Een | ||||||||||||||
[p. 194] | ||||||||||||||
dergelijke variatie kunnen SN zich weerom niet veroorloven, tenzij het pluralia tantum betreft(7). 4). De vierde en laatste pragmatische faktor is de invloed van de homofonie op pluralizering en kwantificering van EN-vormen. Wanneer er bv. meer dan één persoon is met de naam Jan, kan dit aanleiding geven tot konstrukties als: Er zijn verschillende Jannen. Hier zal men het woord Jan best parafrazeren als: persoon met de naam ‘Jan’. Daarin figureert een SN-element persoon en een echte EN Jan, die nu niet verwijst naar een persoon, maar naar zichzelf; het is een woord in zelfnoemfunktie geworden, een autoniem. Nu is een autoniem ook een EN, zodat de hele konstruktie parallel loopt met die van hierboven: de Bollands, twee Romes, een tweede Napoleon. Overigens is de konstruktie met EN als autoniemen niet toepasselijk op SN. Hoewel het woord bank, net als de EN Jan, ambigu is, kan ik niet spreken van (de) twee banken als ik bedoel dat er twee sóórten banken zijn, nl. zitbanken en geldinstellingen; dan dien ik de omschrijving met de term ‘soort’ te gebruiken, zoals ik net gedaan heb. Deze omschrijving past dan weer niet voor homofone EN: twee Jannen is niet gelijk aan twee soorten Jannen, maar wel aan twee individuen met de naam ‘Jan’. Dit maakt eens te meer duidelijk dat EN naar individuen refereren, en SN naar soorten. In dit gedrag van de EN t.a.v. het numerus vinden we dus weer de fundamentele paradox weerspiegeld. Door het ontbreken van lexikale, predicerende betekenis bij de EN, is het uitgesloten de numerusoppositie singularis vs. pluralis toe te passen zoals bij SN, waar men de leden van de soort kan optellen of opponeren. Het numerus kan, waar het konceptuele betekenis betreft, slechts dienen voor de aanduiding van de singulariteit en evtl. de kollektiviteit van EN, dus voor de uitdrukking van grammatische betekenis. Aan de andere kant zien we echter tegenover deze reduktie aan konceptuele zijde, een uitbreiding van de funkties van het numerus voor de veruitwendiging van allerlei pragmatische bijbetekenissen op een wijze die bij SN haast ongekend is. Meestal zijn de EN-vormen die daarbij fungeren (bv. de Bollands, twee Romes, een tweede Napoleon, ver- | ||||||||||||||
[p. 195] | ||||||||||||||
schillende Jannen) semantisch te ontleden als de kombinatie van een SN-konstruktie met een EN.
Leuven, Instituut voor Naamkunde. W. Van Langendonck | ||||||||||||||
Bibliografie
|
|