Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandse Taalkunde. Jaargang 1 (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandse Taalkunde. Jaargang 1
Afbeelding van Nederlandse Taalkunde. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van Nederlandse Taalkunde. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.99 MB)

Scans (8.21 MB)

ebook (4.40 MB)

XML (1.18 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
taalkunde/algemeen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandse Taalkunde. Jaargang 1

(1996)– [tijdschrift] Nederlandse taalkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 155]
[p. 155]

* Berbice Nederlands
Een zeldzame creolentaal
Pieter A.M. SeurenGa naar voetnoot*

Silvia Kouwenberg, A Grammar of Berbice Dutch Creole. (=Mouton Grammar Library 12) Berlijn-New York: Mouton de Gruyter, 1994. xviii + 693 blz.
ISBN 3-11-013736-4. DM. 318,00 (geb.)

Het Berbice Dutch (BD) is, voorzover bekend, de laatst overgebleven Nederlandse creolentaal. Niet dat er veel van over is: de laatste sprekers zijn allen hoogbejaard, en de taal sterft dus snel uit. Het wordt (werd) gesproken net over de westgrens van Suriname, in Guyana, het vroegere Brits Guiana, stroomopwaarts langs de rivier de Berbice. Het werd min of meer ontdekt door de Guyanese linguïst Ian Robertson, die echter niet verder kwam dan een zeer globale en partiële beschrijving (Robertson 1979). Gelukkig trok dit werk de aandacht van de Amsterdamse groep creolisten o.l.v. prof. Pieter Muysken, hetgeen resulteerde in een WOTRO-NWO-subsidie voor Silvia Kouwenberg, die, na intensief veldwerk ter plekke, in 1991 met succes haar proefschrift kon aanbieden, waarvan het hier besproken boek de handelseditie is (overigens zonder dat dit in het boek ergens wordt vermeld).

Naast het BD werd in Guyana, iets verder oostelijk, het Essequibo Dutch, of Skepi Dutch, gesproken, langs de rivier de Essequibo. Dit is echter al langer uitgestorven. Een derde Nederlandse creolentaal, het Negerhollands, werd gesproken 1500 km. noord-noord-west van Guyana, op de vroegere Deense Antillen St. Thomas, St. John en St. Croix (sinds 1912 de aan de VS toebehorende Maagdeneilanden, vlak bij Puerto Rico), die wel door Denemarken werden bestuurd maar hoofdzakelijk door Nederlanders werden gekoloniseerd. Het Negerhollands is thans eveneens uitgestorven: de laatste spreekster is onlangs overleden. Wel is er nog wat onderzoek over gedaan, door de Amerikaanse linguïste Robin Sabino (1990), maar de mogelijkheid daartoe is nu voorbij. Alleen historisch taalkundig onderzoek naar het Negerhollands is nog mogelijk, en wel in overvloed: in de jaren tachtig ontdekte de Duitse linguïst Peter Stein het bestaan van een zeer grote hoeveelheid Negerhollandse documenten in het archief van de Moravische Broedergemeenschap in Herrnhut, toen nog Oost-Duitsland. Inmiddels begint men langzamerhand aan de ontsluiting van dit materiaal, dat bestaat uit enkele 18e-eeuwse grammatika's en woordenboeken en een grote hoeveelheid zg. slaven-

[pagina 156]
[p. 156]

brieven, vrome brieven die door slaven werden geschreven in het Negerhollands en naar Denemarken (!) gestuurd, vermoedelijk teneinde geld los te peuteren.Ga naar voetnoot1 Naast overeenkomsten vertoont het Negerhollands sterke afwijkingen ten opzichte van het BD, zowel in taalkundig opzicht als qua ontstaansgeschiedenis. Reden te meer om in de toekomst beide talen te vergelijken en te zien in hoeverre ze wellicht juist overeenkomen op de kenmerken die typisch geacht worden voor creolentalen.

Het BD is lexikaal grotendeels van het Nederlands, de superstraattaal afgeleid, met daarnaast een aanzienlijke lexikale bijdrage vanuit de Westafrikaanse substraattaal IjoGa naar voetnoot2 en incidentele bijdragen vanuit de Indiaanse taal Arawak en ontleningen uit het Engelse Guyana Creole English. Grammatikaal zijn maar weinig invloeden te merken van het Nederlands, maar des te meer van het Ijo, naast vele grammatikale kenmerken die typisch zijn voor creolentalen in het algemeen. Het is de grote verdienste van Silvia Kouwenberg dat zij, na nauwgezet veldwerk, erin is geslaagd het BD uitvoerig te documenteren en aldus voor het nageslacht vast te leggen.

We vinden in dit boek (voortaan afgekort als GBDC), naast enkele foto's van de belangrijkste informanten, en een al te beknopte algemene inleiding, een inleiding tot de grammatika van het BD, gevolgd door 15 hoofdstukken over onderdelen van de BD grammatika. Dan volgen twee hoofdstukken met teksten en ‘basic vocabulary’ (gebaseerd op de bekende Swadesh-lijst van 200 maatgevende woorden). Dan een alfabetische woordenlijst van het gebruikte corpus (niet in de dissertatie opgenomen) en de bibliografie. Het is een prachtig en monumentaal werk, dat ongetwijfeld van blijvende waarde zal blijken te zijn.

