Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Naamkunde. Jaargang 30 (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Naamkunde. Jaargang 30
Afbeelding van Naamkunde. Jaargang 30Toon afbeelding van titelpagina van Naamkunde. Jaargang 30

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Naamkunde. Jaargang 30

(1998)– [tijdschrift] Naamkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 153]
[p. 153]

[Nummer 3-4]

Vernoeming in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden (1820-1940)

Op 19 december 1917 trouwt Rokus P., koopman en zoetwatervisser uit Groot Ammers, met Sijgje Hendrikje W. uit Bleskensgraaf. Een half jaar later wordt hun eerste dochter geboren; zij krijgt de naam van de moeder van Rokus, Grietje (gestorven in 1937). Ruim een jaar later krijgen zij hun tweede dochter en zij noemen haar Louisa, naar de moeder van Sijgje Hendrikje (overleden in 1935). In november 1920 meldt de derde dochter zich en zij wordt Fijgje genoemd; Rokus heeft drie zussen gehad die Fija heetten, alledrie zijn ze als zuigeling overleden (ook de moeder van de vader van Rokus heette Fija). De eerste zoon, geboren in september 1921, wordt Arie genoemd, naar de vader van Sijgje Hendrikje (overleden in 1903). Hij sterft echter een half jaar later en de zoon die in september 1922 wordt geboren, krijgt ook de naam Arie. Maar de geschiedenis herhaalt zich: hij overlijdt in februari 1924. Twee maanden later wordt een dochter geboren, Ariegje, en het kan niet anders of ook hier is sprake van herstel van het vernoemingspatroon, hoewel ze er in augustus 1931 een broertje Arie bij krijgt. Vóór deze Arie worden echter nog een Sijgje (1925) en een Jan (1927) geboren. Sijgje is vernoemd naar haar moeder, Sijgje Hendrikje (zij had twee als peuter en als baby gestorven zussen, een Sijgje en een Sijgje Hendrika; de toevoeging van Hendrika aan de tweede Sijgje is te verklaren uit het feit dat de eerste Sijgje op dezelfde dag gestorven is als haar jongere broertje Hendrik; ‘onze’ Sijgje neemt de naam onveranderd over, dus als Sijgje Hendrika, maar bij haar huwelijk heet ze Sijgje Hendrikje). Jan heet vermoedelijk naar de vader van Rokus (gestorven in 1936), maar Sijgje Hendrikje heeft een broer die Jan heet, zodat de kleine Jan ook naar hem vernoemd kan zijn. In oktober 1932 wordt de zesde dochter geboren en zij heet Rokesina, naar haar vader. De kinderreeks wordt besloten met Aartje (1935), die vernoemd wordt naar een zus van de moeder (ook de overgrootmoeder van de kleine Aartje, de moeder van de vader van Sijgje Hendrikje, heette Aartje).

 

Het gezin van Rokus en Sijgje Hendrikje maakt deel uit van een groot databestand uit de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden over de periode 1820-1940 waarop het hier te presenteren onderzoek naar vernoeming is gebaseerd. Wanneer we het doorgeven van de naam van een overleden kind aan een volgend kind negeren, blijkt dat er in het voorbeeldgezin om en om vernoemd wordt naar vaderskant en moederskant. Bij de eerste zoon, het vierde kind, kunnen we twee richtingen uitdenken: wordt hij vernoemd naar moederskant omdat het derde kind naar vaderskant heet of gaat de vader van de moeder voor omdat hij overleden is? Duidelijk is

[pagina 154]
[p. 154]

in ieder geval dat bij vernoeming grootouders vóór tantes en ooms gaan, hoewel niet elk geval eenduidig is (een opa en een oom die Jan heten). Ook de ouders worden vernoemd (Sijgje, Rokesina), of beter: vernoemen zichzelf, want zij zijn tenslotte de naamgevers. Het motief lag niet in een gebrek aan namen, want bij de tantes is een naam te vinden die niet in het gezin voorkomt, namelijk Jacomijntje; ook een tante Aartje was op dat moment nog onvernoemd. Verder waren er nog namen van ooms voor movering beschikbaar: Cornelis, Gerrit, Pieter, Dirk en Antonie. Desondanks gaf men de voorkeur aan de eigen naam (bij Rokesina zou het ook kunnen gaan om vernoeming naar de overgrootvader, want de grootvader van Rokus heet ook Rokus en welbeschouwd zijn er ook tantes die Sijgje heten, maar die zijn als klein kind overleden en gaven hun naam aan Sijgje Hendrikje).

In hun gezin sterven twee kinderen, het ene wordt vijf maanden, het andere nog geen anderhalf jaar. Het was in het verleden gebruikelijk om de naam van een overleden kind door te geven aan een volgend kind.Ga naar voetnoot(1) In veel gevallen zal er geen sprake zijn van vernoeming naar het overleden kind, maar van herstel van het vernoemingspatroon. Zo werden in het gezin waar Sijgje Hendrikje uit stamt - de kinderen zijn geboren tussen 1872 en 1893 - drie zonen op rij Antonie genoemd (naar de vader van de vader) die allen overlijden, dan volgen drie dochters die wel overleven, vervolgens wordt er weer een zoon geboren die Antonie wordt genoemd en overlijdt. Pas bij de vijfde zoon kiest men een andere naam, Jan (naar de vader van de moeder). Ook dit kind sterft jong en de volgende zoon wordt weer Antonie genoemd; dit kind blijft leven, evenals de daarna geboren Jan. Zekerheid omtrent het motief om bij de vijfde zoon over te stappen op een andere naam is niet te krijgen, maar je bent geneigd te denken dat men het noodlot wilde keren. Dat zou ook de beweegreden van de variatie Fija > Fijgje in het gezin van Rokus en Sijgje Hendrikje kunnen zijn. In dit verband doet Ebeling een interessante observatie: ‘Zeiten hoher Kindersterblichkeit sind in den osb (= Ortssippenbücher, in het bijzonder die van Ostfriesland) daran zu erkennen, daß unter den (vielen) Kindern einer Familie immer wieder derselbe rn (= Rufname) auftaucht, daß es also erst dem vierten oder fünften Träger

[pagina 155]
[p. 155]

eines vom System vorgeschriebenen Namens gelingt, länger am Leben zu bleiben. So trifft man denn hier und da auch auf den begreiflichen Versuch, durch eine leichte Abänderung des betreffenden rn dem offenbar unerbittlichen Schicksal sozusagen ein Schnippchen zu schlagen.’Ga naar voetnoot(2) Een ander voorbeeld van variatie bij het doorgeven van een naam van een overleden kind in het voorbeeldgezin is Arie > AriegjeGa naar voetnoot(3) maar hier is de verandering functioneel: het geslacht van de naam is veranderd (movering). Overigens weerhoudt die naamgeving de ouders er niet van nog een zoon Arie te noemen.

 

Over vernoeming van kinderen in het verleden zijn gegevens bekend die gebaseerd zijn op enquêtes, te noemen zijn de onderzoeken van Sierksma, van Van der Schaar en van Blok.Ga naar voetnoot(4) Grootschalige tellingen die de wijze van vernoemen kunnen onderbouwen, ontbreken echter. Voor een dergelijk onderzoek moeten gehele familiestructuren beschikbaar zijn en zo'n complex databestand ontbrak tot dusver. Wij waren in de gelukkige omstandigheid te kunnen beschikken over de gezinsopbouw van 1.522 gezinnen in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, waarvan het huwelijk gesloten werd tussen circa 1820 en 1930. Op basis van deze gegevens kon de vernoemingsstrategie achterhaald en beschreven worden.

 

In het onderstaande wordt eerst het materiaal en de methodologie van vernoemingsonderzoek beschreven. In het resultatendeel worden de volgende vragen beantwoord:

-Welk rol spelen de verschillende familieleden, grootouders, tantes, ooms en ouders, bij vernoeming?
-Zijn er verschillen tussen zoons en dochters en wordt er geslachtsgebonden vernoemd?

[pagina 156]
[p. 156]

-Hoe ziet het vernoemingspatroon binnen het gezin eruit: naar wie wordt de eerste zoon, de eerste dochter, etc. genoemd?
-Wijkt de naamgeving aan onechte kinderen af van kinderen geboren binnen een huwelijk?
-Welke invloed heeft kindersterfte op de vernoemingsgewoonte? Wordt er consequent vernoemd naar overleden kinderen? Is er bij vernoeming naar overleden kinderen verschil tussen zuigelingen en kinderen die later overlijden? Zorgt de daling van de kindersterfte en van het aantal kinderen per gezin voor een daling in vernoeming naar overleden kinderen?
-Welke invloed heeft het overlijden van ouders op de naamkeuze: krijgt de eerstgeboren zoon/dochter in het nieuwe huwelijk van een weduwe/weduwnaar de naam van de overleden echtgenoot/echtgenote?
-Wordt er bij de tweede voornaam ook vernoemd of gebruiken ouders meernamigheid voor een vrije naamkeuze?
-Komt gelijknamigheid binnen een gezin voor en komt het bij tweelingen relatief meer voor dan bij ‘eenlingen’?
-Zijn er sociale verschillen, in die zin dat boeren en zelfstandigen meer aan vernoeming doen dan arbeiders?
-Neemt vernoeming gedurende de periode 1820-1940 af?

