Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Naamkunde. Jaargang 30 (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Naamkunde. Jaargang 30
Afbeelding van Naamkunde. Jaargang 30Toon afbeelding van titelpagina van Naamkunde. Jaargang 30

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Naamkunde. Jaargang 30

(1998)– [tijdschrift] Naamkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

[Nummer 1-2]

Voornamen in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden (1820-1940)

In dit artikel geven we een beschrijving van de naamgeving aan kinderen gedurende de jaren 1820-1940 bij de plattelandsbevolking in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, twee aaneengesloten poldergebieden in Zuid-Holland (Nederland). Eerst gaan we in op de voornamen die in ons onderzoeksgebied zijn gegeven. Vanuit een vergelijking met een (landelijke) steekproef uit de volkstelling van 1947 besteden we aandacht aan de frequente en bijzonder namen in het gebied en aan enkele aspecten van variatie in het materiaal, te weten spelling-, klank- en suffixvariatie en verkorting. Vervolgens gaan we in op de verschillen in naamgeving tussen de sociale klassen. Daarvoor zijn de kinderen in drie groepen verdeeld naar het beroep van hun vader, te weten arbeider, boer of zelfstandige (de laatste beroepsgroep bestaat onder meer uit schippers, timmer- en kooplieden). Het volgende onderdeel is gewijd aan het aantal namen per kind, een aspect waarbij we zowel verandering in de tijd en verschillen tussen sociale klassen als de interactie daartussen bespreken. Tot slot wordt aandacht besteed aan veranderingen in de naamgeving en aan geslachtsverandering die namen kunnen ondergaan bij vernoeming van een dochter naar een man en van een zoon naar een vrouw.

Gedurende de periode 1820-1940 hebben zich in Nederland, en dus ook in ons onderzoeksgebied, ingrijpende ontwikkelingen voorgedaan. In deze tijd verdwenen vele eeuwenlang gehandhaafde gewoonten. De lokale gemeenschap verloor een deel van haar politieke, economische en sociale zelfstandigheid en ging op in een groter geheel. Met name in de periode na 1910 vindt een proces van integratie in de nationale gemeenschap plaats. Voordien was Nederland een kleinschalige samenleving, waarin de lokale en regionale componenten vaak zwaarder wogen dan de nationale. Aan die situatie kwam door allerlei factoren een einde. Het contact met de buitenwereld nam toe door de opkomst van de massamedia, in het bijzonder de krant en de radio, en door grotere mobiliteit, niet alleen door de aanleg van spoorwegen, maar op kleine schaal ook door de fiets. In het begin van de negentiende eeuw werd een nationale militaire dienstplicht ingevoerd en voor plattelanders betekende dit vaak een eerste kennismaking met het stadsleven. Er is sprake van economische integratie met een toenemende productie voor

[pagina 2]
[p. 2]

soms ver weg liggende afzetmarkten. Er kwam een nationale overheidsadministratie met voor iedere gemeente dezelfde documenten.

Door de opmars van één algemeen aanvaarde standaardtaal nam vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw de betekenis van regionale dialecten af. ‘In steeds omvangrijkere gebieden en in steeds meer sociale lagen werd men zowel het dialect als de standaardtaal machtig..., terwijl het dialect steeds meer elementen en kenmerken van de standaardtaal ging overnemen.’Ga naar voetnoot(1) Belangrijk hierbij was de mate waarin men kon lezen en schrijven. In het begin van de negentiende eeuw is ongeveer 40% van de bruiden en 25% van de bruidegoms niet in staat hun handtekening onder de huwelijksakte zetten. In de tweede helft van de eeuw zien we een sterke afname van het analfabetisme door de invoering van verplicht lager onderwijs met een grotendeels uniform vastgesteld curriculum. Rond de eeuwwisseling kan verreweg het grootste deel van de bevolking lezen en schrijven.Ga naar voetnoot(2) In dit artikel willen we nagaan of deze ontwikkelingen verklaringsmogelijkheden bieden voor veranderingen in de naamgeving aan kinderen. Ook zullen we onderzoeken of het aandeel streekgebonden namen afneemt, of er met andere woorden sprake is van een standaardisatie van de naamgeving, zoals er een standaardisatie van de taal (en van andere aspecten van het leven, zoals het onderwijs) plaatsvond. De tweede vraag is of het aandeel ‘nieuwe’ voornamen, dat wil zeggen namen die voorheen niet voorkwamen, toeneemt gedurende de periode en zo ja, of deze vernieuwing te verklaren is uit invloed van de massamedia.

 

Ons onderzoek is gebaseerd op de voornamen van 9.602 kinderen, geboren in 1.522 gezinnen waarvan het huwelijk in de periode 1820-1930 gesloten is. Ze zijn als volgt onder te verdelen: 4.849 zoons, 4.511 dochters en 236 levenloze en naamloze kinderen (van 6 kinderen bleken de gegevens onbruikbaar). Er waren onder de kinderen 139 tweelingen. De meeste ouders waren geboren in de bestudeerde regio (circa 89% van de vrouwen en circa 93% van de mannen). De gegevens zijn verkregen via de Stichting Publicaties Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, verschillende lokale historische verenigingen, oproe-

[pagina 3]
[p. 3]

pen in plaatselijk kranten en enkele gepubliceerde genealogieën. De meeste data komen uit ongepubliceerde genealogieën. Het gaat om een bestand van 51 families; van 23 families betreffen de gegevens verschillende takken, van 28 families zijn de gegevens beperkter. Geen enkele genealogie bevatte alle gewenste informatie. De ontbrekende gegevens werden voor zover mogelijk aangevuld door raadpleging van de registers van de burgerlijke stand, aanwezig op het Rijksarchief van Den Haag. Het feit dat de geboorteregisters, huwelijksregisters en sterfteregisters niet toegankelijk zijn, respectievelijk na 1903, 1913 en 1942, bemoeilijkt het verkrijgen van aanvullende informatie over personen geboren na circa 1850. Een ten dele vervangende bron vormen de in de jaren dertig ingevoerde persoonskaarten. De kaarten van overledenen worden beheerd door het Centraal Bureau voor Genealogie in Den Haag en komen, in de vorm van kopieën, enkele jaren na het overlijden beschikbaar. Er is gebruik gemaakt van 279 van dergelijke kopieën. Ook werd telefonisch contact gezocht met personen die informatie konden verstrekken over demografische feiten uit hun meer recente familiegeschiedenis. Voor enige honderden kinderen waarvan in de genealogische gegevens uitsluitend de eerste voornaam was gegeven en tweede en volgende voornamen slechts met initialen waren aangeduid, werden aan de hand van de geboorteakten nadere gegevens verzameld. In totaal werden enkele duizenden controles, aanvullingen en correcties uitgevoerd.

De namenvoorraad

Een deel van de frequente namen die we aantreffen in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden zijn namen die in die periode ook in de rest van Nederland veel voorkomen. Anderzijds komen er namen voor die min of meer typisch zijn voor Zuid-Holland. Ook zijn er enkele namen waarvan de spreiding vermoedelijk beperkt is tot ons onderzoeksgebied. Deze bevindingen zijn gebaseerd op een vergelijking met een steekproef uit de volkstelling van 1947 van 84.000 naamdragers (uit een totaal van 9,6 miljoen), geboren tussen circa 1870 en 1947.Ga naar voetnoot(3) Die

[pagina 4]
[p. 4]

steekproef is samengesteld vanuit de uitgangspunten dat de naamgeving regionale verscheidenheid vertoont en dat er verschillen zijn tussen stad en platteland en tussen katholieken en protestanten. Op grond van deze drie aannames zijn 42 deelsteekproeven gekozen, waaronder tien middelgrote steden. In elke deelsteekproef zijn de gegevens van 1.000 mannen en 1.000 vrouwen opgenomen; een deelsteekproef kan uit meer dan één gemeente bestaan (in sommige delen van het land waren gemeenten erg klein). Er zijn in totaal 78 gemeenten bij de steekproef betrokken. In de steekproef uit de volkstelling zijn de grote steden niet vertegenwoordigd; het platteland is oververtegenwoordigd. Beide omstandigheden zijn gunstig voor de vergelijking met de naamdragers uit de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, omdat die bestaat uit plattelandsbevolking. De periode stemt niet helemaal overeen, maar omdat we weten dat de naamgeving in de voorafgaande periode en in de periode zelf nauwelijks veranderde (zie de paragraaf Verandering in de naamgeving), is de vergelijking gerechtvaardigd. Het gaat hier om een vergelijking van de eerste voornaam (exacte spelling).Ga naar voetnoot(4)

Tabel 1. Top-25 van eerste namen in de Alblasserwaard/Vijfheerenlanden (circa 1820-1940) en zoals geregistreerd bij de volkstelling (circa 1870-1947). Een + betekent dat een naam significant (p<0,01) meer in de Alblasserwaard/ Vijfheerenlanden voorkomt, een - dat de naam significant minder voorkomt (zie appendix; de statistische vergelijking is beperkt tot de namen die in de beide steekproeven voorkomen)

Mannen Vrouwen
Albl./Vijfh. % Nederland % Albl./Vijfh. % Nederland %
1. Jan 10,99 Jan 7,48 1. Cornelia +6,94 Maria 8,24
2. Arie +10,31 Johannes 6,43 2. Maria -5,92 Johanna 6,20
3. Cornelis +9,53 Hendrik 4,04 3. Neeltje +4,97 Anna 3,56
4. Pieter +6,81 Cornelis 3,97 4. Jannigje +4,74 Cornelia 3,00
5. Willem 5,20 Willem 3,26 5. Adriana +4,19 Adriana 2,18
6. Gerrit 4,02 Pieter 3,14 6. Annigje +3,48 Wilhelmina 2,00
7. Dirk +3,20 Gerrit 2,63 7. Johanna -2,84 Catharina 1,92
8. Adriaan +2,87 Jacob 1,98 8. Grietje 2,82 Hendrika 1,92
9. Wouter +2,83 Jacobus 1,97 9. Pietertje +1,97 Elisabeth 1,82
10. Jacob 2,76 Petrus 1,93 10. Janna 1,97 Grietje 1,71
11. Teunis +2,64 Adrianus 1,51 11. Teuntje +1,95 Aaltje 1,68

