Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nadruk. Jaargang 1 (1988-1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nadruk. Jaargang 1
Afbeelding van Nadruk. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van Nadruk. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.68 MB)

ebook (13.65 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nadruk. Jaargang 1

(1988-1989)– [tijdschrift] Nadruk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

De dappere literatuur van een nieuwe generatie tijdens de Tweede Wereldoorlog

Tien jaar geleden wilde Piet Calis (1936) een boek schrijven over de naoorlogse Nederlandse literatuur. Het leek hem logisch om in een inleidend hoofdstuk enige aandacht te besteden aan de periode die voorafging aan de naoorlogse literatuur: de Tweede Wereldoorlog.

Hij begon met de literaire tijdschriften die niet onder het toeziend oog van de bezetter gemaakt werden. Hoewel Calis al tientallen jaren als criticus, essayist en tijdschriftredacteur werkzaam was, ging er een nieuwe wereld voor hem open toen hij in die kleine, vaak eenvoudig geproduceerde tijdschriften begon te lezen. Toen hij vervolgens met de mensen sprak die achter deze blaadjes hadden gezeten, bleek de informatie zo overstelpend te zijn dat hij na ampel beraad besloot het hele boek aan die oorlogstijdschriftjes te wijden.

Dat boek is inmiddels verschenen onder de titel Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1944 en op 24 oktober is Piet Calis erop gepromoveerd aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen.

Zoals Dirk de Jong in zijn boek Het Vrije Boek In Een Onvrije Tijd (1958) al uitgelegd heeft, moet een onderscheid gemaakt worden tussen clandestiene en illegale publikaties. Clandestien waren de boeken en tijdschriften die zich onttrokken aan de geldende regels zonder duidelijk politiek te willen zijn, illegale uitgaven richtten zich onomwonden tegen de bezetter.

In Het ondergronds verwachten zet Calis de clandestiene en illegale tijdschriften bij elkaar en heeft het voortdurend over ondergrondse tijdschriften. Nadat hij zijn gebied verkend had, besloot hij er negen tijdschriften uit te lichten die allemaal door jonge schrijvers werden gemaakt die de pretentie hadden een nieuwe literatuur te grondvesten. Zoals J.B. Charles na de oorlog in zijn beroemde boek Volg het spoor terug voor de politieke ontwikkelingen terugging naar de jaren '40-'45, zo gaat Calis vanuit vernieuwende naoorlogse tendenzen terug naar de oorlogsliteratuur en stelt zich de vraag in hoeverre de Beweging van Vijftig uit de lucht is komen vallen. Door dit uitgangspunt trouw te blijven, viel bijvoorbeeld een ondergronds blad als Ad Interim buiten het boek, omdat in dit blad voornamelijk ouderen publiceerden en vernieuwing niet het belangrijkste programmapunt was.

De literatuur werd aan het begin van de oorlog onder verantwoordelijkheid van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten geplaatst. Officiële censuur bestond niet, maar de meningsuiting werd via een achterdeur aan banden gelegd, namelijk via een streng systeem van papiertoewijzing. Uitgevers konden alleen papier bemachtigen via het departement. Voor iedere uitgave moest toestemming gevraagd worden en natuurlijk moest het

[pagina 10]
[p. 10]

uit te geven manuscript met de aanvrage worden meegestuurd.

Vanaf donderdag 19 februari 1942 was het iedere auteur bovendien verplicht zich in te schrijven bij de Kultuurkamer. Een definitieve lijst van aangemelde schrijvers - als die al ooit bestaan heeft - is niet bewaard gebleven. De auteurs in de ondergrondse tijdschriften kwamen er, op een enkele onbelangrijke uitzondering na, niet op voor, al was het alleen maar omdat zij veelal nog niet de status van schrijver hadden. De meesten waren immers tussen de achttien en de vijfentwintig jaar oud.