De gegevens uit de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden

Voor ons onderzoek naar vernoeming baseren we ons op gegevens over de plattelandsbevolking van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, in het bijzonder de gezinnen die in de periode 1820-1930 gevormd zijn. Ze zijn verkregen via de Stichting Publicaties Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, verschillende lokale historische verenigingen, oproepen in plaatselijk kranten en enkele gepubliceerde genealogieën. Zo kregen we de beschikking over een bestand dat bestaat uit 1.623 records die ieder een gezin beschrijven op basis van gegevens uit huwelijks-, geboorte- en overlijdensakten en het bevolkingsregister (gezin gedefinieerd als huwelijk).Ga naar voetnoot(5) Omdat het bestand een aantal fouten bevatte en de vraagstelling om een aantal redenen tot reductie van het bestand noopte, bleef na een paar operaties een bestand over van 1.522 gezinsrecords. In alle gevallen betrof het het eerste huwelijk van de vrouw (de 37 records waarin sprake was van een tweede huwelijk van de vrouw zijn verwijderd, omdat in die

[pagina 157]
[p. 157]

gevallen interferentie kan optreden met namen van kinderen uit haar eerste huwelijk, hetgeen de analyse compliceert). Voor de mannen was er in 1.358 gevallen sprake van één huwelijk, in 79 gevallen van twee huwelijken, terwijl 2 mannen drie keer getrouwd waren (1.358 × 1 + 79 × 2 + 2 × 3 = 1.522). De meeste bruiden en bruidegoms waren geboren in de bestudeerde regio (circa 89% van de vrouwen en circa 93% van de mannen).

Uit het bestand met gezinsrecords zijn de relevante gegevens per ouder en kind naar een record in een personenbestand overgebracht: voornaam, familienaam, voornaam en familienaam van de ouders, huwelijksplaats en -datum en of het om eerste, tweede of derde huwelijk ging, geboorteplaats en -datum, beroep en overlijdensdatum. Dit bestand heeft in totaal 18.521 persoonsrecords. Dit zijn overigens persoonsvermeldingen; een persoon kan er dus meerdere malen in voorkomen, bijvoorbeeld eerst als kind, later als moeder. In totaal staan er 9.602 kinderen in. Ze zijn als volgt onder te verdelen: 4.849 zoons, 4.511 dochters, 215 sekse onbekend (levenloos), 15 zoons (levenloos), 6 dochters (levenloos) en 6 onbruikbaar. Er waren onder de kinderen 139 tweelingen.

In het bestand was het in sommige gevallen mogelijk om eventuele gezinsrecords van ouders op te sporen (grootouders van de te onderzoeken kinderen). Dat is van belang omdat die records de namen van ooms en tantes van het kind bevatten. Over 133 gezinsrecords (9% van het bestand) is een volledige analyse van vernoeming mogelijk, dat wil zeggen dat bij deze subset ook vernoeming naar tantes en ooms bepaald kan worden. Analyses zijn zowel over deze 133 gezinsrecords als over alle 1.522 gezinsrecords uitgevoerd. De laatste zijn vooral van belang in verband met vernoeming naar grootouders.

Er zijn uitsplitsingen gemaakt naar het beroep van de vader: arbeider (463 gezinnen), landbouwer (624 gezinnen) of zelfstandige (352 gezinnen; de laatste groep bestaat vooral uit schippers en timmer- en kooplieden) en het jaar van het eerste huwelijk van de vader: vóór 1850 (307 gezinnen), tussen 1850 en 1900 (755 gezinnen) of ná 1900 (377 gezinnen). Daarmee is het mogelijk verschillen tussen sociale klassen te bestuderen en een vergelijking door de tijd te maken.

[pagina 158]
[p. 158]

Methodologie van vernoemingsonderzoek

Bij onderzoek naar vernoeming zien we ons voor enkele problemen gesteld. De voornaam (voornamen) van dezelfde persoon kan in diverse bronnen op verschillende wijze vermeld zijn; ook het aantal namen kan verschillen. Deze variatie heeft consequenties voor de definitie van vernoeming. Een ander probleem is dat meerdere familieleden dezelfde voornaam kunnen hebben als een kind. Dat pleit voor een systeem dat rekening houdt met de kans dat een kind naar een bepaald familielid is genoemd. Beide kwesties worden in de twee volgende paragrafen uitgewerkt.

Naamclustering

Bij het vaststellen van naamovereenkomst mogen we niet al te strikt te werk gaan, omdat we weten dat namen aan variatie onderhevig zijn. Het beste bewijs hiervoor is wel dat dezelfde persoon met verschillende vormen van zijn of haar naam vermeld kan staan bij bijvoorbeeld de doop, het trouwen en overlijden; vergelijk Sijgje Hendrikje naast Sijgje Hendrika in het voorbeeldgezin hierboven. Verdere voorbeelden van naamvariatie bij dezelfde persoon in het materiaal uit de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden zijn Ary = Arie, Elisabeth = Elizabeth (spelling); Beligje = Beligie (spelling/uitgang); Adrianis = Adrianus, Dirkje = Dirksje (uitgang); Kors = Kars, Maggeltje = Meggeltje (klank); Jabikje = Jacobje, Roel = Roelof (vorm). De naam kan zelfs etymologisch verschillen, zoals bij Cornelia Arigje = Cornelia Aagje (slechts één voorbeeld in het materiaal) of al dan niet volledig zijn: Neeltje = Neeltje Cornelia, Gerrit = Gerrit Nicolaas. Ook bij overdracht op een andere persoon kan een naam verandering ondergaan. Dat zien we in de spelling (Kornelis wordt Cornelis, Elizabeth wordt Elisabeth), in de klank (Marigje wordt Marrigje, Gerrit wordt Geerit), in de uitgang (Adriaantje wordt Adriana, Bart wordt Bartus) en in de vorm van de naam, bijvoorbeeld in de keuze voor een verkorte of volledige vorm (Jan tegenover Johannes, Neeltje tegenover Cornelia); verder kan een naam van geslacht veranderen: grootmoeder Gerrigje, kleinzoon Gerrit; oom Wouter, nicht Woutrina. Al deze, en volgende, voorbeelden zijn uit het materiaal van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden.Ga naar voetnoot(6)

[pagina 159]
[p. 159]

Vormvariatie en geslachtsverandering van namen noodzaken ons namen die onderling uitwisselbaar zijn te clusteren. In de praktijk zou dat moeten inhouden dat we uitgaan van de manier waarop men in het verleden met namen omging. Helaas is daarover weinig bekend, zodat we moeten vertrouwen op etymologische kennis (overigens, een deel van die kennis is gebaseerd op het naast elkaar gebruiken van verschillende vormen voor dezelfde persoon). Van de voornamen in het materiaal uit de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden - het gaat om 843 verschillende voornamen, 318 mannelijke en 525 vrouwelijke - is de grondvorm bepaald. Per naam bestaat de mogelijkheid om maximaal twee grondvormen te geven, aangezien sommige namen niet eenduidig zijn te interpreteren (bijvoorbeeld Geertje kan bij Gerard en Geertruida horen). Bij het toekennen van grondvormen is uitgegaan van de wens vernoemingen op te sporen. Zo is bijvoorbeeld voor namen op -dina (Huiberdina, Gerardina en dergelijke) rekening gehouden met de vernoemingsmogelijkheid -dina > Dina; hetzelfde geldt voor namen op -mina. Verder zijn sommige grondvormen samengevoegd, zoals Gijs/Gijsbert, Lam/Lambert en Wine/ Wijnand (de eerste zijn voor de hand liggende verkortingen van de tweede), Eliza/Elisabeth (Eliza als grondvorm is mannelijk) en Roeland/ Rudolf (vanwege Roel). Omgekeerd geldt voor namen bij de grondvorm Christiaan dat de vrouwelijke en mannelijke vormen wellicht niet altijd uitwisselbaar zijn, met andere woorden, dat de vrouwelijke vormen, zoals Christina en Stijntje, onder de grondvorm Christina gerangschikt hadden kunnen worden. Vermeldenswaardig in dit verband zijn vormen als Christinus (waarschijnlijk direct uit Christina) en Christiana (movering van Christiaan; ook Christianus komt voor). Aan de andere kant zijn Dingeman en Dingena wel gescheiden (de namen kennen een verschillende etymologie), terwijl het zeker niet uitgesloten is dat ze als mannelijke en vrouwelijke tegenhanger van elkaar werden gebruikt. Ook problematisch zijn de namen die niet eenduidig zijn te interpreteren. Zo veronderstellen we - terecht - dat een Lena vernoemd kan zijn naar een Leendert, wat als consequentie heeft dat een Leendert ook vernoemd kan zijn naar een Lena. Dat laatste is etymologisch gezien onjuist: Lena kan bij Leendert horen maar ook bij Helena of Magdalena, terwijl Leendert eenduidig is. Een naam als Margje kan zowel bij Maria als Margaretha horen en deze keuze voor een dubbele grondvorm leidt tot een vernoeming als Grietje > Margje, die niet erg waarschijnlijk is.