[pagina 5]
[p. 5]

12. Adrianus 2,47 Dirk 1,42 12. Aartje +1,95 Jantje 1,42
13. Bastiaan +2,45 Hendrikus 1,39 13. Elisabeth -1,80 Trijntje 1,34
14. Leendert +2,45 Wilhelmus 1,39 14. Marrigje +1,71 Petronella 1,29
15. Hendrik -2,06 Gerardus 1,36 15. Adriaantje +1,68 Jacoba 1,25
16. Johannes -2,02 Klaas 1,35 16. Sijgje +1,62 Geertruida 1,23
17. Aart +1,90 Marinus 1,26 17. Dirkje +1,55 Geertje 1,22
18. Marinus -1,36 Antonius 1,26 18. Aaltje -1,40 Janna 1,10
19. Govert +1,05 Albert 1,11 19. Anna -1,37 Elizabeth 1,04
20. Gijsbert +1,01 Johan 0,99 20. Willempje +1,37 Neeltje 1,01
21. Klaas -0,85 Adriaan 0,97 21. Geertje 1,26 Helena 0,99
22. Andries 0,76 Peter 0,97 22. Hendrika -1,24 Antje 0,98
23. Jasper +0,74 Harm 0,97 23. Maaike +1,22 Margaretha 0,92
24. Nijs +0,74 Theodorus 0,95 24. Bastiaantje +1,11 Jannetje 0,85
25. Jacobus -0,66 Nicolaas 0,89 25. Jacoba -1,06 Hendrikje 0,80

In de top-25 komt ongeveer de helft van de namen in beide lijstjes voor. Bij de mannen komen daarvan Cornelis, Pieter en Dirk vaker voor in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden; Johannes, Marinus, Klaas en Jacobus minder. Bij het voorkomen van Jan, Willem, Gerrit en Adrianus is er geen siginificant verschil. Bij de vrouwen komen Cornelia, Neeltje en Adriana vaker en Maria, Johannna, Elisabeth, Aaltje, Anna, Hendirka en Jacoba minder voor, terwijl Grietje, Janna en Geertje geen statistisch significant verschil opleveren. Daarnaast zijn er, zoals gezegd, in de lijst uit de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden namen te vinden die min of meer typisch zijn voor Zuid-Holland.Ga naar voetnoot(5) Bij de mannen zijn dat Arie (ook in Noord-Holland), Wouter, Aart en Gijsbert (alledrie ook in Bunschoten en Putten), Teunis (ook in Gelderland, met name Putten), Bastiaan (ook in de Hoekse Waard, een streek ten zuiden van de Alblasserwaard), Leendert (ook in Zeeland), Govert en Nijs (beide namen komen nauwelijks voor in de steekproef uit de volkstelling van 1947), Andries (ook in Zeeland en Friesland)Ga naar voetnoot(6) en Jasper. Bij de vrouwen ontbreekt in de top-25 overlap bij Jannigje (ook wel in Gelderland/Overijssel), Annigje (ook wel in Overijssel), Pietertje (ook in de rest van Zuid-Holland en Noord-Holland), Teuntje (ook in Bunschoten), Aartje (ook in Bunschoten en Putten), Marrigje

[pagina 6]
[p. 6]

(ook in Overijssel), Adriaantje (ook in Zeeland), Sijgje (komt nauwelijks voor in de steekproef uit de volkstelling van 1947), Dirkje (ook wel in Gelderland/Overijssel en niet ongewoon in de noordelijke provincies), Willempje (ook in Bunschoten, Putten en Overijssel), Maaike (ook in Friesland) en Bastiaantje (net als Bastiaan ook in de Hoekse Waard). De vergelijking met de landelijke lijst laat zien dat er vooral overeenkomst is met aangrenzende provincies die ook protestant zijn; dat laatste verklaart het ontbreken van overlap met Noord-Brabant (het expliciet noemen van Bunschoten en Putten heeft te maken met de wijze waarop de steekproef is samengesteld). De overeenkomst met Gelderland/ Overijssel voor de namen Jannigje, Annigje en Marrigje is terug te voeren op het regionaal bepaalde suffix -igje. Namen die vermoedelijk kenmerkend zijn voor de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden zijn Govert, Nijs en Sijgje, aangezien ze nauwelijks in de steekproef uit de volkstelling voorkomen. Buiten de top-25 vinden we nog enkele redelijk frequente namen die waarschijnlijk typisch zijn voor ons onderzoeksgebied: bij de mannen Gerit/Geerit, Herber, Eimert, Pleun, Kommer en Elias en bij de vrouwen Lijsje, Martijntje, Lijntje, Arigje, Heiltje, Pleuntje, Metje, Aantje, Fijgje, Teuna, Jaantje, Eigje en Jacomijntje. Als naamkundige bijzonderheden zijn te melden: Willemijndert, vermoedelijk een mannelijke vorm van Willemijn(tje) op basis van een mansnaam op -(d)ert, zoals Leendert, Gijsbert en Govert; Ewouter, een uitbreiding bij Ewout onder invloed van de frequente naam Wouter; en tot slot Houwelingen en Houweling. Over laatstgenoemde naam meldt Van der Schaar (bij Houweling; Houwelingen geeft hij niet): ‘Komt als voornaam voor in Hoornaar, Alblasserwaard; afgeleid van de familienaam van Houwelingen of Houweling.’Ga naar voetnoot(7) Verder vinden we enkele zeldzame bijbelse namen, te weten Sion, Ruben en Juda; Arondina (< Aäron), Casmiera (< Casimir), Jochebet en Rebekka (naast bekendere als Abraham, Samuel en Izaak; Susanna, Sara en Judith).

[pagina 7]
[p. 7]

Variatie

In deze paragraaf gaan we in op variatie in de spelling, in de klank en in de uitgang en maken we enkele opmerkingen over het verschil tussen verkorte en volledige vormen. Een variatievorm waarover we kort kunnen zijn is samenstelling, want in het materiaal is slechts één geval te vinden, te weten Huig-Willem.

Spellingvariatie

Omdat er bij spellingvariatie nauwelijks sprake is van echte variatie, is het van belang na te gaan welke bijdrage deze variatiemogelijkheid heeft aan het aantal verschillende namen. Het samenvoegen van spellingvarianten veronderstelt kennis over de uitspraak van de namen, maar omdat van geschreven materiaal gebruik wordt gemaakt, zijn hierover geen gegevens voorhanden. Wij hebben ervoor gekozen namen niet als spellingvarianten te beschouwen als verschil in uitspraak mogelijk is. Zo zijn we er vanuit gegaan dat ‘s’ en ‘z’ en ‘f’ en ‘v’ een verschillende klank vertegenwoordigen (Elisabeth ≠ Elizabeth en Fas ≠ Vas) en dat -is anders klinkt dan -us (Adrianis ≠ Adrianus). Verder hebben we de namen met ‘y’ (Lydia = Lijdia?) buiten beschouwing gelaten. Zo komen we op 35 extra namen bij de mannen (11,0%) als gevolg van spellingvariatie; bij de vrouwen is dat aantal 50 (9,5%). Dit percentage ligt wat lager dan in de steekproef van de volkstelling van 1947: daar zijn de percentages respectievelijk 13,9% en 14,7%. Het verschil laat zich vermoedelijk verklaren uit het verschil in het aantal verschillende namen, 4.713 in de steekproef van de volkstelling tegenover 843 in het materiaal uit de Alblasserwaard/Vijfheerenlanden: hoe meer namen, hoe groter de kans op spellingvariatie. We telden ook de typefouten, omdat dit verschijnsel grote gelijkenis met spellingvariatie vertoont: er is in wezen geen sprake van variatie, maar van een andere - in dit geval onjuiste - wijze van noteren. Bij de typefouten gaat het om letterverwisseling (Ardianus, Corenlis, Pietrenella, Pualina), weglating (Johnnes, Wllem, Adiaantje), verdubbeling (Willlem, Gerrrigje), een letter te veel (Bertrus, Andriaantje) of te weinig (Bastiaantj), een verkeerde letter (Heiltle, Hiiligje) en gevallen als A(d)riaantje en ]altje: 8 bij de mannen en 17 bij de vrouwen (over enkele gevallen is

[pagina 8]
[p. 8]

twijfel, zoals Pieterje en Hillgje).