Een uitzondering op dit leeftijdsprofiel vormden de twee redacteuren van het tijdschrift dat als belangrijkste uit Het ondergronds verwachten naar voren komt, namelijk De Schone Zakdoek. Theo van Baaren en Gertrude Paape waren respectievelijk negenentwintig en vierendertig jaar oud toen zij op 1 april 1941 hun tijdschrift in een oplage van één exemplaar aan hun vrienden lieten zien. Van Baaren had voor de oorlog al in diverse tijdschriften gepubliceerd en in 1939 was zelfs in de Helikonreeks een dichtbundel van hem verschenen.

De Schone Zakdoek speelt een prominente rol in Calis’ proefschrift, omdat later bekend geworden schilders en schrijvers eraan meewerkten, zoals Perdok (pseudoniem van Henk Schellevis), C. Buddingh’, L. Th. Lehmann en E. van Moerkerken. Een nog belangrijkere verklaring voor alle aandacht die er voor De Schone Zakdoek is, moet worden gezocht in het feit dat de redacteuren als onverholen doelstelling hadden het surrealisme te promoten. Door middel van cadavres exquis en andere surrealistische procédé's werd het surrealisme, dat in de jaren dertig door de rationalistische invloed van Forum een ‘ondergronds’ leven had moeten leiden, in Nederland voor het eerst wat licht gegeven.

Lichting

Duidelijker tegen de oorlogssituatie gericht, was het Amsterdamse blad Lichting. Het idee om een blad op te richten waaraan jonge auteurs zouden werken die niets voor de nationaal-socialistische kunstopvattingen voelden, kwam in 1942 van de Utrechtse student Gerrit Jan de Jongh. Hij sprak zijn plannen door met zijn Amsterdamse vriend Theo Hondius en al snel besloten de twee jongens tot actie over te gaan. Ze besloten dat alle bijdragen uitsluiten onder pseudoniem zouden worden gepubliceerd en dat ze zelfs niet aan elkaar zouden vertellen wie ze voor medewerking hadden uitgenodigd. Mensen als Hans Engelman, Gerrit Kouwenaar en Theo Joekes werkten eraan mee.

De naam voor het nieuwe tijdschrift, Lichting, was een woordspeling op lichting als open plek in een bos en lichting als generatie. Calis citeert dan ook een uitspraak van Hondius die zegt: ‘Dus wij beschouwden ons echt wel als representant van een bepaalde generatie.’

Een van de aangrijpendste paragrafen in Het ondergronds verwachten is Calis’ beschrijving van Lichtingmedewerker Leo Frijda. Hij publiceerde onder de naam Edgar Fossan beschouwingen en gedichten in Lichting, maar daarnaast

[pagina 11]
[p. 11]

was hij actief in de verzetsgroep CS-6. Deze groep rekende het tot haar taak vooraanstaande collaborateurs neer te schieten. De eerste aanslag was geraamd op de toen zeventigjarige gepensioneerde luitenant-generaal b.d. Hendrik Alexander Seyffardt. Deze Nederlandse militair had zich in 1941 bereid verklaard de leiding op zich te nemen over het zogenaamde Nederlandse Vrijwilligerslegioen dat aan het oostfront tegen de Russen zou vechten. Binnen CS-6 werd afgesproken dat de aanslag door de drieëntwintigjarige kantoorbediende Jan Verleun en Leo Frijda zou worden uitgevoerd. Althans dat schrijft Calis. De aanslag lukte. Kort daarop moesten alle studenten, waarschijnlijk als direct gevolg van deze aanslag, een loyaliteitsverkaling tekenen waarin stond dat zij geen activiteiten tegen de bezetter zouden ondernemen.

Als Calis gelijk heeft met zijn theorie dat Frijda bij de aanslag betrokken was, dan heeft de rijkshistoricus Lou de Jong het in zijn beroemde standaardwerk over de Tweede Wereldoorlog bij het verkeerde eind. Hij noemt namelijk iemand anders. Volgens Calis is De Jong nu ook overtuigd dat Frijda erbij betrokken was, maar het is wel jammer en niet bepaald wetenschappelijk dat deze interessante these vooral onderbouwd wordt door een anonieme bron, dus voor ons niet controleerbaar. Calis wil de naam van zijn informant niet prijs geven, omdat hij anonimiteit gegarandeerd heeft. De anonimicus zou zoveel jaren na de oorlog nog bang zijn voor represailles.