[pagina 160]
[p. 160]

Getalsmatig leggen deze vernoemingen echter geen gewicht in de schaal; ter vergelijking: van de 215 vernoemingen bij de grondvorm Margaretha zijn er slechts 13 waarin een Mar- of Mer-naam naast een Griet- of Greet-naam staat. In het algemeen geldt overigens dat etymologische onjuistheden grotendeels weggefilterd worden bij het vaststellen van vernoeming, dat wil zeggen: als de naamgevers de namen niet als varianten van elkaar beschouwden, zullen ze de variatie bij vernoeming niet toepassen. Wel moeten we een kleine ‘foutmarge’ aannemen bij een denkbaar geval als het volgende: een Grietje is niet vernoemd naar haar grootmoeder Margje, maar naar haar tante Grietje (zie de hiërarchie in het diagram hieronder). Het clusteren van voornamen op basis van hun grondvorm dient het opsporen van vernoemingen, want niet in alle gevallen zal de naam onveranderd worden doorgegeven. De keuze kent ook beperkingen, want vormen als Johan en Jan kunnen wel degelijk als verschillende en niet uitwisselbare namen zijn ervaren. We zijn echter van mening dat het voordeel van de clustering, het ondervangen van spelling- en vormvariatie bij de overdracht van namen op een volgende generatie, opweegt tegen het nadeel, het ten onrechte aannemen van vernoeming bij gevallen als Grietje > Margje.Ga naar voetnoot(7)

Hiërarchie van familieleden

Een ander probleem bij onderzoek naar vernoeming is dat meerdere familieleden dezelfde voornaam kunnen hebben als een kind. We kiezen ervoor om in tellingen niet alle mogelijke vernoemingen op te nemen, maar alleen de meest waarschijnlijke. Daartoe is bij de analyse een hiërarchie aangehouden, waarbij een hogergeplaatste voor een lagergeplaatste gaat (zie diagram op p. 161). Bij gelijke hoogte worden beide vernoemden geteld. Grootouders gaan voor tantes en ooms, omdat de laatsten op hun beurt waarschijnlijk genoemd zijn naar hun ouders. Als er geen kandidaten van hetzelfde geslacht zijn, wordt gekeken naar kandidaten binnen het andere geslacht; we gaan dus uit van geslachtgebonden

[pagina 161]
[p. 161]

vernoeming.Ga naar voetnoot(8) Wanneer het gaat om vernoeming naar een eerder kind van hetzelfde geslacht, dan wordt die vernoeming apart geteld. In de meeste gevallen is het eerdere kind namelijk overleden en dan is er geen sprake van vernoeming naar het overleden kind, maar herstel van het vernoemingspatroon (in diverse gevallen bleek het eerdere kind overigens niet te zijn overleden, zodat er sprake was van gelijknamigheid binnen een gezin).

  zoon   dochter  
  overleden broer   overleden zuster  
vader vader   vader moeder moeder moeder   moeder vader
vader   moeder  
broer vader   broer moeder zuster moeder   zuster vader
 
moeder vader   moeder moeder vader moeder   vader vader
  moeder   vader  
zuster vader   zuster moeder broer moeder   broer vader
  zuster   broer  

In de meeste gevallen zal bovenstaande ordening resulteren in één vernoeming. De verschillende grootouders kunnen natuurlijk een voornaam met dezelfde grondvorm hebben en dan is niet uit te maken wie vernoemd is; in dat geval worden ze beiden opgenomen. Ook voor ooms en tantes kunnen er meerdere kandidaten zijn; hier wordt van elke zijde maximaal één persoon opgenomen. Omdat het mogelijk is dat zowel de vader als diens vader dezelfde naam hebben en dit in de voorgestelde telling niet tot uitdrukking komt, zijn deze gevallen apart geteld. Hetzelfde geldt voor de moeder en haar moeder.

Als een kind meerdere voornamen heeft, kan de vernoeming van de afzonderlijke voornamen onderzocht worden; extra ingewikkeld wordt het als familieleden ook meerdere voornamen hebben. Het aantal mogelijke typen vernoemingen wordt erg groot en bovendien is het de vraag of voor de tweede naam de hiërarchie wel zinvol is. Daarom hebben wij

[pagina 162]
[p. 162]

ervoor gekozen om alleen de eerste voornaam van familieleden in beschouwing te nemen (de eerste en tweede voornaam van de kinderen zijn wel afzonderlijk onderzocht). Overigens krijgen de kinderen in het materiaal uit de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden meestal maar één voornaam.

De methode in het kort

De werkwijze kan als volgt worden samengevat. Van vernoeming is sprake indien voornamen dezelfde grondvorm hebben; bij vernoeming naar een eerder kind mag dit kind niet in leven zijn. Per kind kunnen onder de gebruikte hiërarchie maximaal twee personen gevonden worden die vernoemd zijn. Van ooms en tantes wordt er maximaal één van vaderszijde en één van moederszijde opgenomen. Er is een afzonderlijke analyse gemaakt van de vernoeming van de eerste en de tweede voornaam van een kind; derde en vierde voornaam zijn niet onderzocht. Er is alleen vergeleken met de eerste voornaam van de potentieel vernoemde. De vernoemingen zijn voor zoons en dochters apart geteld volgens de eerder gegeven hiërarchie.

Vernoeming in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden

In deze paragraaf bespreken we de verschillende aspecten van vernoeming: de rol van de diverse familieleden, verschillen tussen zoons en dochters, het vernoemingspatronen binnen het gezin, de naamgeving aan onechte kinderen, vernoeming naar overleden kinderen, de invloed van overlijden en hertrouwen van ouders, het patroon van vernoeming voor de tweede voornaam, gelijknamigheid binnen een gezin, sociale verschillen en verandering in de tijd. We concentreren ons vooral op de subset met tantes en ooms, aangezien voor die selectie de meeste relevante gegevens voorhanden zijn. Bij de totale set, waar alleen de ouders en grootouders van het kind bekend zijn, ‘missen’ we een deel van de vernoemingen, omdat de broers en zussen van de ouders (de tantes en ooms van het kind) ontbreken.

Vernoeming naar de diverse familieleden

Uit onderstaande tabel is af te leiden dat vrijwel alle kinderen worden vernoemd naar grootouders, tantes en ooms of ouders. Dat is in overeen-

[pagina 163]
[p. 163]

stemming met wat er in de literatuur wordt gemeld: de vernoemingsgewoonte wordt streng gehanteerd.Ga naar voetnoot(9) Naast vernoeming naar grootouders, tantes en ooms of ouders wordt er vernoemd naar overleden kinderen, maar die categorie is bij de uitwerking buiten beschouwing gelaten. Deze vernoeming geeft namelijk in feite de kindersterfte weer, aangezien het overgrote deel van deze oudere kinderen is overleden. In de uitsplitsing van de vernoeming naar de diverse familieleden komt het totale percentage boven de 100% omdat deze personen een naam met dezelfde grondvorm kunnen hebben, bijvoorbeeld twee grootvaders die Arie en Adriaan heten. Vanzelfsprekend is hier wel de hiërarchie van toepassing, dus bij een geval waarin vernoeming van een dochter naar een grootmoeder Cornelia geteld is, wordt een tante Cornelia of een oom Cornelis buiten beschouwing gelaten. Bij de (zeldzame) onbekende vernoemingen gaat het niet om vernieuwing van de namenvoorraad, want deze namen zijn, één uitzondering daargelaten (namelijk Sijsje, mogelijk een typefout voor Sijgje), namen uit het vaste repertoire.