Suffixvariatie

Bij variatie in de uitgang van de naam zijn vooral vrouwennamen interessant. Bij de mannen kunnen we ons beperken tot de opmerking dat de Latijnse uitgang -us, veelal beschouwd als een kenmerk van de katholieke naamgeving, zeker niet ongewoon is (de bestudeerde populatie is protestant);Ga naar voetnoot(8) frequente namen met -us zijn Adrianus (276), tegenover Arie (1.121) en Adriaan (251); Marinus (142), met verder alleen Marijnis (1); Hermanus (54), tegenover Herman (16); Paulus (40) (Paul niet aanwezig); Martinus (31), tegenover Maarten (38). Tegenvoorbeelden zijn overigens beter vertegenwoordigd, de frequentste zijn Petrus (2) tegenover Pieter (724) en Peter (32); Wilhelmus (1) tegenover Willem (566); Leonhardus (6) tegenover Leendert (313); Hendrikus (19) tegenover Hendrik (264). In enkele gevallen wordt de uitgang -us gebruikt om een naam mannelijk te maken, namelijk bij Agatus, Catharijnus en Hillegondus. Bij de vrouwen worden suffixen niet alleen gebruikt voor de movering, maar is het een algemeen kenmerk van de naamgeving (dat geldt overigens niet alleen voor ons onderzoeksgebied, maar voor het hele land),Ga naar voetnoot(9) met andere woorden: namen zonder uitgang zijn bij de vrouwen dun gezaaid, in de top-25 vinden we alleen Elisabeth; verder zijn nog Geertrui, Li(e)dewij, Judith, Beatrix en Jochebet te noemen; alle overige namen eindigen op -a,Ga naar voetnoot(10) hebben een inheemse verkleiningsuitgang of, en dat is zeldzamer, zijn gevormd met -ie. De uitgangen -(i)a (Cornelia, Adriana) en -(t)je (Neeltje, Dirkje) domineren, maar ook -igje is goed vertegenwoordigd (Jannigje, Marrigje, Arigje); laatstgenoemd suffix is min of meer typisch voor Zuid- Holland (en Gelderland/Overijssel). De uitgang -ke komt weinig voor, met uitzondering van Maaike, die tot de top-25 behoort. Zeldzaam, maar zeker noemenswaardig, zijn de namen op -gie (Annegie, Gerregie, Beligie, Mariggie en Gargie); het is een typisch streekgebonden uitgang (en zeer zeldzaam, in de steekproef uit volkstelling van 1947 vinden we slechts twee gevallen Hillegie en

[pagina 9]
[p. 9]

Sijgie; ook eenmaal Margie, maar die naam is vermoedelijk te analyseren als Marg < Margaretha + -ie). De uitgang -ina is bij Catharina en Martina uit de grondvorm te verklaren, maar komt ook veel voor als moveringssuffix: de frequentste namen hiermee zijn Wilhelmina, Willemina, Klazina/ Klasina/Clazina/ Clasina/Klaziena, Josina/ Jozina, Woutrina, Arina en Hendrina. In namen op -dina is de -d te verklaren uit de stam, zoals Huiberdina, Gerardina en Goverdina, maar in enkele gevallen is -dina moveringssuffix: Arondina, Cordina en Gerritdina en Geeritdina; het gaat hier om metanalytische uitbreiding.Ga naar voetnoot(11) Cordina is een bijzonder geval, aangezien hier een verkorte vorm als uitgangspunt is gebruikt, Cor, bovendien een verkorting die we bij de mannen niet aantreffen (in de steekproef uit volkstelling van 1947 ook slechts drie keer, tegenover 1.667 keer Cornelis; wel was het een zeer frequente roepvormGa naar voetnoot(12)). Ook Barbedina is hier te noemen, hoewel het geen movering is. Namen op -ie (ook -y en een enkele keer -ij gespeld) komen weinig voor, voorbeelden zijn Annie, Jannie en Gerrie (met ‘y’ alleen Janny en Willy, met ‘ij’ alleen Annij). Bij de mannen treffen we deze uitgang niet aan, tenzij die uit de grondvorm te verklaren is (Arie, Ary, Adri, Antonij); overigens vinden we dergelijke gevallen ook bij de vrouwen: Alie (< Alida), Marie en Li(e)dewij.

Klankvariatie

De meeste gevallen van klankvariatie in ons materiaal zijn ook te vinden in andere delen van het Nederlands taalgebied, zoals de overgang van Latijns ‘ee’ naar Nederlands ‘ie’, onder meer in Pieter naast Petrus (en Peter), Pieternella naast Petronella, Grietje uit Margaretha, Andries uit Andreas en Niesje uit Agnes (via een vorm als Agnese > Agniesje); vormen met ‘eu’ uit grondvormen met ‘oo’, zoals Teunis en Teuntje bij Antonius en Pleun en Pleuntje uit Apollonius; vormen met ‘ij’ uit grondvormen met ‘ie’, zoals Nijs uit Dionysius, Lijsje uit Elisabeth, Krijn en Krijntje uit Quirinus, Willemijntje en Jacomijntje uit een movering op -ina, Sijmen naast Simon, Trijntje uit Catharina, Stijntje uit Christina, en Martijntje uit Martinus. Andere voorbeelden van

[pagina 10]
[p. 10]

klankvariatie zijn Huig uit Hugo; de oppositie Gerrit - Gerit/Geerit, Aart uit Arnout en Maarten uit Martinus; Jenneke uit Jan; Machiel uit Michael; en tot slot Barend uit Bernhard. Het cluster ‘dr’ leidt bij Adrianus zowel tot het wegvallen van de ‘d’, zoals in Arianus en Ariaantje, als tot het invoegen van een sjwa, te zien bij Aderjanus en Aderjaan.Ga naar voetnoot(13)

Verkorting

Bij verkorting kan het gaan om het wegvallen van een onbeklemtoonde lettergreep, zoals bij Nelis uit Cornelis, Abram uit Abraham, Geertrui uit Geertruida en Bastiaantje uit Sebastianus. Soms blijft alleen de beklemtoonde lettergreep over, zoals bij Frans uit Franciscus, eventueel uitgebreid met een suffix, Neeltje uit Cornelis, of met klankvariatie, Nijs uit Dionysius, of beide, Lijsje uit Elisabeth. Frequenter echter is samentrekking: Arie uit Adrianus, Aart uit Arnout, Jan uit Johannes, Grietje uit Margaretha, Klaas uit Nicolaas, Aaltje uit Adelheid, Krijn uit Quirinus, Pleun uit Apollonius, Dirkje uit Diederik en Evert uit Everhard; soms met consonantwisseling, zoals in Govert uit Godfried. Van een bijzonder type verkorting zijn Mina en Dina,Ga naar voetnoot(14) aangezien van de oorspronkelijke naam (Wilhelmina, Hermina, Huiberdina, Gerardina, etc.) weinig over is.Ga naar voetnoot(15) Voor deze subparagraaf geldt, meer dan voor de vorige, dat de beschrijving niet slechts van toepassing is op het onderzochte gebied, maar ook op streken daarbuiten.

Naamgeving per sociale groep

Andersen vindt in zijn onderzoeksgebied, de Bökingharde in Noord-Duitsland, weinig verschillen tussen sociale klassen; net als ons materiaal betreft zijn onderzoek plattelandsbevolking.Ga naar voetnoot(16) In het algemeen stelt Seibicke: ‘Eine ausgeprägte ständische Schichtung in der Namen-

[pagina 11]
[p. 11]

gebung hat es im Deutschen anscheinend nie gegeben.’Ga naar voetnoot(17) Van der Schaar vindt in het middeleeuwse Holland geen duidelijke standsverschillen in de naamgeving.Ga naar voetnoot(18) Graaf suggereert dat de pastoor zich op het platteland bij de keuze voor de vorm (Latijn of ‘gewoon’) laat leiden door de sociale achtergrond van de ouders van het kind.Ga naar voetnoot(19) Een verschil in voorkeur voor verkorte of volledige vormen tussen de drie sociale groepen is in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden niet te vinden. Bij vergelijking vallen juist de overeenkomsten op, zoals uit het overzicht in tabel 2 is af te leiden.Ga naar voetnoot(20)

Tabel 2. Top-25 van eerste namen per sociale groep (tussen haakjes staat het aantal zoons/dochters vermeld); + of - betekent dat deze naam significant hoger of lager scoort dan in de twee andere groepen; + B of - B wil zeggen dat de betreffende naam in deze groep significant hoger of lager scoort dan bij boeren; + A of - A: significant hoger of lager dan bij arbeiders; + Z of - Z significant hoger of lager dan bij zelfstandigen (alles p<0,01, zie appendix).

Zoons
Arbeiders (1.599) % Boeren (2.039) % Zelfstandigen (1.211) %
1. Jan 10,44 1. Cornelis +12,26 1. Arie 11,07
2. Arie 9,26 2. Jan 11,43 2. Jan 10,98
3. Cornelis - B 8,44 3. Arie 10,69 3. Pieter 7,02
4. Pieter 7,94 4. Pieter 5,79 4. Cornelis - B 6,36
5. Willem 5,69 5. Willem 4,95 5. Willem 4,95
6. Adrianus + B 3,75 6. Gerrit + Z 4,90 6. Leendert + B 4,05
7. Gerrit 3,69 7. Dirk +4,56 7. Adrianus + B 3,22
8. Jacob 3,38 8. Wouter + A 3,92 8. Teunis 3,06
9. Leendert + B 3,00 9. Adriaan + Z 3,78 9. Gerrit - B 2,97
10. Johannes + B 2,94 10. Bastiaan 3,09 10. Hendrik + B 2,64
11. Hendrik + B 2,63 11. Teunis 2,50 11. Jacob 2,48
12. Adriaan 2,56 12. Jacob 2,45 12. Dirk + B 2,48
13. Teunis 2,50 13. Govert +2,26 13. Aart 2,48
14. Bastiaan 2,06 14. Marinus 1,91 14. Wouter 2,31
15. Dirk - B 2,00 15. Aart 1,67 15. Johannes + B 2,31

[pagina 12]
[p. 12]

16. Wouter + B 1,81 16. Nijs +1,47 16. Gijsbert + B 1,98
17. Aart 1,75 17. Hendrik -1,28 17. Bastiaan 1,90
18. Andries + B 1,31 18. Johannes -1,13 18. Adriaan + B 1,73
19. Gijsbert 1,06 19. Leendert -1,08 19. Frederik + A 1,07
20. Johannis + B 1,06 20. Klaas 1,03 20. Paulus +0,99
21. Marinus 1,00 21. Adrianus -1,03 21. Jasper 0,99
22. Jacobus 0,94 22. Eimert + A 0,69 22. Marinus 0,91
23. Jasper 0,88 23. Huibert 0,69 23. Nicolaas + B 0,83
24. Huibert 0,75 24. Pleun 0,54 24. Klaas 0,83
25. Bart +0,75 25. Jasper 0,49 25. Andries 0,83
 