De Lichting-groep is zwaar gestraft. Frijda werd gearresteerd en terechtgesteld. Zijn laatste brief is bewaard gebleven:

30-9-43

Geachte mevrouw van Diemen,
Nu mijn gehele familie in Zwitserland is, wil ik U, als oude vriendin des huizes, nog een korte groet zenden. Binnen enkele ogenblikken zal ik worden ter dood gebracht. De pers zal er wel melding van maken. Het is niet onmogelijk dat U in de toekomst Vader, Moeder, Jetteke of Nico nog ontmoet. Veel woorden staan mij thans niet ter beschikking. Zeg hun dat ik sterf zonder angst. Nico zal het gedicht Goya 1941 nog wel kennen. Ik zal het opschrijven. Ik heb goed gevoeld. Ik ben niet gevallen voor een politiek ideaal of zo. Ik sterf en heb gestreden voor mij zelf. Ik heb onbewust het absolute nagestreefd. Het werk maakte eenzaam. Die eenzaamheid wilde ik. Dank Vader, en moeder voor mijn leven. Het heeft mij veel gegeven. Ik heb niet voor niets geleefd. Dank ook aan Irmchen. Zij is mijn liefste steun geweest, deze laatste maanden.
Mevr. van Diemen gegroet, en tezijner tijd gegroet ook vader, moeder, Jetteke en Nico. Weest niet te lang treurig.
Vaarwel,
Leo.
[pagina 12]
[p. 12]


illustratie
Leo, Nico en Jetteke Frijda, omstreeks 1928.


Dat zijn familie naar Zwitserland was gevlucht, schreef Frijda alleen om de Duitsers te misleiden. Frijda werd niet om zijn Lichting-werk gearresteerd. Zo wel Gerrit Kouwenaar, waarschijnlijk verraden door een NSB-buurman. Toen ze op zijn kamer gedichten in handschrift vonden die later in Lichting bleken te staan, was er geen ontkennen meer aan. Na een niet zachtzinnig verhoor heeft hij uiteindelijk de naam van Hans Engelman prijsgegeven. Door diens spoor te volgen kon de hele groep rondom redacteur De Jongh worden opgepakt. De Hondius-groep bleef verder buiten schot, omdat de redacteuren elkaar immers niet verteld hadden wie ze als medewerkers hadden aangetrokken.

Oorzaak of gevolg

De ondergrondse pers was een voorraadschuur van jonge mensen die later bekend zijn geworden in kunst, politiek of wetenschap. Hans Warren kwam door middel van een advertentie in contact met Willem Karel van Loon, een Haagse jongen die achtereenvolgens drie ondergrondse bladen oprichtte waarin onder meer Olga en Paul Rodenko, Paul van 't Veer en Henk Peeters publiceerden. De laatste was nog maar achttien jaar toen hij in een van die Haagse tijdschriften zijn theorie over de verhouding tussen kunst en weten-

[pagina 13]
[p. 13]

schap ontvouwde. Het hoogste punt van de kunst is ‘waar kunst wetenschap is geworden’. De opvatting dat de kunst uitmondt in de wetenschappelijke ordening van de wereld lag vijftien jaar later ten grondslag aan de Zero/Nul-beweging waarin Peeters zo'n belangrijke rol zou gaan spelen. Rodenko, die zichzelf in de romantische traditie plaatste, stelde de kunst veel hoger dan de wetenschap om op die manier meer ruimte aan de irrationele aspecten van het leven te gunnen. Hij afficheerde zich hiermee als een van de voorlopers van de Vijftigers, die de directe ervaring zonder storende tussenkomst van metaforen nastreefden. Rodenko gebruikte het begrip ‘tweede werkelijkheid’. Dit was vlak voor de oorlog een begrip dat vaak gebruikt werd in relatie tot magisch-realistische kunst en literatuur. Een kunstrichting die eerder bij uitstek door het tijdschrift Criterium werd gepropageerd.