Tabel 1. Vernoeming van de eerste naam in de subset met tantes en ooms (83,5% van de kinderen heeft één naam)

Zoons Dochters
  abs % abs %
Vernoemd naar ouder kind 81 19,5 68 18,0
Vernoemd naar familie 322 77,6 293 77,5
Onbekend 12 2,9 17 4,5
 
Uitwerking  
 
Vernoemd naar:  
 
vader vader 116 34,7 11 3,5
vader moeder 104 31,1 11 3,5
moeder vader 1 0,3 96 31,0
moeder moeder 4 1,2 95 30,6
 
vader 35 10,5 5 1,6
moeder 2 0,6 25 7,7

[pagina 164]
[p. 164]

broer vader 51 15,3 3 1,0
broer moeder 55 16,5 3 1,0
zus vader 3 0,9 32 10,3
zus moeder 3 0,9 37 11,9

De meeste kinderen worden naar de grootouders vernoemd: 67,3% van de zoons en 68,6% van de dochters heet naar een grootouder. Een relativerende opmerking is hier op zijn plaats: door de hiërarchie zoals beschreven in de paragraaf Methodologie van vernoemingsonderzoek hebben grootouders voorrang boven tantes en ooms; wanneer een kind dus zowel een oma als een tante heeft die Jannigje heet, dan wordt op grond van het systeem besloten dat ze naar haar oma is vernoemd. De tweede categorie bestaat uit ooms en tantes: 31,8% van de zoons wordt naar een oom genoemd en 22,2% van de dochters naar een tante; daarmee wordt er significant vaker naar ooms dan naar tantes vernoemd (p<0,01).Ga naar voetnoot(10) Vernoeming naar de ouders blijkt niet ongewoon te zijn: 10,5% van de zoons heeft dezelfde naam als de vader en 7,7% van de dochters krijgt de naam van haar moeder.Ga naar voetnoot(11) Het kan hier echter evengoed gaan om vernoeming naar overgrootouders. Hetzelfde geldt trouwens voor ooms en tantes van het kind: het is mogelijk dat de naamovereenkomst met een oom/tante teruggaat op dezelfde persoon, namelijk wanneer de oom/tante is genoemd naar zijn/haar grootvader/-moeder en het kind naar zijn/haar overgrootvader/-moeder.

Zoons en dochters

Er blijkt in ons onderzoeksgebied geen significant verschil te zijn in de mate van vernoeming tussen jongens en meisjes: van de zoons wordt 97,1% vernoemd naar familieleden, bij de dochters ligt het op 95,5%. Op grond van de literatuur werd verwacht dat jongens vaker worden vernoemd dan meisjes.Ga naar voetnoot(12) Seibicke stelt in het algemeen ‘Angewandt wird das Prinzip der Nachbenennung hauptsächlich bei männlichen Nachkom-

[pagina 165]
[p. 165]

men’.Ga naar voetnoot(13) Andersen maakt melding van een onderzoek van Carstensens in Niebüll en Deezbüll in de Bökingharde (Noord-Duitsland) onder 100 gezinnen in de periode 1750-1850 met minimaal twee zoons en twee dochters. Daaruit blijkt dat 80% van de twee eerste zoons wordt vernoemd naar de grootvaders en 10% naar de overgrootvader; voor de meisjes zijn de getallen respectievelijk 66% en 6%.Ga naar voetnoot(14) Verder meldt Berger nog: ‘Man erkennt die Wirkung der patriarchalischen Gesellschafsordnung: der Knabe als Stammhalter hat auch im Namen die Tradition der Familie weiterzutragen...’ (nb het gaat over de 20ste eeuw). Ook Debus wijst op het verband tussen de hogere vernoemingspercentages bij jongens en het idee dat zij, meer dan meisjes, worden gezien als de voortzetter van de familie (ook hier gaat het weer over deze eeuw, meer bijzonder nog de naoorlogse naamgeving).Ga naar voetnoot(15) In de hedendaagse Nederlandse naamgeving worden jongens wat vaker vernoemd dan meisjes.Ga naar voetnoot(16)

De uitwerking in de tabel laat zien dat vernoeming overwegend geslachtgebonden is (opgemerkt moet worden dat de hiërarchie daar ook vanuit gaat); wel valt op dat meisjes wat vaker naar een man genoemd worden dan andersom (3,9% tegenover 10,6%, idem voor de categorie ‘Vernoemd naar ouder kind’). Dat laat zich deels verklaren uit het feit dat jongensnamen te moveren zijn, van Jan kan bijvoorbeeld Jannigje gemaakt worden, maar dat er voor een deel van de vrouwelijke namen geen gebruikelijke mannelijke tegenhangers zijn, namelijk de namen met een vrouwelijke grondvorm, zoals Margaretha, Maria en Elisabeth.Ga naar voetnoot(17) Enerzijds is vernoeming voor zoons en dochters even gebruikelijk, anderzijds maken mannen meer kans dat hun naam verder leeft. Verder blijkt er een voorkeur te zijn voor vernoeming in mannelijke lijn: bij de grootouders wordt significant vaker gekozen voor de ouders van de vader (p < 0,01; gebaseerd op de volledige set); ook de vader scoort significant hoger dan de moeder (p < 0,01). Deels is dit verschil te verklaren door het feit dat er bij het eerste kind een duidelijke voorkeur voor vernoeming naar vaders-

[pagina 166]
[p. 166]

kant is. Bij de tantes en ooms is er geen verschil tussen de mannelijke en vrouwelijke lijn.

Vernoeming binnen het gezin

De vernoemingspatronen binnen het gezin bestuderen we aan de hand van de 122 gezinnen met minstens één kind, waarin alle kinderen binnen het huwelijk zijn geboren en waarvan gegevens over de ooms en tantes bekend zijn; kinderen geboren in de 3 tweede huwelijken zijn, zoals gezegd, buiten beschouwing gelaten, omdat zij zowel in de oude reeks (gezien vanuit de vader) als in de nieuwe reeks (gezien vanuit de moeder) horen.

Van de eerste twee kinderen wordt bijna 90% naar grootouders vernoemd, bij het derde kind is dat nog bijna drie kwart, bij het vierde ruim de helft, maar dan daalt het naar een kwart (zie onderstaande tabel). Deze daling is natuurlijk te verwachten, aangezien op dat ogenblik alle grootouders in de meeste gevallen zijn vernoemd. Vanzelfsprekend zijn nu de ooms en tantes, en in mindere mate de ouders, aan de beurt. Ook hier geldt de relativering dat de hiërarchie bij gelijknamigheid van familieleden voorrang geeft aan de grootouders.

Tabel 2. Percentage kinderen dat naar grootouders wordt genoemd per positie in het gezin (vernoeming naar overleden kinderen is genegeerd)

Aantal Vernoemd naar grootouders In procenten
Kind 1 122 109 89,3
Kind 2 115 102 88,7
Kind 3 98 72 73,5
Kind 4 84 45 53,6
Kind 5 59 15 25,4
Kind 6 41 11 26,8
Kind 7 35 10 28,6
Kind 8 22 3 13,6
Kind 9 13 1 7,7
Kind 10 6 - -
Kind 11 2 - -
Kind 12 1 - -

In de 66 gezinnen waarin het eerste kind een zoon is, wordt 81,8% van die zoons naar de vader van de vader vernoemd en 19,7% naar de vader

[pagina 167]
[p. 167]

van de moeder (in 7 gevallen is sprake van dubbele vernoeming, dat wil zeggen dat beide opa's dezelfde naam hebben); andere vernoemingen zijn: broer van de vader (2) en broer van de vader + broer van de moeder (4). Hoewel de meerderheid van de eerste zoons die het eerste kind zijn naar de vader van de vader wordt genoemd, is het dus geen absolute regel. Van de 56 eerste dochters wordt 64,3% naar de moeder van de vader genoemd en 32,1% naar de moeder van de moeder (5 keer dubbele vernoeming); andere vernoemingen zijn: zus van de moeder (2), zus van vader (1), vader (1), moeder (1), onbekend (2). De hoge score van vernoeming in vaderlijke lijn voor de eerstgeborene bevestigt de bevinding van Sierksma en van Blok, die aangaven dat de Alblasserwaard tot de streken hoort waar het eerste kind, ongeacht het geslacht, naar vaderskant wordt vernoemd.Ga naar voetnoot(18) Van de 36 gezinnen waarin de eerste twee kinderen jongens zijn, vinden we 24 keer vernoeming naar de vader van de vader gevolgd door vernoeming naar de vader van de moeder, 4 keer is dat andersom. In 2 gevallen was er bij de eerste zoon sprake van dubbele vernoeming en hoewel het voorkwam dat kinderen in een gezin dezelfde naam droegen en het dus in principe mogelijk is de eerste twee zoons dezelfde naam te geven, kunnen we deze twee gevallen hier uitsluiten. In slechts 6 van 34 gezinnen worden de eerste twee zoons dus niet naar beide grootvaders vernoemd. Van de 26 gezinnen waar de eerste twee kinderen meisjes zijn, wordt 10 keer vernoemd naar de moeder van de vader en dan naar de moeder van de moeder en 8 keer andersom (geen dubbele vernoeming). In de 28 gezinnen waar eerst een jongen en dan een meisje wordt geboren, hebben er 18 de volgorde ‘jongen naar de vader van de vader en meisje naar de moeder van de moeder’ (6 keer met een dubbele vernoeming); bij de omgekeerde volgorde, eerste een meisje en dan een jongen (ook 28 keer) is er geen dominant patroon.

 

Het onderzoek naar de vraag of er om en om vernoemd werd naar vaderskant en moederskant wordt bemoeilijkt door het feit dat gelijknamigheid van een broer of zus van de vader en moeder regelmatig voorkomt; het kind heeft in dat geval bijvoorbeeld twee ooms die Jan of twee tantes die Annigje heten. De tweede complicerende factor is de regel ‘dood gaat voor levend’; die kan ervoor zorgen dat het patroon van om beurten

[pagina 168]
[p. 168]

vernoemen naar vaders- en moederskant wordt onderbroken. Deze laatste verklaring voor het afwijken van het vaste vernoemingspatroon kon niet onderzocht worden, omdat van een deel van de mensen in het materiaal de overlijdensdatum niet bekend is. Overigens kan men ook om een andere reden dan overlijden de voorkeur aan bijvoorbeeld een tante boven een oma geven, bijvoorbeeld omdat ze een lievelingszus is van de moeder of omdat de relatie van de moeder met haar moeder niet goed is.