Dochters
Arbeiders (1.421) % Boeren (1.925) % Zelfstandigen (1.165) %
1. Cornelia 6,12 1. Cornelia 8,10 1. Cornelia 6,01
2. Maria - B 4,79 2. Maria + A 7,06 2. Adriana + B 5,67
3. Neeltje 4,79 3. Jannigje + Z 5,61 3. Maria 5,41
4. Adriana + B 4,79 4. Neeltje 5,35 4. Neeltje 4,55
5. Jannigje 4,64 5. Annigje + Z 4,42 5. Johanna + B 4,03
6. Annigje 3,52 6. Grietje 3,32 6. Jannigje - B 3,43
7. Johanna + B 3,31 7. Adriana -2,86 7. Elisabeth 2,58
8. Grietje 2,96 8. Pietertje 2,49 8. Teuntje + B 2,49
9. Teuntje + B 2,74 9. Adriaantje 2,23 9. Janna 2,15
10. Janna 2,25 10. Dirkje 2,13 10. Marrigje 1,97
11. Aartje 2,04 11. Sijgje 2,08 11. Annigje - B 1,89
12. Jacoba + B 1,97 12. Aartje 2,03 12. Pietertje 1,80
13. Anna 1,83 13. Geertje + A 1,82 13. Grietje 1,80
14. Willempje 1,76 14. Johanna -1,77 14. Aartje 1,72
15. Elisabeth 1,69 15. Arigje +1,71 15. Hendrika 1,46
16. Hendrika 1,55 16. Marrigje 1,71 16. Adriaantje 1,37
17. Geertrui + B 1,55 17. Janna 1,66 17. Geertje + A 1,37
18. Marrigje 1,48 18. Willempje + Z 1,61 18. Geertrui + B 1,29
19. Pietertje 1,41 19. Aaltje 1,56 19. Sijgje 1,29
20. Aaltje 1,34 20. Gerrigje 1,51 20. Maaike 1,20
21. Sijgje 1,27 21. Lijsje +1,51 21. Aaltje 1,20
22. Bastiaantje 1,27 22. Elisabeth 1,40 22. Bastiaantje 1,20
23. Dirkje 1,27 23. Heiltje +1,40 23. Lena 1,20
24. Pieternella 1,20 24. Anna 1,35 24. Lijntje 1,12
25. Adriaantje 1,20 25. Maaike 1,30 25. Willemina + B 1,12

Om verschillen tussen de drie groepen op te sporen, is nagegaan in hoeverre de frequentie van een naam in de ene groep significant verschillend was van de frequentie in een andere groep (de statistiek houdt rekening met de verschillen in grootte van groepen; zie de appendix). De resultaten staan met + en - aangegeven in het overzicht. Het valt op dat de verschillen vooral ten opzichte van boeren worden gevonden en

[pagina 13]
[p. 13]

nauwelijks tussen de andere groepen. Dit wijst erop dat de naamgeving van boeren meer afwijkt van de twee andere groepen dan die van arbeiders en zelfstandigen onderling. In dit verband is het opmerkelijk dat twee namen die vermoedelijk typisch zijn voor de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, Govert en Nijs, bij boeren beter scoren dan bij de twee andere groepen.

 

Een ander aspect waaruit een verschil tussen sociale klassen blijkt, is het dekkingspercentage van de top-10, dat wil zeggen het aandeel mensen dat met de namen uit de top-10 benoemd is. Onderstaande tabel laat zien dat de variatie in de naamgeving verschilt per sociale groep.

Tabel 3. Dekkingspercentage van de tien meest frequente namen en grondvormen;Ga naar voetnoot(21) onder # Namen staat het aantal verschillende namen per sociale groep (tussen haakjes staat het aantal zoons/dochters vermeld)

# Namen Namen Grondvormen
Zoons Dochters Zoons Dochters Zoons Dochters
Arbeiders (1.599/1.421) 131 208 48,7 32,6 70,9 62,0
Boeren (2.039/1.925) 133 192 55,3 37,1 73,5 66,0
Zelfstandigen (1.211/1.165) 120 195 41,9 28,7 68,3 60,9

De naamgeving van boeren blijkt zich het sterkst te concentreren op een beperkt aantal namen, de naamkeuze van zelfstandigen vertoont de meeste spreiding. Overigens is het nog maar de vraag of daarmee de aard van de naamgevingsgewoonten van de bevolkingsgroep is getypeerd of dat er andere factoren in het spel zijn, zoals homogeniteit in de oorspronkelijke herkomst van de leden van de groep en de mate van onderlinge verwantschap. Wel kunnen we hier verwijzen naar Leys die beweert dat de mogelijkheid tot vernieuwing van de namenvoorraad gerelateerd is aan de mate van contact met de buitenwereld.Ga naar voetnoot(22)

Bij beschouwing van de tabel dringt zich ook een ander verschil op, namelijk dat tussen jongens en meisjes. Bij de namen ligt het dekkingspercentage van de top-10 bij de meisjes ongeveer 15% lager dan bij de jongens; bij de grondvormen is dat verschil een kleine 8%. Deze

[pagina 14]
[p. 14]

discrepantie is terug te voeren op een grotere variatie binnen de grondvorm bij vrouwen, vooral in het suffix, vergelijk Jannigje, Janna, Jantje, Jannetje, Jansje, Jannie/Janny, Janneke en Jans. Toch blijft het verschil tussen jongens en meisjes ook op het niveau van grondvormen substantieel. Een van de verklaringen ligt in het feit dat mannelijke grondvormen wel gebruikt worden voor vrouwelijke namen (Cornelia, Adriaantje), maar dat de omgekeerde ontwikkeling zeldzaam is.Ga naar voetnoot(23) Dat leidt tot een grotere verscheidenheid aan grondvormen bij de namen van vrouwen.

Het aantal namen per kind

De meeste kinderen in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden krijgen één voornaam (jongens 84,5%, meisjes 82,6%; gemiddeld percentage gedurende de periode). Desondanks zijn er vermeldenswaardige verschijnselen in dit verband te noemen, namelijk dat het aantal namen in de loop van de tijd toeneemt en dat er verschillen tussen de sociale groepen zijn.

Tabel 4. Percentage kinderen met twee namen per tijdvak (tussen haakjes staat het aantal zoons/dochters vermeld)

zoons dochters
vóór 1825 (256/220) 4,3 8,6
1825-1850 (829/725) 8,1 9,8
1850-1875 (1.326/1.208) 14,3 16,4
1875-1900 (1.337/1.348) 17,0 18,3
1900-1925 (1.004/283) 21,7 22,6
1925-1945 (96/107) 22,9 20,6

Het geven van twee namen neemt gedurende de onderzochte periode toe van rond de 6,5% tot ruim 20%. Deze toename sluit aan bij de tendens zoals die door Van de Ven in het Zeeuwse Axel en Hulst is geconstateerd.Ga naar voetnoot(24) Gedurende de Middeleeuwen was het geven van meer dan één (voor)naam ongebruikelijk en ook in de eeuwen erna blijft het

[pagina 15]
[p. 15]

zeldzaam. Pas in de 18de eeuw komt de gewoonte langzaam op.Ga naar voetnoot(25) De argumenten om een kind meer dan één naam te geven, zijn divers (we putten hier noodgedwongen uit de verbeelding, want over motieven van de naamkeuze in het verleden is weinig tot niets bekend, behalve natuurlijk dat vernoeming een belangrijke rol speelde): naast de grootouder wordt de peettante of -oom, ander familielid of een persoon buiten de familie vernoemd;Ga naar voetnoot(26) men wil gelijknamigheid in het gezin vermijden;Ga naar voetnoot(27) bij huwelijk op latere leeftijd kan men beide grootouders vernoemen omdat de kans op een tweede zoon of dochter kleiner is;Ga naar voetnoot(28) het geven van meer namen staat ‘deftig’.Ga naar voetnoot(29) Het laatste argument verklaart het verschil tussen de sociale groepen en sluit aan bij wat Van Eynde en Ebeling voor Nederland,Ga naar voetnoot(30) en Bach voor Duitsland over dit verband schrijven.Ga naar voetnoot(31) In zowel Frankrijk als Duitsland vinden we de eerste meernamigen bij de adel en gaat de uitbreiding eerst via de burgerij, daarna volgt de plattelandsbevolking.Ga naar voetnoot(32)

[pagina 16]
[p. 16]

Tabel 5. Aantal namen per sociale klasse

Zoons 1 naam 2 namen 3 namen
Arbeiders (1.599) 86,5 13,2 0,2
Boeren (2.039) 86,4 13,5 0,0
Zelfstandigen (1.211) 78,6 20,5 0,9
 
Dochters 1 naam 2 namen 3 namen
Arbeiders (1.421) 82,9 16,8 0,3
Boeren (1.925) 85,9 15,9 0,4
Zelfstandigen (1.165) 76,7 22,2 1,0

Wanneer we het verloop van tweenamigheid in de tijd per sociale groep bekijken (zie figuur 1 op de volgende pagina), dan valt op dat de zelfstandigen het voortouw nemen: het geven van twee namen zet bij hen het snelst door, de twee andere groepen blijven achter. Vermeldenswaardig is dat dit voor jongens in sterkere mate geldt: van de zoons van zelfstandigen heeft in de periode tot 1854 13,5% twee namen, terwijl dat bij arbeiders en boeren respectievelijk 3,9% en 6,6% is. Bij de meisjes is dit verschil minder uitgesproken (zelfstandigen 12,9%; arbeiders 10,5%; boeren 7,4%).