Tijdens de verdediging van zijn proefschrift vroeg iemand Calis of de ondergrondse tijdschriften niet juist een navolging van de vooroorlogse literatuur zijn in plaats van een voorstadium van de naoorlogse literatuur. Calis heeft de vooroorlogse literatuur goed genoeg gelezen om deze these te weerspreken, maar helaas heeft hij geen aanleiding gezien het begrip ‘tweede werkelijkheid’ met het vooroorlogse Magisch Realisme te vergelijken.



illustratie
Advertentie van Willem Karel van Loon in de Haagsche Post, 17juni 1944.


[pagina 14]
[p. 14]

Broedplaats

W.F. Hermans had nog maar één krantepublikatie en wat bijdragen in het schoolblad op zijn naam voordat hij in het Utrechtse ondergrondse tijdschrift Parade der Profeten begon te publiceren.

Calis schat dat er zo'n veertig medewerkers van de ondergrondse tijdschriftjes waren die later min of meer naam als schrijver hebben gemaakt. In Limburg verscheen bijvoorbeeld het katholieke Overtocht, waarin Hans Bergman debuteerde en in Leeuwarden verscheen vanaf 1944 Podium dat nog vijfentwintig jaar lang een belangrijke rol in de Nederlandse literatuur zou spelen. Vooral Fokke Sierksma werd in de jaren na de oorlog een bekend essayist.

Opvallend is dat bijna alle tijdschriften een gruwelijke hekel hadden aan het tot in 1942 verschenen tijdschrift Criterium. Vooral de dichters Bertus Aafjes en Ed. Hoornik moesten het ontgelden. Parade der Profeten maakte in samenwerking met de Hagenezen een poëzienummer, waarin ze het maar over één ding echt eens waren. De anekdotische Criterium-poëzie moest worden geweerd.



illustratie

[pagina 15]
[p. 15]

Calis komt tot de conclusie dat de nieuwe generatie zich wel sterk afzette, maar niet de potentie had een geloofwaardig alternatief te bieden. In de ondergrondse pers is het bed gespreid voor vernieuwing, maar het talent om die vernieuwing waar te maken, diende zich pas na de oorlog aan. Kouwenaar had het tijdens de oorlog al in een gedicht gezegd, de poëzie kan niet vernieuwd worden door er op in te hakken, maar door er een nieuwe poëzie voor in de plaats te zetten. Hij zou dat later zelf gaan doen binnen het kader van de Beweging der Vijftigers.

Ter excusering van de jonge dichters die hun stem pas tijdens de oorlog voor het eerst lieten horen, moet worden opgemerkt dat uitgevers aan heel wat auteurs van naam tijdens de bezetting voorschotten hadden betaald voor boeken die na de bevrijding voorrang kregen, omdat er al zoveel geld ‘in zat’. Er was daarom in 1945 nauwelijks een podium voor vernieuwing. In het nawoord van Het ondergronds verwachten mijmert de auteur dat De Schone Zakdoek misschien wel dat podium had kunnen zijn als het na de oorlog was blijven verschijnen. En als dit blad dan ook nog in Amsterdam en niet in Utrecht was uitgekomen, zouden Theo van Baaren en Gertrude Pape dan de vader en moeder van de Nederlandse literatuur zijn geworden?, zo vraagt Calis zich af. Het is anders gelopen. Eenlingen die alleen maar ruzie maakten in de naoorlogse tijdschiften zouden de vernieuwende boeken gaan schrijven. En verrassend genoeg was het niet de poëzie die zorgde voor een vernieuwende doorbraak, maar het proza van Hermans, Reve en Blaman. Maar deze geschiedenis gaat Piet Calis naar eigen zeggen nog in twee vervolgdelen op zijn proefschrift beschrijven.

Hans Renders schreef deze tekst naar aanleiding van zijn Literama-programma van 24 oktober 1989 over Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945 van Piet Calis.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945


auteurs

  • Hans Renders