 

Bestaat er een relatie tussen het aantal kinderen per gezin en de mate waarin vernoemd wordt, in die zin dat de laatste kinderen in een groot gezin niet vernoemd worden? Een uitspraak van Berger - ‘Mutmasslich sind die seltenern Namen hauptsächlich noch von kinderreichen Familien in der Verlegenheit gegeben worden, nachdem sie den Vorrat an gängigen Formen erschöpft hatten.’Ga naar voetnoot(19) geeft aanleiding tot die vraag. In ons onderzoek komen onbekende vernoemingen heel weinig voor; bovendien zijn deze namen afkomstig uit het vaste repertoire, het gaat dus niet om zeldzame namen. Het blijkt dat deze gevallen zich niet concentreren aan het eind van kinderreeksen: in slechts in 3 van de 23 gezinnen waarin onbekende vernoemingen voorkomen, gaat het om het laatste kind.

Buitenechtelijke kinderen

Wijkt de naamgeving aan onechte kinderen af van kinderen geboren binnen een huwelijk? Masser meldt voor Zuid-Tirol dat ‘ledige Mütter’ namen buiten de traditie kiezen, ze geven ‘neue, bis dahin unübliche Rufnamen.’Ga naar voetnoot(20) Van vernieuwing van de voornamenschat is in ons materiaal geen sprake, maar wel blijkt dat kinderen die voor de huwelijksvoltrekking zijn geboren, anders worden vernoemd. Bij vergelijking van de 51 buitenechtelijk geboren kinderen (de moeder is later wel met de vader getrouwd) met de andere eerstgeborenen valt op dat 3 van 27 buitenechtelijke zoons naar de moeder van de moeder worden genoemd, terwijl dat bij andere eerste zoons zeer zelden is (0,5%; de verhouding tussen vernoeming naar de moeder van de moeder en de moeder van de vader van buitenechtelijk geboren dochters en andere eerstgeboren meisjes ligt gelijk, de eerste circa 70% van de laatste). Minder frappant, maar wel ver-

[pagina 169]
[p. 169]

meldenswaardig is dat 3 van de 24 buitenechtelijk geboren meisjes de naam van de moeder krijgen; bij andere eerstgeboren meisjes ligt het op slechts 3,5%. Verder scoren de ooms en tantes van het kind opvallend hoog: 12 van de 27 buitenechtelijke zoons en 7 van de 24 buitenechtelijke dochters dragen de naam van een tante of oom; bij de andere eerstgeborenen komt dat weinig voor: bij de jongens 6 van de 69 en bij de meisjes 3 van de 58. We kunnen daaruit concluderen dat deze groep kinderen minder traditioneel, dat wil zeggen in mindere mate volgens het gebruikelijke patroon, wordt vernoemd dan eerstgeborenen binnen een huwelijk.

Vernoeming naar overleden kinderen

Vernoeming naar overleden kinderen wordt tamelijk consequent toegepast: van de overleden niet-laatste zoons wordt in 81,2% van de gevallen de naam doorgegeven aan een volgend kind, bij de dochters is dit percentage 76,6. Beperken we ons bij de overleden jongens tot gezinnen waar nog een zoon wordt geboren en bij de meisjes tot gezinnen waar nog een dochter wordt geboren, dan zijn de percentages respectievelijk 88,2 en 85,2.

Een vraag die men kan stellen bij vernoeming naar overleden kinderen is of er verschil is tussen zuigelingen en kinderen die later overlijden. Het ligt voor de hand te denken dat de naam van een kind dat na het eerste levensjaar overlijdt sterker gerelateerd is aan zijn identiteit dan de naam van een zuigeling. Dat zou ouders ervan kunnen weerhouden de naam door te geven aan een volgend kind. Er blijkt echter nauwelijks verschil tussen beide groepen: van de 1.298 niet-levenloos geboren, nietlaatste kinderen die gestorven zijn in hun eerste levensjaar wordt 83% van de jongens en 78% van de meisjes via een volgend kind vernoemd (respectievelijk 89% en 87% als er nog een zoon of dochter volgt); bij de 537 niet-laatste kinderen die gestorven zijn na hun eerste levensjaar (de gemiddelde leeftijd is vier jaar), zijn die percentages respectievelijk 76 en 72 (respectievelijk 82% en 79% als er nog een zoon of dochter volgt).Ga naar voetnoot(21) Overigens is onduidelijk welke conclusie hieruit is te trekken: verraadt het iets over de houding ten aanzien van naamgeving, in die zin dat de meeste ouders de beladenheid van de ‘naam met een gezicht’ niet voel-

[pagina 170]
[p. 170]

den of is er bij de later overleden kinderen sprake van vernoeming naar het overleden kind in plaats van herstel van het vernoemingspatroon?

Gedurende de periode van onderzoek (1820-1940) zien we een zeer sterke daling van de kindersterfte: van een maximum van 25,0 per 100 levend geboren kinderen naar 3,8. Verder daalt het gemiddeld aantal kinderen per gezin: in huwelijken gesloten tussen 1820 en 1839 lag het gemiddeld aantal kinderen op 7,23; aan het eind van de eeuw zet de daling in: 6,34 in 1880-1899; 5,10 in 1900-1919 en 3,76 in 1920-1939. Aan te nemen is dat een sterk afgenomen kans dat een baby overlijdt en - in mindere mate - het lagere aantal te verwachten kinderen leidt tot een sterkere hechting aan zuigelingen. Die veranderde houding zou tot uitdrukking kunnen komen in een daling van vernoeming naar overleden kinderen (meestal zuigelingen). Er blijkt inderdaad sprake van een daling, maar die is onvoldoende sterk om een mentaliteitsverandering op dit punt aan te nemen: van de overleden jongens waarvan de vaders vóór 1850 zijn getrouwd, wordt 86,7% vernoemd in een volgend kind, tussen 1850 en 1900 is dat 87,5% en ná 1900 82,5; bij meisjes zijn de getallen respectievelijk 86,5%, 84,2% en 82,5%.

Overlijden van de ouders

Thierry de Bye Dóllemans meldt een bijzondere vernoemingregel uit de late Middeleeuwen: wanneer de vader vóór of vlak na de bevalling overleed, dan kreeg de zoon de naam van de vader; wanneer de moeder bij de bevalling van een dochter stierf, werd het meisje vernoemd naar de moeder. Een andere afwijking van de naamgevingsregel kwam voor bij hertrouwen: de eerstgeboren zoon in het nieuwe huwelijk van een weduwe kreeg de naam van de overleden echtgenoot, de eerstgeboren dochter van een hertrouwde weduwnaar werd vernoemd naar de overleden echtgenote. Zijn uitspraken berusten op ‘een vrij grondige bestudering van de oude geslachten in Haarlem en het omringende Zuid Kennemerland’, maar gelden waarschijnlijk ook voor het gebied ten zuiden ervan, het huidige Zuid-Holland.Ga naar voetnoot(22) Hoewel zijn studie een heel andere periode beslaat, willen we nagaan of deze regels ook in ons materiaal gelden. Omdat slechts drie moeders in het kraambed sterven, is vernoeming in deze

[pagina 171]
[p. 171]

situatie niet vast te stellen.Ga naar voetnoot(23) Wel kunnen we nagaan hoe er vernoemd wordt in de gezinnen waar de moeders binnen een maand na de bevalling sterven (totaal 43, 12 zoons, 22 dochters, 9 levenloos geborenen); voor een deel van deze vrouwen mogen we aannemen dat het overlijden voorzien werd. Van de 22 dochters krijgen er 14 de naam van de moeder; dat is, gezien de lage frequenties bij vernoeming naar de moeder (7,7%), hoger dan we op grond van het toeval mogen verwachten. Bij de 12 zoons is er slechts in één geval sprake van naamsovereenkomst (Cornelia > Cornelis). De 21 kinderen van vaders die tijdens de zwangerschap sterven, worden allen naar hem vernoemd, ook alle dochters. In slechts 10 van de 60 onderzochte tweede huwelijken van de man (hertrouwde vrouwen zijn niet bij het onderzoek betrokken) was er in het nieuwe huwelijk sprake van naamsovereenkomst met de overleden moeder; 5 keer werd de eerste dochter vernoemd, 3 keer de tweede dochter, 1 keer de eerste zoon (Adriaantje > Arie), 1 keer de tweede (Adriana > Adrianus). Dit soort vernoeming werd dus niet als regel toegepast.