Meisjes krijgen significant vaker dan jongens meer dan één naam (17,4% tegen 15,5% van de jongens, p<0,01). Dit verschil tussen mannen en vrouwen is volgens Ebeling ook in ander onderzoek in Nederland gevonden.Ga naar voetnoot(33) Uit Duitsland wordt hetzelfde bericht: Bach vermeldt een lijst met namen van inwoners van Bad Ems (Hessen) uit 1712 waarin dubbele namen alleen bij vrouwen (en welgestelden) voorkomen.Ga naar voetnoot(34) Hij noemt nog een andere plaats, Rüsselsheim bij Frankfurt, waar de dubbele voornaam bij vrouwen sneller ingang vindt terwijl de teruggang van het aandeel mensen met een dubbele naam in de 19de eeuw bij de vrouwen minder sterk is.Ga naar voetnoot(35) Ook in Frankrijk is

[pagina 17]
[p. 17]


illustratie
Figuur 1. Percentage kinderen met meer dan één voornaam naar sociale groep van de vader en periode van huwelijk van de ouders


[pagina 18]
[p. 18]

gesignaleerd dat meernamigheid bij meisjes sneller ingang vindt.Ga naar voetnoot(36) Overigens is hier voor ons materiaal een nuancering nodig, want uit de interactie tussen tijd en sociale klasse bleek dat er bij de wegbereiders van tweenamigheid, zelfstandigen, aanvankelijk geen verschil is tussen zoons en dochters.

 

Een van de mogelijke argumenten om een kind meer dan één naam te geven, is het verwachte aantal kinderen. Bij een huwelijk op latere leeftijd, met name van de vrouw, kan meernamigheid een middel zijn om meer dan één grootouder te vernoemen. Bij beschouwing van het percentage kinderen met twee namen gerelateerd aan de huwelijksleeftijd van de moeder (zie de tabel hieronder) valt op dat deze verklaring voor zoons wel opgaat, maar voor dochters niet.

Tabel 6. Percentage kinderen met twee namen uitgesplitst naar huwelijksleeftijd van de moeder

aantal kinderen zoons dochters
15-19 916 11,8 14,0
20-24 5.164 14,0 16,9
25-29 2.606 16,8 18,0
30-34 543 22,8 17,1
35-39 98 21,3 18,9

Verandering in de naamgeving

De beschrijving van verandering in de naamgeving gedurende de periode 1820-1940 moet zich beperken tot subtiele ontwikkelingen. Uit onderzoek naar vernoeming in de onderzochte populatie, waarover verslag wordt gedaan in de volgende aflevering van Naamkunde, is namelijk gebleken dat het overgrote deel van de kinderen vernoemd wordt; bovendien wijken de namen van de kinderen die niet vernoemd worden niet af van de overige namen in het materiaal. Daarom heeft het geen zin een vergelijking van de naamgeving door de tijd te maken. Wel was de naamgeving aan variatie onderhevig, want de vernoemingsnamen werden niet altijd precies hetzelfde doorgegeven. Men kiest bijvoorbeeld een andere spelling, een andere uitgang of een andere vorm

[pagina 19]
[p. 19]

van de naam en zo kan er vormvariatie bij de overdracht van de naam optreden.Ga naar voetnoot(37) Het gaat hierbij natuurlijk ook om verandering gedurende de tijd, want meestal gaan er tientallen jaren voorbij voor de naam weer gegeven wordt. Het materiaal uit de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden stelt ons in de gelegenheid deze vormvariatie bij de vernoeming te bestuderen. Daarbij zijn twee methodologische kanttekeningen te plaatsen. De eerste is dat nooit met zekerheid vaststaat dat het om vernoeming gaat.Ga naar voetnoot(38) Verder gaat het getalsmatig gezien om een zeer bescheiden verschijnsel, aangezien een naam meestal onveranderd wordt doorgegeven van vernoemde naar kind. Hieronder worden gevallen van vormvariatie bij vernoeming opgesomd. De getallen in de linkerkolom slaan op de ontwikkeling zoals aangegeven (A ⇒ B), de getallen in de rechterkolom op de omgekeerde ontwikkeling (B ⇒ A); de ondergrens van het verschil tussen A en B is op 3 gesteld.

Tabel 7. Overzicht van de gevallen van variatie bij overdracht

Mannen  
  A ⇒ B B ⇒ A
Adriaan ⇒ Adrianus 18 3
Arie ⇒ Adriaan 61 39
Arie ⇒ Adrianus 84 29
Bart ⇒ Bartus 4 -
Ewit ⇒ Ewout/Ewoud 4 1
Geerit/Gerit ⇒ Gerrit 10 7
Giel ⇒ Machiel 4 -
Hendrik ⇒ Hendrikus 5 -
Jan ⇒ Johannes 57 37
Johannis ⇒ Johannes 12 9
Klaas ⇒ Nicolaas 8 -
Teunis ⇒ Anthonie 4 -
 
Spelling  
Ary ⇒ Arie 14 -
Arij ⇒ Arie 11 -
Jacob ⇒ Jakob 5 1
Kornelis ⇒ Cornelis 51 13
Theunis ⇒ Teunis 4 -

[pagina 20]
[p. 20]

Vrouwen  
  A ⇒ B B ⇒ A  
Adriaantje ⇒ Adriana 34 11  
Adriaantje ⇒ Arigje 7 1  
Adriaantje ⇒ Arjaantje 4 -  
Adriana ⇒ Arina 4 1  
Annegie ⇒ Annigje 4 -  
Annigje ⇒ Anna 10 6  
Annigje ⇒ Antje 16 13  
Ariaantje ⇒ Adriaantje 4   Wel 1 keer A(d)riaantje ⇒ Ariaantje en Adriaantje ⇒ Arijaantje
Dirkje ⇒ Dirksje 4 - Ook in Hendrikje ⇒ Hendriksje (2 keer), wel Luiksje ⇒ Luiksje 4
Geertrui ⇒ Geertruida 12 6  
Geertrui ⇒ Geertruda 4 -  
Gerrigje ⇒ Geertje 26 12  
Gerrigje ⇒ Gerda 4 -  
Gerrigje ⇒ Gerritje 4 -  
Janna ⇒ Johanna 21 10  
Jannigje ⇒ Janna 27 17  
Jannigje ⇒ Jantje 4 -  
Jannigje ⇒ Johanna 30 21  
Jenneke ⇒ Jaantje 5 -  
Klaasje ⇒ Klazina/Klasina/Clasina 9 -  
Lena ⇒ Helena 8 2  
Lena ⇒ Leentje 8 -  
Maaike ⇒ Maria 15 5  
Maaike ⇒ Marrigje 12 7  
Margje ⇒ Marigje 6 -  
Margje ⇒ Marrigje 4 -  
Maria ⇒ Marie 4 -  
Maria ⇒ Marigje 11 8  
Marigje ⇒ Margaretha? 6 - Marigje hoort mogelijk bij Maria
Marigje ⇒ Marrigje 28 16  
Marja ⇒ Maria 4 - Wel 1 keer Maria ⇒ Marya
Marrigje ⇒ Maria 17 12  
Mogje ⇒ Maria 6 1  
Neeltje ⇒ Cornelia 101 68  
Pieternella ⇒ Petronella 4 1  
Pietertje ⇒ Pieternella 7 1  
Pietertje ⇒ Pietje 24 2  
Wilhelmina ⇒ Willemina 14 10  
Willemina ⇒ Willemien 6 -  
Willemina ⇒ Willemijntje 6 2  
Willempje ⇒ Wilhelmina 4 1  

[pagina 21]
[p. 21]

Spelling  
 
Clara ⇒ Klara 4 1  
Elizabeth ⇒ Elisabeth 9 6  
Klasina ⇒ Klazina/Klaziena 6 1  
Kornelia ⇒ Cornelia 27 5  
Lidewij ⇒ Liedewij 5 -  
Maggeltje ⇒ Macheltje 6 - Maggeltje ⇒ Maggeltje ook 6
Marigje ⇒ Maerrigje 6 -  
Mijnsje ⇒ Meijnsje 4 1  
 
Bij de grondvorm Elisabeth zien we een ontwikkelingvan verkorte vormen met ‘ij’ naar Elisabeth/ Elizabeth:
 
Lijsberth ⇒ Elisabeth 2 -  
Lijsbeth ⇒ Elisabeth 3 -  
Lijsbeth ⇒ Lisabeth 2 -  
Lijsebeth ⇒ Elizabeth 1 -  
Lijsje ⇒ Elisabeth 3 1 En 1 keer Elizabeth ⇒ Lijsje
Lijsje ⇒ Elizabeth 1 -  
Lijzbeth ⇒ Elizabeth 1 -  

Bij beschouwing van de vormveranderingen valt op dat er een tendens tot ‘ontregionalisering’ van de namen lijkt te zijn: vaak zien we een voorkeur voor vormen die een ruimer spreidingsgebied hebben. Als referentie is de steekproef uit de volkstelling van 1947 gebruikt. De voorbeelden bij de mannen zijn beperkt - Arie ⇒ Adrianus/Adriaan en Teunis ⇒ Anthonie - maar bij de vrouwen is de tendens duidelijk aanwezig: Adriaantje ⇒ Adriana, Annigje ⇒ Anna, Gerrigje ⇒ Gerritje, Maaike ⇒ Maria, Mogje ⇒ Maria,Ga naar voetnoot(39) Marja ⇒ Maria, Jannigje ⇒ Johanna, Jannigje ⇒ Janna, Jannigje ⇒ Jantje, Willempje ⇒ Wilhelmina en Lena ⇒ HelenaGa naar voetnoot(40). Ook de ontwikkeling van verkorte vormen met ‘ij’ bij de grondvorm Elisabeth (Lijsje, Lijsbeth en dergelijke) naar Elisabeth/Elizabeth past bij deze tendens tot ‘ontregionalisering’. Tegenvoorbeelden komen ook voor: Adriaantje ⇒ Arigje, Adriana ⇒ Arina, Willemina ⇒ Willemijntje en Lena ⇒ Leentje. Moeilijk te plaatsen zijn Dirkje ⇒ Dirksje en Hendrikje ⇒ Hendriksje (twee keer); de uitgang -sje is Fries; we zien het niet bij Luiksje ⇒ Luiksje, waarbij opgemerkt moet worden dat deze naam niet algemeen gang-

[pagina 22]
[p. 22]

baar was, terwijl dat voor Dirk(je) en Hendrik(je) wel geldt.