De tweede voornaam

De meeste kinderen in ons materiaal kregen één voornaam, bij slechts 16,5% is er sprake van meernamigheid, vrijwel steeds twee namen.Ga naar voetnoot(24) Het patroon van vernoeming voor de tweede voornaam volgt het patroon zoals beschreven voor de eerste voornaam, met dit verschil dat het percentage onbekende vernoemingen hoger ligt (14% tegen 3,5% bij de eerste naam). Voor een deel is dit te verklaren door de keuze om de vergelijking van de namen van kinderen en familieleden te beperken tot de eerste naam. Het is echter mogelijk dat een kind de twee voornamen van een familielid met een dubbele voornaam erft (en niet bijvoorbeeld van twee grootouders). Verdere analyse leerde dat dit voor 18,2% van de jongens en 13,9% van de meisjes met twee namen geldt. De tweede verklaring voor het groter aandeel onbekende vernoeming ligt er mogelijk in dat ouders de tweede naam gebruiken voor een vrije naamkeuze. In dit verband is het interessant te weten dat Wilhelmina, de naam van de koningin

[pagina 172]
[p. 172]

in de periode 1898-1948, in de top-10 staat van tweede voornamen (net als Willemina), maar niet in de top-25 van eerste voornamen (Willemina ook niet).Ga naar voetnoot(25)

Gelijknamigheid binnen een gezin

Polderman merkt naar aanleiding van de gewoonte om de naam van een overleden kind door te geven aan een volgend kind op dat bij opeenvolgende kinderen met dezelfde naam geconcludeerd mag worden dat de voorgaande kinderen overleden zijn.Ga naar voetnoot(26) Het is de vraag of dat altijd terecht is, want de vernoemingsregels werden soms zo strikt nageleefd dat kinderen in één gezin dezelfde naam droegen.Ga naar voetnoot(27) Volgens Boekenoogen was dit zelfs niet ongewoon: ‘Dat men aan kinderen uit één gezin dezelfde voornaam geeft, schijnt een onpraktische handelwijze. Het is echter bekend, dat gelijknamige broeders en zusters van oudsher volstrekt niet zeldzaam zijn’.Ga naar voetnoot(28) In het dagelijks leven kon onderscheid gemaakt worden door voor de gelijknamigen een verschillende variant van de naam te gebruiken: drie broers die allen Jan Kramer heetten, werden Jan, Johan (of Johannes) en Jantje genoemd. Van een andere oplossing getuigt kleine Klaas en grote Klaas. De voorbeelden zijn uit de Zaanstreek, maar het is aan te nemen dat dergelijke constructies ook in de rest van het land voorkwamen. Ook in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden was gelijknamigheid binnen een gezin geen onbekend verschijnsel: bij de zoons vinden we 84 koppels, bij de dochters 45 (inclusief 5 gevallen als Merrigje & Grietje, die twijfelachtig zijn,Ga naar voetnoot(29) en Gerrie & Geertje en Jaantje & Adriana Maria, die etymologisch kunnen verschillen). Bij de meeste gevallen gaat het om grondvormovereenkomst, dus met vormvariatie zoals Gerrit & Gerit, Arie & Adrianus, Antonia & Teuntje, Klazina & Klaasje: 39 bij de zoons en 24 bij de dochters; bij

[pagina 173]
[p. 173]

een kleiner aantal vinden we vormvariatie en een tweede naam, zoals Jan Leendert & Johannes: 8 gevallen bij de jongens en 13 bij de meisjes; exacte overeenkomst (Leendert & Leendert, zelfs een keer Jacob Cornelis & Jacob Cornelis; Jannigje & Jannigje) is er bij de zoons 21 keer, bij de dochters 4 keer; gedeeltelijke overeenkomst van het type Arie & Arie Cornelis en Jannigje Dirkje & Jannigje Maria vinden bij de zoons 16 keer en bij de dochters 4 keer. In het algemeen geldt dus dat we bij het aantreffen van twee dezelfde namen in één gezin, ondanks het feit dat kindersterfte veel voorkwam en het gebruikelijk was de naam van een overleden kind door te geven aan een volgend kind, niet zonder meer mogen aannemen dat het oudere kind overleden is.

De Moel wijst in de discussie na afloop van zijn lezing over doopnaamgeving in Edam-Volendam in de 17de en 18de eeuw op het verschijnsel dat tweelingen soms dezelfde naam krijgen. Roelandts meent in reactie daarop dat het geven van dezelfde naam aan kinderen in een gezin als veiligheidsmaatregel gold; mocht een van de twee kinderen komen te sterven, dan bleef de betreffende naam toch in de familie bestaan. Vooral bij tweelingen zal dit hebben gegolden.Ga naar voetnoot(30) In ons materiaal komt gelijknamigheid bij tweelingen inderdaad relatief meer voor dan bij ‘eenlingen’. Wellicht is ook hier sprake van de ‘dwang’ van het gebruik: één bepaalde persoon is aan de beurt om te worden vernoemd. Bij de 139 tweelingen treffen we de volgende gevallen van gelijknamigheid aan: omkering van de naamvolgorde: Pieter Arie & Arie Pieter, Lijntje Elisabeth & Elisabeth Lijntje, Arie Johannes & Johannes Arie, Cornelia Dirkje & Dirkje Cornelia; omkering naamvolgorde met toevoeging van een naam: Adriana & Maria Adriana, Everardus & Cornelis Everardus; dezelfde naam: Arie Cornelis & Arie Cornelis, Marinus & Marinus; dezelfde grondvorm, hetzelfde geslacht: Jannigje & Johanna; Adriaan & Arie, Arie Otto & Adriaan, Marrigje & Margaretha (onzeker, Marrigje zal eerder uit Maria zijn), Marrigje & Maaike (Marrigje kan eventueel uit Margaretha zijn); dezelfde grondvorm, verschillende geslacht: Johanna & Jan; Jannigje & Jan.

[pagina 174]
[p. 174]

Sociale verschillen

Er mag een verschil verondersteld worden tussen lage en hoge sociale klassen in de mate waarin men op familie gericht is. Hogere sociale klassen hebben hun kinderen in materieel opzicht meer te bieden, waardoor deze kinderen zich vermoedelijk meer verplicht voelen tegenover hun ouders. Op grond hiervan mogen we aannemen dat boeren en zelfstandigen meer aan vernoeming doen dan arbeiders. De verschillen tussen de sociale klassen bekijken we aan de hand van de kans voor grootouders om in een kleinkind van hetzelfde geslacht vernoemd te worden (door de uitsplitsingen worden de getallen per categorie kleiner, zodat het type berekening beperkt is). Uit onderstaande tabel blijkt dat boeren het hoogst scoren en arbeiders het laagst, hoewel de verschillen niet erg groot zijn.

Tabel 3. Kans voor een grootouders om in een kleinkind van hetzelfde geslacht vernoemd te worden, gesplitst naar sociale klasse (totale set); vv = vader van de vader, vm = vader van de moeder, mv = moeder van de vader, mm = moeder van de moeder

Jongens Meisjes
Sociale klasse vv vm mv mm
Arbeiders .84 .69 .74 .66
Boeren .88 .75 .81 .71
Zelfstandigen .86 .71 .77 .72

Ter verklaring voor het feit dat er slechts geringe verschillen tussen de drie sociale groepen zijn, kunnen we aanknopen bij Van der Schaar, hoewel hij spreekt over de Middeleeuwen: ‘De standsverschillen op het gebied van de naamgeving zijn in het altijd min of meer democratisch Holland nimmer erg groot geweest’ (hoewel hij een contrast legt tussen ‘aanzienlijken’ en ‘gewone boeren of burgers’, zodat zijn stelling met terughoudendheid moet worden gebruikt).Ga naar voetnoot(31)

 

Bij de naamgeving van het eerste kind vertonen zelfstandigen een ander beeld dan de twee andere groepen: ze kiezen voor de eerste zoon vaker voor de vader van de vader (85,1% tegen 75,7% bij arbeiders en 78,7% bij boeren) en voor de eerste dochter minder vaak voor de moeder van de

[pagina 175]
[p. 175]

vader (56,8% tegen 65,6% bij arbeiders en 66,9% bij boeren). Het is niet duidelijk hoe we dit moeten interpreteren, temeer omdat zelfstandigen voor zoons wel aansluiten bij de verandering gedurende de periode - we zien een toename in de vernoeming van de eerste zoon naar de vader van de vader (zie de volgende paragraaf) - terwijl voor dochters het omgekeerde geldt. Op het punt van meernamigheid vertoonden zelfstandigen een grotere trendgevoeligheid en vernieuwerssrol dan de twee andere groepen. Gedurende de periode zien we een toename in het geven van twee namen. Zelfstandigen volgen die verandering in sterkere mate dan arbeiders en boeren.Ga naar voetnoot(32)

 

Tot slot hier nog kort iets naar aanleiding van een opmerking van Seibicke over de relatie tussen sociale klasse en gelijknamigheid van zoon, vader en grootvader. Die gelijknamigheid kan op een praktische keuze teruggaan: ‘man möchte, daß ein Geschäft oder Betrieb, eine Firma unverändert unter einem inzwischen bekannten und geschätzten Namen fortbesteht.’Ga naar voetnoot(33) In dat geval is te verwachten dat dit soort gelijknamigheid bij de zelfstandigen vaker te vinden is dan bij de andere twee groepen. Dat blijkt niet het geval: het percentage zoons dat zowel naar de vader als een grootvader genoemd is, ligt bij arbeiders op 12,9%, bij boeren op 10,5% en bij zelfstandigen op 11,6%.