Het feit dat er bij de vrouwen meer voorbeelden te vinden zijn, sluit aan bij eerdere bevindingen die wezen op de sterkere streekgebondenheid van de traditionele vrouwelijke naamgeving in Nederland.Ga naar voetnoot(41) Overigens is de tendens tot ‘ontregionalisering’ niet altijd te scheiden van de ontwikkeling van korte naar lang(er)e vormen: Jan ⇒ Johannes, Klaas ⇒ Nicolaas, Giel ⇒ Machiel;Ga naar voetnoot(42) Neeltje ⇒ Cornelia, Janna ⇒ Johanna. De neiging tot het toevoegen van de uitgang -us is hier ook te plaatsen: Adriaan ⇒ Adrianus, Hendrik ⇒ Hendrikus en Bart ⇒ Bartus. Ook in de spelling van namen zien we een ontwikkeling naar varianten met een ruimer spreidingsgebied: Ary en Arij naar Arie en Kornelis ⇒ Cornelis en Kornelia ⇒ Cornelia.

De belangrijkste conclusie uit de vergelijking van naamvormen die verandering ondergaan bij overdracht is dat daarbij de neiging bestaat vormen te kiezen die minder streekgebonden zijn. Deze tendens gaat samen met een grotere voorkeur voor onverkorte naamvormen. Andersen constateert in zijn onderzoek dezelfde ontwikkeling: ‘Um 1850, teilweise auch schon früher, wandelte sich die Namengebung in dem Sinne, daß alte, dialektale Namenformen zugunsten der “offiziellen” Formen abgelöst wurden.’ Een van de verklaringen die hij geeft, is ‘das mangelnde Verständnis der (von auswärts stammenden) Pastoren, welche die Taufregister zu führen hatten’.Ga naar voetnoot(43) Ook Link wijst op de invloed van degene die de naam noteert op de vorm van de naam: in de doopregisters van Honnef (Duitsland) ‘herrscht zunächst die Tendenz, alle Namen zu latinisieren. Das hört plötzlich auf, seitdem 1935 ein neuer, jüngerer Pfarrer die Eintragungen vornimmt.’.Ga naar voetnoot(44) Omdat we in het materiaal uit de Alblasserwaard te maken hebben met verschillende gemeenten, gaat deze verklaring niet op, hoewel kerkelijke invloed niet uit te sluiten is.

[pagina 23]
[p. 23]

Geslachtsverandering bij overdracht van een naam

De analyse van de variatie bij overdracht van de naam op een volgende generatie verschaft ook vermeldenswaardige gegevens over geslachtsverandering van namen. Dat doet zich voor als een dochter vernoemd wordt naar een mannelijk familielid of een zoon naar een vrouwelijk familielid. Wanneer een jongen naar een vrouw is vernoemd, dan is vernoeming via een exclusief vrouwelijke naam, zoals Maria, Catharina en Margaretha, problematisch. Dergelijke vernoemingen komen dan ook weinig voor, we vinden alleen een Catharijnus, vermoedelijk vernoemd naar een Trijntje, en een Anne die mogelijk vernoemd is naar een Anna. Noemenswaardig zijn verder Gijsje ⇒ Gijsbert en Hilligje ⇒ Hillegondus, aangezien Gijs respectievelijk Hille meer voor de hand liggen. Of we er conclusies omtrent de etymologie aan mogen verbinden (Gijs werd als verkorting van Gijsbert ervaren, Hilligje is een verkorting van Hillegonde, geen movering van Hille), is onzeker, daarvoor zijn de gevallen te incidenteel. Bij de mogelijke vernoemingen van meisjes naar mannelijke familieleden valt onder meer Christiaan ⇒ Christiana op: het is opmerkelijk dat er niet gekozen wordt voor de gebruikelijke naam Christina en het kan erop wijzen dat deze naam (in dit geval) niet als vrouwelijke tegenhanger van Christiaan werd geschouwd. Het enige andere geval bij deze grondvorm is Christiaan ⇒ Christijntje (Stijntje is, naast het frequentere Christina, niet ongewoon in ons onderzoeksgebied), zodat we geen zekerheid kunnen krijgen (Christiaan ⇒ Christina of andersom komt niet voor). Zagen we bij de jongens Gijsje ⇒ Gijsbert, bij de meisjes zien we iets soortgelijks, namelijk Lambert ⇒ Lammina en wellicht ook Wijnand ⇒ Wijntje en Willem ⇒ Willy (laatstgenoemde is uit 1935); in ieder geval is de vrouwelijke vorm steeds een verkorting (de laatste is wellicht een modernisering). Overigens hoeven deze (en andere) vormen niet op het moment van overdracht zijn ontstaan, want het is zeker niet uitgesloten dat deze vrouwelijke vormen al generaties lang in de familie (of daarbuiten) in gebruik waren.

We vinden enkele gevallen van vernoeming naar een Nijs die leidt tot Niesje (ook Nijs ⇒ Nijsje komt voor; geen voorbeelden van Niesje ⇒ Nijs). Nu wordt bij mannelijk Nijs gedacht aan verkorting uit Dionysius, terwijl vrouwelijk Niesje eerder bij Agnes hoort, via een

[pagina 24]
[p. 24]

vorm als Angeniesje.Ga naar voetnoot(45) Het voorkomen van Nijs ⇒ Niesje wijst op verwarring van de namen (die natuurlijk ook voor de hand ligt). Andere etymologische bijzonderheden zijn: Gerrit vernoemd naar een Geertje (Geertje < Gerard of Geertruida) en omgekeerd Geertje vernoemd naar een Gerrit; verder vinden we Lena ⇒ Leendert (Lena < Helena, Magdalena of Leonhard).

Conclusies

De grote maatschappelijke veranderingen die zich gedurende de onderzochte periode (1820-1940) hebben voltrokken, hebben weinig invloed gehad op de naamgeving aan kinderen in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden (hetzelfde geldt overigens voor de rest Nederland, zo laat de steekproef uit de volkstelling van 1947 zien). Van een omwenteling is geen sprake, integendeel, de naamgeving vertoont grote stabiliteit. Dat laat zich verklaren uit de strenge vernoemingsgewoonte, die vernieuwing onmogelijk maakt. Hoewel men ongetwijfeld via de opkomende massamedia (radio, kranten) in contact kwam met tot dan toe onbekende, in het bijzonder buitenlandse, namen, ging men er niet toe over deze namen aan nieuwgeborenen te geven.

Een complicerende factor bij het bestuderen van het verlies aan regionale identiteit is het feit dat het gros van de namen een ruimer spreidingsgebied kent dan ons onderzoeksgebied. Toch is de invloed van de toegenomen nationale integratie in ons materiaal naspeurbaar. Analyse van de gevallen van vormverandering bij overdracht van een naam op een volgende generatie bracht een tendens tot ‘ontregionalisering’, ofwel standaardisatie, aan het licht: vaak zien we een overgang naar een spelling of vorm die een ruimer spreidingsgebied heeft, een tendens die samengaat met een grotere voorkeur voor onverkorte naamvormen. Deze bescheiden verandering in de naamgeving sluit aan bij de toegenomen kennis van de standaardtaal en de afname van het analfabetisme.

 

Naast de vraag naar het effect op de naamkeuze van de verruiming van het blikveld van de onderzochte populatie verschaft het materiaal uit

[pagina 25]
[p. 25]

Alblasserwaard en Vijfheerenlanden ons de gelegenheid onderzoek te doen naar een aantal andere naamkundige verschijnselen. Uit de analyse van de variatie in de naamgeving bleek onder meer dat van het totaal aantal verschillende namen in het materiaal (843) ongeveer 10% terug te voeren is op spellingvariatie; circa 3% is te verklaren als typefout. Bij de suffigering valt op dat de als katholiek beschouwde uitgang -us onder de mannennamen in ons protestants onderzoeksgebied zeker niet zeldzaam is. Net als elders in het land gaan de meeste vrouwennamen uit op een inheems of uitheems suffix; er zijn slechts weinig namen zonder uitgang, Elisabeth is de frequentste. De meeste gevallen van klankvariatie in ons materiaal zijn ook te vinden in andere delen van het Nederlands taalgebied, zoals de overgang van Latijns ‘ee’ naar Nederlands ‘ie’. Ook over de verkortingen zijn geen specifieke opmerkingen met betrekking tot de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden te maken.

Het verschil in naamgeving tussen de drie sociale groepen, arbeiders, boeren en zelfstandigen, in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden blijkt klein te zijn, want hoewel er namen zijn die typerend zijn voor een bepaalde sociale groep, stemmen de frequentste namen grotendeels overeen. Uit de verschillen die er te vinden zijn, komt naar voren dat de naamgeving van boeren meer afwijkt van de twee andere groepen dan die van arbeiders en zelfstandigen onderling. Opvallend is dat de namen die vermoedelijk typisch zijn voor ons onderzoeksgebied, Govert en Nijs, bij boeren verhoudingsgewijs hoog scoren. Uit een vergelijking van het dekkingspercentage van de top-10-namen bleek dat de naamgeving van zelfstandigen de meeste spreiding vertoont. Ook loopt deze beroepsgroep voorop bij het frequenter worden van meernamigheid, een tendens die we gedurende de periode 1820-1940 kunnen constateren. Er blijkt voor zoons een verband te bestaan tussen het geven van twee voornamen en de huwelijksleeftijd van de moeder: hoe ouder de moeder des te vaker krijgt de zoon twee namen (voor dochters is dit verband er niet). Mogelijk is meernamigheid gebruikt als strategie om - bij grotere onzekerheid over het aantal te verwachten zoons - de namen van beide grootvaders toch te laten voortleven. Over vernoeming in de Alblasserwaard en Vijfheeren-

[pagina 26]
[p. 26]

landen wordt uitvoerig bericht in de volgende aflevering van Naamkunde.

 

Doreen Gerritzen, Gerrit Bloothooft, Frans van Poppel, Jan Verduin

Appendix

Bij namenonderzoek komt het regelmatig voor dat we willen weten of een naam in de loop der tijd meer of minder gebruikt wordt, of dat een naam vaker gegeven wordt dan een andere, of dat een naam in een bepaalde sociale groep vaker gegeven wordt dan in een andere groep, of dat een naam in de ene regio vaker voorkomt dan in een andere regio, enzovoort. Verschillen in het aantal maal dat een naam voorkomt (in twee of meer groepen), kunnen berusten op toeval of op een systematisch effect. Om daarover uitsluitsel te geven, moeten we de hulp van een statistische toets inroepen. Zo'n toets kan weliswaar geen absolute zekerheid geven of een verschil wezenlijk (ofwel significant) is, maar wel kan de kans dat een bepaald verschil berust op toeval ermee geschat worden. Als deze kans heel klein is, mogen we met een gerust hart van een significant verschijnsel spreken. Meestal beschouwen we kansen van minder dan 5% (p=0,05) als een voldoende en minder dan 1% (p=0.01) als een sterke indicatie van een significant verschil. Hieronder geven we wat algemene achtergronden van de toets die in dit artikel is gebruikt.

 

De eenvoudigste toets betreft de vraag of in een (representatieve) steekproef met omvang N een bepaalde naam vaker voorkomt dan een andere naam. Deze situatie treedt bijvoorbeeld op als we willen weten of een naam bij boeren meer in gebruik is dan bij arbeiders en als we het materiaal uit de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden willen vergelijken met de steekproef uit de volkstelling van 1947. In plaats van te werken met het aantal maal dat een naam voorkomt, nemen we de fractie, dat wil zeggen het gedeelte van de totale steekproef met de betreffende naam. De fractie ligt tussen 0 en 1, maar zal in de praktijk heel vaak (veel) minder dan 0,1 bedragen. In onze toets gaan we uit van twee namen, met fracties F1 en F2. Een probleem is dat we niets weten over de nauwkeurigheid van F1 en F2. Daar moeten we een schatting van maken, de zogenaamde standaardfout, die als volgt bepaald wordt: standaardfout = √ {F(1-F) / (N-1)} waarin F de kleinste waarde is van F1 en F2. Omdat in de formule gedeeld wordt door de steekproefomvang N (minus 1), wordt de standaardfout kleiner naarmate de steekproefomvang groter wordt. Bij grote steekproeven kunnen we de significantie van kleinere verschillen aantonen dan bij kleine steekproeven, ofwel: hoe groter de steekproef, des te meer significante verschillen aangetoond kunnen worden.

Vervolgens berekenen we een toetsgrootheid Z op grond waarvan we kunnen

[pagina 27]
[p. 27]

aangeven of een verschil tussen F1 en F2 significant is. Deze luidt: Z = (F1 - F2) / standaardfout. Uit deze formule kunnen we afleiden dat Z groter wordt als het verschil tussen F1 en F2 groter wordt of als de standaardfout kleiner wordt. In tabellen (van de normale verdeling) kunnen we opzoeken hoe groot Z tenminste moet zijn om te kunnen spreken van een significant verschil op 1%- of op 5%-niveau. Z moet groter zijn dan 2,58 voor een significant verschil op 1%-niveau (p<0,01) en Z moet groter zijn dan 1,96 voor een verschil op 5%-niveau (p<0,05).

 

Een voorbeeld. In een steekproef van 1601 vrouwen komt de naam Maria 80 keer voor en de naam Cornelia 64 keer. Is dit een significant verschil? We bepalen eerst de fractie van beide namen: Fmaria = 80/1601 = 0,05 en Fcornelia = 64/1601 = 0,04. Dan berekenen we de standaardfout waarbij N = 1601 en F = Fcornelia = 0,04: standaardfout = √ {F(1-F) / (N-1)} = √ {0,04 (1-0,04) / 1600} = 0,005. De toetsgrootheid Z wordt dan: Z = (F1 - F2) / standaardfout = (0,05 - 0,04) / 0,005 = 2,0. Als we streng zijn, dan moeten we concluderen dat het verschil in het voorkomen van de namen Maria en Cornelia niet significant is op het 1%-niveau (want 2,0 is kleiner dan de grenswaarde 2,58). Het verschil is echter nog juist significant op het 5%-niveau (want 2,0 is iets groter dan 1,96).

 

De statistische toets wordt gecompliceerder als we te maken hebben met het vergelijken van het voorkomen van een naam in twee steekproeven van verschillende grootte. Bij ongelijke grootte van de steekproeven is het bepalen van de standaardfout gecompliceerder (de waarde van Z wordt op dezelfde wijze als boven berekend). Uitgaande van een fractie F1 uit een steekproef met omvang N1 en een fractie F2 uit een steekproef met omvang N2 berekenen we eerst een gewogen gemiddelde fractie F: F = (N1 × F1 + N2 × F2) / (N1 + N2) en vervolgens de standaardfout: standaardfout = √ {F(1-F)} × √ {(N1 + N2) / (N1 × N2)}. Voorts verloopt de procedure zoals bij een enkele steekproef.

 

Met bovenstaande toetsen laten zich veel getalsmatige vergelijkingen statistisch onderbouwen. Ze mogen overigens alleen worden toegepast als de steekproef of steekproeven aselect uitgevoerd zijn (en van de gegevens verwacht mag worden dat ze zogenaamd normaal verdeeld zijn - wat we voor namen wel mogen aannemen). In geval van het vergelijken van twee steekproeven moet er wel op gelet worden dat de beide steekproeven enigszins vergelijkbaar zijn, dat wil zeggen dat ze ruwweg dezelfde namenvoorraad beslaan. Een compromis zou kunnen zijn om voor de statistische vergelijking de steekproeven te beperken tot die namen die in de beide steekproeven voorkomen. Namen die uniek zijn in elk van de steekproeven kunnen in zo'n opzet een onafhankelijke

[pagina 28]
[p. 28]

beschouwing krijgen. Deze procedure is in dit artikel gevolgd voor het vergelijken van het voorkomen van namen in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden en die in de steekproef uit de volkstelling van 1947.