Verandering

Over een eventuele verandering in de tijd kunnen we kort zijn: juist omdat vrijwel elk kind vernoemd wordt, is duidelijk dat vernoeming niet afneemt (ongeacht sociale klasse). In de totale set wordt van de eerstgeborenen uit een huwelijk gesloten vóór 1850 93,5% (van de jongens) en 85,7% (van de meisjes) naar grootouders vernoemd, in de periode 1850-1900 zijn deze percentages respectievelijk 94,5 en 88,8, na 1900 respectievelijk 93,1 en 90,4; bij meisjes is er dus zelfs een lichte toename. Gedurende de periode zien we een toename in vernoeming naar de vader van de vader (75,6% > 78,8% > 83,9%) en naar de moeder van de

[pagina 176]
[p. 176]

moeder (21,8% > 27,0% > 30,1%), zoals uit onderstaande tabel is af te leiden.

Tabel 4. Vernoeming van het eerste kind uitgesplitst naar het jaar van huwelijk van de vader (totale set); de percentages kunnen hoger liggen dan 100% door het voorkomen van dubbele vernoeming; vv = vader van de vader, vm = vader van de moeder, mv = moeder van de vader, mm = moeder van de moeder

Jongens Meisjes
Periode vv vm mv mm
< 1850 75.6 24.4 63.2 21.8
1850-1900 78.8 21.2 62.7 27.0
> 1900 83.9 20.7 67.3 30.1

De stabiliteit van de vernoemingsgewoonte komt ook in de set met tantes en ooms naar voren, want de onbekende vernoemingen - overigens allemaal namen uit de gebruikelijke namenvoorraad - zijn niet geconcentreerd in de laatste periode. Zelfs deze uitzonderingen op de regel kunnen dus niet als voorbode van het loslaten van de vernoemingsgewoonte worden beschouwd.

Conclusies

Het onderzoek naar vernoeming in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden in de periode 1820-1940 heeft laten zien dat vrijwel elk kind vernoemd wordt naar een familielid. Grootouders vormen de belangrijkste groep, ongeveer tweederde van de kinderen draagt de naam van een opa of oma. Van de eerste twee kinderen wordt bijna 90% naar grootouders vernoemd, bij het derde kind is dat nog bijna drie kwart, bij het vierde ruim de helft, maar dan daalt het naar een kwart. Vanzelfsprekend zijn hier de ooms en tantes, en in mindere mate de ouders (bij vernoeming naar de ouders kan het ook gaan om vernoeming naar overgrootouders). Slechts een paar procent van de kinderen draagt een naam buiten de familie en dat aandeel blijft gedurende de periode constant. Bij de onbekende vernoemingen gaat het niet om vernieuwing van de namenvoorraad, want deze namen behoren tot het vaste repertoire.

Als het eerste kind een zoon is, wordt ongeveer 80% daarvan naar de vader van de vader genoemd; als het eerste kind een dochter is, wordt

[pagina 177]
[p. 177]

ze in circa 65% van de gevallen naar de moeder van de vader genoemd. Dit gegeven bevestigt de bevinding van Sierksma en van Blok, die aangaven dat de Alblasserwaard tot de streken behoort waar het eerste kind, ongeacht het geslacht, naar vaderskant wordt vernoemd. Jongens worden even vaak vernoemd als meisjes; wel valt op dat meisjes wat vaker naar een man genoemd worden dan andersom. Die discrepantie is terug te voeren op het feit dat van een jongensnaam altijd een meisjesnaam is te maken, maar dat dat andersom soms lastig is, namelijk bij vrouwelijke grondvormen. Met andere woorden, de verklaring voor het feit dat meisjes vaker naar een mannelijke persoon worden vernoemd ligt in het toepassen van movering. Bij grootouders en ouders wordt er vaker vernoemd naar vaderskant dan naar moederskant, bij tantes en ooms is dit verschil er niet. Noemenswaardig in dit verband is dat alle kinderen, ook de dochters, van vaders die tijdens de zwangerschap overlijden, naar de vader genoemd worden.

De 51 buitenechtelijke kinderen in het materiaal worden minder traditioneel, dat wil zeggen in mindere mate volgens het gebruikelijke patroon, vernoemd dan eerstgeborenen binnen een huwelijk. Zo scoren de ooms en tantes van het kind bijvoorbeeld relatief hoog. Toch is deze bijzondere omstandigheid ten tijde van de geboorte geen aanleiding de vernoemingsregel helemaal los te laten.

Vernoeming naar overleden kinderen wordt tamelijk consequent toegepast: in 86,7% van de gevallen waarin een kind overlijdt en er nog een kind van hetzelfde geslacht wordt geboren, wordt dit kind naar het overleden kind vernoemd. Dit percentage vertoont gedurende de periode slechts een geringe daling, zodat er geen reden is om aan te nemen dat de spectaculaire daling van de kindersterfte en de afname van het gemiddeld aantal kinderen per gezin invloed heeft gehad. Kinderen die na het eerste levensjaar overlijden worden nauwelijks minder vaak vernoemd dan kinderen die als zuigeling sterven.

De meeste kinderen in ons materiaal kregen één voornaam (83,5%). Het patroon van vernoeming voor de tweede voornaam volgt het patroon van de eerste voornaam, maar het percentage onbekende vernoemingen ligt hoger. Een van de mogelijke verklaringen is dat ouders de tweede naam gebruiken voor een vrije naamkeuze. Zo vinden we Wilhelmina, de naam van de koningin in de periode 1898-1948, in de

[pagina 178]
[p. 178]

top-10 van tweede voornamen (net als Willemina), maar niet in de top-25 van eerste voornamen (Willemina ook niet).

De verschillen tussen de drie sociale groepen, arbeiders, boeren en zelfstandigen, zijn erg klein, behalve dat de laatsten bij de eerste zoon vaker voor de vader van de vader kiezen. Dat sluit aan bij de tendens die er gedurende de periode te constateren is. Ook bij de eerste dochters zien we een (geringe) toename in vernoeming naar grootmoeder van vaderskant, maar hier vertonen zelfstandigen het omgekeerde: zij kiezen juist minder vaak voor de moeder van de vader dan de twee andere groepen. Dit gebrek aan eenduidigheid maakt een interpretatie onmogelijk.

Een thema dat vernoeming niet direct betreft, maar er wel uit te verklaren is, is gelijknamigheid binnen een gezin. In de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden was dat geen onbekend verschijnsel; in de meeste gevallen gaat het om grondvormovereenkomst. Uit het feit dat twee kinderen in één gezin dezelfde naam konden dragen, kunnen we afleiden dat vernoeming zeer strikt werd gehanteerd. Ook wordt het verschijnsel wel verklaard als veiligheidsmaatregel: als een van de twee kinderen sterft, dan blijft de naam toch in de familie bestaan. Vooral bij tweelingen zal dit hebben gegolden. In ons materiaal komt gelijknamigheid bij tweelingen inderdaad relatief meer voor dan bij ‘eenlingen’. De conclusie is we bij het aantreffen van twee dezelfde namen in één gezin niet zonder meer mogen aannemen dat het oudere kind overleden is.

 

Doreen Gerritzen, Gerrit Bloothooft, Frans van Poppel & Jan Verduin

[pagina 179]
[p. 179]