Literatuur

Andersen, Chr.: Studien zur Namengebung in Nordfriesland. Die Bökingarde 1760-1970. Bräist/Bredstedt, NF 1977.
Bach, A.: Die deutschen Personennamen (2. stark erweiterte Auflage). Heidelberg 1952.
Bernet Kempers, A.J.: Voornamen. Hoe komen we eraan? Wat doen we ermee? Utrecht/Antwerpen 1965.
Blok, D.P., J. Kampers en C.J. Wagemans: Onze voornaamste voornamen. Amsterdam 1961.
Debus, F. e.a.: ‘Namengebung und soziale Schicht. Bericht über ein Projekt zur Personennamenkunde’. In: Naamkunde 5(1973), p. 368-400.
Dupâquier, J.: ‘Naming-practices, godparenthood, and kinship in the Vexin, 1540-1900’. In: Journal of Family History 6(1981), p. 135-155.
Ebeling, R.A.: ‘Ostfrieslands Ortssippenbücher als namenkundliche Quelle’. In: Miscellanea Frisica, een nieuwe bundel Friese studies onder redactie van N.R. Århammer e.a., p. 305-310. Assen 1984.
Ebeling, R.A.: Voor- en familienamen in Nederland. Geschiedenis, verspreiding, vorm en gebruik. Groningen/'s Gravenhage 1993.
Engels, G.: ‘Zevende zoon/dochter’. In: Heemkronyk 35(1996), p. 3-9.
Eynde, F. van: ‘Het gebruik van een tweede voornaam in de parochieregisters van de 17de eeuw te Duffel’. In: Naamkunde 22(1990), p. 130-141.
Gerritzen, D.: ‘Unterschiede in der Vornamengebung in der Stadt und auf dem Lande in den Niederlanden im Jahre 1947’. Te verschijnen in: Proceedings of the 18th International Congress of Onomastic Sciences.
Gerritzen, D.: ‘Twee revoluties in de persoonsnaamgeving’. In: Naamkunde 26(1994), p. 207-242.
Gerritzen, D. (1996a): ‘Voornamen in Friesland bij de volkstelling van 1947’. In: Friezen. Fryske Nammen 10(1996), p. 25-36.
Gerritzen, D. (1996b): ‘Seksespecifieke kenmerken van voornaamgeving’. In: Naamkunde 28(1996), p. 107-136.
Gerritzen, D.: G. Bloothooft, F. van Poppel en J. Verduin, ‘Vernoeming in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden 1820-1940’. Te verschijnen in: Naamkunde 30(1998).
Gompel, W. van: ‘Voornamen van mannelijke personen te Reusel. Een eerste verkenning’. In: Reuzel ligt midden in 't vèèreke. Uitgave Heemkundewerkgroep Reusel, deel I (p. 53-59), Reusel 1976.
Graaf, J.J.: Nederlandsche doopnamen naar oorsprong en gebruik. 's-Gra-
[pagina 29]
[p. 29]
venhage 1915.
Gysseling, M.: ‘Een volkstelling te Oostakker en Meulestede in 1709. Uitgave en naamkundige studie’. Anthroponymica XX, Leuven/Brussel 1971.
Knippenberg, H. en B. de Pater: De eenwording van Nederland. Nijmegen 1990.
Leys, O.: ‘Sociolinguistische aspecten van de persoonsnaamgeving’. In: Naamkunde 8(1976) p. 137-158.
Link, B.: Die Rufnamengebung in Honnef und Wermelskirchen von 1900 bis 1956. Diss. Köln 1966.
Miedema, H.T.J.: ‘Bijdragen tot de voomamengeografie van Friesland. De voornamen van 24 duizend Friezen in 1811-1812’. In: Naamkunde 14(1982); p. 169-207.
Moel, C.J. de: ‘Doopnaamgeving te Edam-Volendam in de 17e en 18e eeuw’. In: Bijdragen en Mededelingen van de Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam XXIX (1975) p. 5-18.
Roelandts, K.: Familiarismen met anorganische konsonant. Anthronymica XVII. Leuven/Bussel 1966.
Schaar, J. van der: Uit de wordingsgeschiedenis der Hollandse doop- en familienamen. Assen 1953.
Schaar, J. van der: Spectrum Voornamenboek. Samengesteld door dr. J. van der Schaar, bewerkt door drs. D. Gerritzen en dr. J.B. Berns. Eenentwintigste druk. Utrecht 1994.
Seibicke, W.: Die Personennamen im Deutschen. Berlin/New York 1982.
Simon, M.: Vornamen wozu? Taufe, Patenwahl und Namengebung in Westfalen vom 17. bis zum 20. Jahrhundert. Münster 1989.
Taeldeman, J. en N. van Overwaele: ‘Voornamelijk Oudenaarde in de twintigste eeuw’. In: Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis XLVII, red. D. Sacré (1993), p. 315-336.
Ven, M.C.H.J. van der: ‘Voornamen in Axel en Hulst’. In: Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam 44(1968) p. 55-72.
voetnoot(1)
Knippenberg en De Pater 1990, p. 173-174.
voetnoot(2)
De gegevens zijn grotendeels ontleend aan Knippenberg en De Pater 1990.

voetnoot(3)
Zie voor meer gegevens over deze steekproef Gerritzen 1996a, p. 25-30.
voetnoot(4)
Met de top-25 uit de Alblasserwaard/Vijfheerenland is 81,7% van de mannen benoemd, in de volkstelling is dat 50,7%; bij de vrouwen zijn de getallen respectievelijk 62,1% en 49,7%.

voetnoot(5)
Bij de vergelijking is wel gebruik gemaakt van de resultaten van de statistische methode zoals beschreven in de appendix, maar daarnaast is een meer impressionistische werkwijze gekozen, vooral om overeenkomsten met andere gebieden in Nederland op te sporen.
voetnoot(6)
Bij Andries is er geen siginficant verschil met de volkstelling, aangezien de naam in Zeeland en Friesland tamelijk frequent is.
voetnoot(7)
Van der Schaar 1994 bij Houweling.

voetnoot(8)
Vergelijk Van de Ven 1968, p. 64.
voetnoot(9)
Zie Gerritzen 1996b.
voetnoot(10)
De uitgang -(i)a is soms uit de grondvorm te verklaren, zoals in Maria en Helena.
voetnoot(11)
Roelandts 1966, p. 11.
voetnoot(12)
Blok e.a. 1961.

voetnoot(13)
Van der Schaar 1994 vermeldt Aderjanis met de opmerking ‘kwam vroeger op Texel voor’.

voetnoot(14)
Dina kan ook een zelfstandige naam zijn (Van der Schaar 1994, bij Dina).
voetnoot(15)
Vergelijk Graaf 1915, p. 25.

voetnoot(16)
Andersen 1977, p. 203.
voetnoot(17)
Seibicke 1982, p. 150-151. Hij maakt wel enkele relativerende opmerkingen.
voetnoot(18)
Van der Schaar 1953, p. 138.
voetnoot(19)
Graaf 1915, p. 19-20; zie ook Seibicke 1982, p. 150-151 (bij de hogere klasse is er meer invloed van het schrift en daarom houdt men daar wellicht meer vast aan de ‘Vollformen’; bij de lagere sociale klassen komen meer verkortingen en dialectvormen voor).
voetnoot(20)
Met de top-25 is 81,6% van de zoons van arbeiders, 85,6% van de zoons van boeren en 80,4% van de zoons van zelfstandigen benoemd; bij de meisjes zijn de getallen respectievelijk 62,7%, 68,0% en 59,3% (we komen nog te spreken over het dekkingspercentage van de frequente namen).

voetnoot(21)
De toekenningen zijn, met enkele uitzonderingen gebaseerd op Van der Schaar 1994; zie ook Gerritzen e.a. 1998.
voetnoot(22)
Leys 1976, p. 153 e.v.; zie ook Gysseling 1971, p. 8 en Gerritzen 1994, p. 214-215.
voetnoot(23)
Zie Gerritzen 1996b.

voetnoot(24)
Van de Ven 1968, p. 58 en p. 65-67. Zie ook Simon 1989, p. 121 e.v.
voetnoot(25)
Ebeling 1993, p. 35-39, ook voor verdere literatuurverwijzingen. Nog toe te voegen is Van Eynde 1990; hij signaleert in Duffel, in de provincie Antwerpen, een toename gedurende de 17de eeuw (tot 12% aan het einde van de eeuw), Van Eynde 1990, p. 130-131.
voetnoot(26)
Van Eynde vermeldt vernoeming naar peter en meter en naar gestorven broertjes of zusjes (Van Eynde 1990, p. 137-139). Bij vernoeming naar iemand buiten de familie kan het gaan om een lid van het koningshuis: ‘In Asten (Noord-Brabant) wordt de 7e zoon in een gezin Louis genoemd’ (naar de Franse koning?), Van der Schaar 1994, bij Louis; zie ook Engels 1996. Ebeling beschikt over gegevens die duidelijk maken dat omstreeks 1845 zevende zoons in Nederland naar de regerende vorst werden vernoemd (persoonlijke mededeling).
voetnoot(27)
Van Eynde 1990, p. 139.
voetnoot(28)
Zie De Moel 1975, p. 45.
voetnoot(29)
Zie Ebeling 1993, p. 36; Bernet Kempers 1965, p. 113 en Van Gompel 1983, p. 73. Bach spreekt over ‘Prunksucht’ (Bach § 308 (p. 40)). Zie ook Bosshart 1973, p. 44-46 en Taeldema en Van Overwaele 1993, p. 332-333.
voetnoot(30)
Van Eynde 1990, p. 137 en Ebeling 1993, p. 35. Toch lijkt Ebeling niet helemaal overtuigd van het verschil, getuige zijn formulering ‘Ook schijnt het vast te staan dat... het gebruik in de hogere lagen van de bevolking begon en vervolgens door lagere standen werd overgenomen’.
voetnoot(31)
Zie Bach § 306 en 308.
voetnoot(32)
Zie Bach § 306 (p. 37 en p. 38).

voetnoot(33)
Ebeling 1993, p. 35. In dezelfde zin waarin hij zegt dat het gebruik van meemamigheid ‘in de hogere lagen van de bevolking begon en vervolgens door lagere standen werd overgenomen’, dus in de voorzichtige bewoording ‘Ook schijnt het vast te staan...’ (zie noot 30). Zie ook Van de Ven 1968, p. 66-67 (hij zegt op p. 67 met betrekking tot zijn onderzoeksgebied, enkele gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen, ‘dat er geen algemeen antwoord te geven is op de vraag of jongens meer voornamen krijgen dan meisjes of omgekeerd’). Van Eynde en Gysseling constateren in hun onderzoek wel dat meernamigheid bij meisjes sterker optreedt dan bij jongens (Van Eynde 1990, p. 130; Gysseling 1971, p. 6; bij beiden gaat het om Vlaamse plaatsen in de 17de respectievelijk tweede helft 16de eeuw (volkstelling 1709)).
voetnoot(34)
Bach 1953, § 306 (p. 37).
voetnoot(35)
Bach 1953, § 306 (p. 38).
voetnoot(36)
Dupâquier 1981, p. 141.

voetnoot(37)
Dit verschijnsel is ook in de moderne naamgeving geconstateerd, zie Debus 1973, p. 398-400.
voetnoot(38)
Zie Gerritzen e.a. 1998.

voetnoot(39)
De etymologische relatie is onzeker.
voetnoot(40)
Lena kan ook een vorm bij Leendert of Magdalena zijn.
voetnoot(41)
Zie Gerritzen ter perse en Gerritzen 1996a, p. 33.
voetnoot(42)
De etymologische relatie is niet eenduidig, zie Van der Schaar 1994, bij Giel.
voetnoot(43)
Andersen 1977, p. 204.
voetnoot(44)
Link 1966, p. 4.
voetnoot(45)
Van der Schaar 1994, bij Niesje en Nijs.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Doreen Gerritzen

  • Gerrit Bloothooft

  • Frans van Poppel

  • Jan Verduin


taalkunde

  • Vormen (morfologie)

  • Klanken (fonologie)

  • Sociolinguïstiek