Literatuur

Andersen, Chr., Studien zur Namengebung in Nordfriesland. Die Bökingharde 1760-1970. Bräist/Bredstedt, NF 1977.
Alford, R.D. Naming and Identity: A Cross-Cultural Study Of Personal Naming Practices. New Haven, Connecticut 1988.
Berger, H., Volkskundlich-soziologische Aspekte der Namengebung in Frutigen (Berner Oberland). Bern 1967.
Bernet Kempers, A.J. Voornamen. Hoe komen we eraan? Wat doen we ermee? Utrecht/Antwerpen 1965.
Blok, D.P., ‘De naamgeving van het eerste kind’. In: Mededelingen van de Centrale Commissie voor onderzoek van het Nederlands Volkseigen 6 (1954) p. 7-8.
Boekenoogen, G.J., De Zaanse Volkstaal; bijdrage tot de kennis van de woordenschat in Noord-Holland; met aanvullingen door G.J. Boekenoogen en K. Woudt en een voorwoord door Jo Daan; opnieuw uitgeg. Zaandijk, 1971; eerste uitgave 1897. Deel I, hoofdstuk IV, onderdeel A over persoonsnamen (p. 107-131).
Bosshart, L. Motive der Vornamengebung im Kanton Schaffhausen von 1960-1970. Diss. Freiburg/Schweiz 1973.
Debus, F. e.a., ‘Namengebung und soziale Schicht. Bericht über ein Projekt zur Personennamenkunde’. In: Naamkunde 5 (1973) p. 368-400.
Debus, F., ‘Personennamengebung der Gegenwart im historischen Vergleich’. In: Zeitschrift für Literaturwissenschaft und Linguistik (LiLi) 17 (1987), H. 67, p. 52-73.
Debus, F. ‘Aufgaben, Methoden und Perspektiven der Sozioonomastik’, In: De naamkunde tussen taal en cultuur. Cahiers van het P.J. Meertens-Instituut nr. 1, 1988, pp. 41-77 (onder redactie van Rob Rentenaar en Ellen Palmboom).
Ebeling, R.A., ‘Ostfrieslands Ortssippenbücher als namenkundliche Quelle’. In: Miscellanea Frisica, een nieuwe bundel Friese studies onder redactie van N.R. Århammer e.a. Assen 1984. p. 305-310.
Ebeling, R.A., Voor- en familienamen in Nederland. Geschiedenis, verspreiding, vorm en gebruik. Groningen/'s Gravenhage 1993.
Gerritzen, D., G. Bloothooft, F. van Poppel en J. Verduin, ‘Voornamen in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden’. In: Naamkunde 30 (1998), p. 1-29.
Gerritzen, D., ‘Seksespecifieke kenmerken van voornaamgeving’. In: Naamkunde 28 (1996), p. 107-136.
Gerritzen, D., ‘Motieven bij de keuze van voornamen’. In: Naamkunde 29 (1997), p. 1-29.
Hartig, Joachim, Die münsterländischen Rufnamen im späten Mittelalter. Keulen 1967.
Lukas, R.F.W., Die Vornamengebung in Schwalmstadt/Ziehenhain und Gießen von 1945-1975. Frankfurt (Main) 1981.
[pagina 180]
[p. 180]
Man, L. de, Keuze van de voornaam in de 13e en 14e eeuw'. In: Mededelingen uitgegeven door de Vla. top. vereeniging te Leuven 22 (1946) p. 17-23.
Masser, Achim, Tradition und Wandel. Studien zur Rufnamengebung in Südtirol. Heidelberg 1992.
Moel, C.J. de, ‘Doopnaamgeving te Edam-Volendam in de 17e en 18e eeuw’. In: Bijdragen en Mededelingen van de Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam XXIX (1975) p. 5-18.
Schaar, J. van der, Uit de wordingsgeschiedenis der Hollandse doop- en familienamen. Assen 1953.
Schaar, J. van der, Spectrum Voornamenboek. Samengesteld door dr. J. van der Schaar, bewerkt door drs. D. Gerritzen en dr. J.B. Berns. Eenentwintigste druk. Utrecht 1994.
Seibicke, W. Die Personennamen im Deutschen. Berlin/New York 1982.
Sierksma, K., De traditie der voornamen. Een populair-wetenschappelijke studie op grond van enquête-materiaal. Naarden 1946.
Simon, M., Vornamen wozu? Taufe, Patenwahl und Namengebung in Westfalen vom 17. bis zum 20. Jahrhundert. Münster 1989.
Smith, D.S., ‘Child-naming practices, kinship ties, and change in family attitudes in Hingham, Massachusetts, 1641 to 1880’. In: Journal of social history 18 (1985), p. 541-566.
Tebbenhoff, E.H., ‘Tacit rules and hidden family structures: naming practices and godparentage in Schenectady, New York 1680-1800’. In: Journal of social history 18 (1985), p. 567-585.
Thierry de Bye Dóllemans, M., ‘Gewoonten en gebruiken met betrekking tot de naamgeving aan kinderen vóór 1600’. In: Holland 6 (1974), p. 289-297.
voetnoot(1)
Niet alleen in Nederland (zie Siersma 1946, p. 23 en Ebeling 1993, p. 41-42), maar ook elders (zie bijvoorbeeld Smith 1985, p. 546).
voetnoot(2)
Ebeling 1984, p. 309.
voetnoot(3)
Een opmerkelijke vorm naast het gebruikelijke Arigje; het lijkt hier te gaan om herinterpretatie van het suffix -igje (ook in bijvoorbeeld Annigje, Jannigje, Hilligje), aangezien de naam te analyseren is als Arie +gje. Vormen als Anniegje of Gerriegje komen in het materiaal niet voor, dus is niet te denken aan klankvariatie; wel treffen we één keer Mariegje aan, een naam waarvoor dezelfde analyse als Ariegje geldt, namelijk Marie +gje.
voetnoot(4)
Sierksma 1946, Van der Schaar 1953, p. 17 e.v. en Blok 1954.

voetnoot(5)
Meer hierover in Gerritzen e.a. 1998.

voetnoot(6)
Zie Gerritzen e.a. 1998.
voetnoot(7)
Zie ook Simon 1989, p. 138-139; hij kiest een iets andere oplossing: wanneer het verband tussen twee namen alleen met hulp van een etymologisch naslagwerk kan worden vastgesteld, worden de namen niet als varianten beschouwd. Nadeel van deze keuze is - en Simon wijst hier zelf op - dat men zichzelf als maatstaf neemt, terwijl de beslissing eigenlijk bij de naamgever moet liggen.

voetnoot(8)
Sierksma suggereert dat geslachtverandering bij vernoeming ongebruikelijk is (Sierksma 1946, p. 20), behalve wanneer de gezinsopbouw daarom vraagt (Sierksma 1946, p. 22).

voetnoot(9)
Sierksma 1946, p. 5 en Van der Schaar 1953, p. 17; zie ook Tebbenhoff 1985, p. 583. Simon geeft daarover geen uitsluitsel (Simon 1989, p. 149).

voetnoot(10)
De toevoeging p<0.01 wil zeggen: er is slechts 1% kans dat we ten onrechte aannemen dat er een verschil is.
voetnoot(11)
Zie Van der Schaar 1953, p. 18-19. Volgens Bernet Kempers is het ongebruikelijk dat de zoon de voornaam van de vader krijgt (Bernet Kempers 1965, p. 49; zie ook Alford 1988, p. 44-45).

voetnoot(12)
Een uitzondering is de bevinding van Smith (1985, p. 552) voor Hingham, Massachusetts (1641-1889).
voetnoot(13)
Seibicke 1982, p. 117.
voetnoot(14)
Zie Andersen 1977, p. 158.
voetnoot(15)
Berger 1967, p. 308; Debus 1988, p. 56; zie ook Lukas 1981, p. 197 e.v.
voetnoot(16)
Gerritzen 1997, zz en Gerritzen 1996, p. 131-132.
voetnoot(17)
Zie Gerritzen 1996.

voetnoot(18)
Sierksma 1946, p. 13 en Blok 1954, p. 7-8.
voetnoot(19)
Berger 1967, p. 162.

voetnoot(20)
Masser 1992, p. 76 en p. 80; zie ook p. 82.

voetnoot(21)
Zie ook Smith 1985, p. 546.

voetnoot(22)
Thierry de Bye Dóllemans 1974, p. 290-293. Zie ook Hartig 1967, p. 115 e.v.
voetnoot(23)
Het gaat om één zoon Gerrit, moeder Margareta; twee dochters: dochter Grietje, moeder Grietje; dochter Johanna Margrieta Adriana, moeder Johanna Margrieta.

voetnoot(24)
Zie Gerritzen e.a. 1998.
voetnoot(25)
Zie De Moel 1975, p. 43. Hij signaleert dat bepaalde namen nooit als eerste naam worden gegeven, bijvoorbeeld Suzanna, Sofia en Frederica en zegt: ‘vermoedelijk zijn dit vernoemingen naar leden van het vorstenhuis’.

voetnoot(26)
Zie Ebeling 1993, p. 42.
voetnoot(27)
Van der Schaar 1953, p. 19. Zie ook Sierksma 1946, p. 8, p. 11, p. 24 en p. 26; Debus 1987, p. 68 en de opmerking van Meertens in De Moel 1975, p. 44.
voetnoot(28)
Boekenoogen 1897, p. 122. Zie ook De Man 1946, p. 21.
voetnoot(29)
Voor namen met Mar- en Mer- die niet eenduidig bij Maria of Margaretha zijn onder te brengen, is rekening gehouden met beide grondvormen.
voetnoot(30)
De Moel 1975, p. 43-44.

voetnoot(31)
Van der Schaar 1953, p. 138.
voetnoot(32)
Zie Gerritzen e.a. 1998.
voetnoot(33)
Seibicke 1982, p. 117. Zie ook Bosshart 1973, p. 18 en p. 22. In het onderzoek van Debus blijkt gelijknamigheid van vader en zoon juist vaker bij arbeiders voor te komen, Debus 1973, p. 395.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Doreen Gerritzen

  • Gerrit Bloothooft

  • Frans van Poppel

  • Jan Verduin


taalkunde

  • Woorden (lexicografie)