Niettemin is er plaats voor een aantal kritische, of althans relativerende, opmerkingen, zowel van algemene als van bijzondere aard. Allereerst wordt in het boek een uiteenzetting over de ontstaansgeschiedenis van het BD en de relatie tot de superstraattaal Nederlands en vooral de substraattaal Ijo node gemist. In de korte inleiding op de alfabetische woordenlijst, op blz. 549, wordt slechts melding gemaakt van het Ijo als een van de talen die tot het lexicon hebben bijgedragen, met een verwijzing naar het werk van Kay Williamson. Hoewel het, op grond van Williamson (1965), evident is dat een groot deel van het BD lexicon inderdaad uit het Ijo stamt, en volgens Kouwenberg nog specifieker het oostelijke Ijo, ver-

[pagina 157]
[p. 157]

schaft zij geen enkel commentaar op dit opmerkelijke feit. Opmerkelijk omdat het zelden mogelijk blijkt een creolentaal zo eenduidig op één substraattaal terug te voeren. Dit is des te pijnlijker omdat de invloed van het (oostelijk) Ijo ook in de grammatika van het BD duidelijk is waar te nemen (we komen daar nog op terug), hetgeen een fataal argument is tegen de positie verdedigd in Bickerton (1981), die o.m. inhoudt dat grammatikale substraatinvloeden in creolentalen uitgesloten zijn. De auteur heeft daardoor een prachtige kans gemist om op relevante wijze in te spelen op een actuele discussie.

Een tweede algemeen punt, minder bedoeld als kritiek dan als punt van discussie, betreft de afwezigheid van elke vorm van formele regel voor hetzij de syntaxis hetzij de morfologie. Alleen in de fonologie worden enkele, spaarzame, regels gegeven. Wel treffen we een aantal taxonomische overzichtsschema's aan, maar geen expliciete regels. In dit opzicht valt een vergelijking met bv. Williamson (1965) uit in het nadeel van GBDC: Williamson geeft een zeer uitvoerig en volledig expliciet regelsysteem voor de feiten van het Kolokuma Ijo dialekt dat zij beschrijft. Weliswaar zijn de daar gebruikte regelsystemen inmiddels sterk verouderd (ze weerspiegelen de nog naïeve vormen van TG die toentertijd gangbaar waren), maar ze stellen de lezer in elk geval in staat de grammatikale vormen van dit dialekt precies te reconstrueren en te controleren. Kouwenberg verklaart (blz. 16) zich te schikken naar het theoretische kader van de Government & Binding theorie, maar in de praktijk valt daar alleen wat van te merken bij de behandeling van sententiële complementatie (hfdst. 11), en dan nog hoofdzakelijk in de gebruikte terminologie. In feite is GBDC een zo goed als a-theoretisch werk, en in hoge mate taxonomisch.

Dit is enigszins te begrijpen tegen de achtergrond van de GB-theorie, die niet direkt uitnodigt tot het formuleren van expliciete regels en eerder gericht is op het formuleren van abstracties en algemeenheden. En misschien is dit, in dit geval, ook wel een voordeel. Er is niets mis met goed taxonomisch werk, zeker wanneer dit zo uitvoerig en goed onderbouwd is als dat wat wordt geboden in GBDC. En de meer theoretisch ingestelde linguïsten behouden daarmee de kans hun eigen regelsystemen op het BD los te laten wanneer zij daartoe de neiging gevoelen. Wat verspeeld wordt is slechts de kans om door middel van gekozen konstrukties de geldigheid van bepaalde regels of analyses te testen (iets wat Kouwenberg toch ook wel een enkele keer doet, met name in het genoemde hfdst. 11), en verder ook de mogelijkheid om het BD typologisch te karakteriseren aan de hand van de erin geldende regels (bv.: is het BD een subject raising of een predicate raising taal?).

Een derde algemeen punt, nu weer wel kritisch bedoeld, heeft betrekking op de wijze van presentatie van de geattesteerde voorbeeldzinnen. Deze worden gepresenteerd in veelal variërende spelling en met weglating van woordgrenzen wanneer er sprake is van (veel voorkomende) fonologische contractie.Ga naar voetnoot3 Dit is ongetwijfeld gedaan met de bedoeling de authenticiteit van het materiaal zo goed mogelijk te

[pagina 158]
[p. 158]

waarborgen. Hoe prijzenswaardig dit echter ook moge zijn, het leidt wel tot veelvuldige verwarring bij de lezer die de moeite neemt de betrokken zinnen nauwkeuriger te bestuderen. Ook maakt deze gewoonte het vaak lastig een bepaald woord in de alfabetische woordenlijst, achter in het boek, op te zoeken (een activiteit die bovendien wordt bemoeilijkt doordat de alfabetische volgorde in nogal wat gevallen niet strikt is aangehouden). In een boek dat zich aanbiedt als een grammatika van het BD zou een fonologisch en morfologisch geregulariseerde weergave zeker de voorkeur verdiend hebben.

Een enkel voorbeeld. Op blz. 426 staat zin (11): somtiti da di wɛndɛsa mjato fɛltə, een voorbeeld van een causatieve konstruktie, met de glos ‘perhaps BE the wind=FOC make-PF=3sg “fell”-PF’, en de vertaling ‘perhaps the wind has made it fall’. De alfabetische woordenlijst bevat geen item fɛl-, wel een item falu ‘vallen’. Het is verwarrend voor de lezer niet te weten of hier sprake is van een eenvoudige verspreking van de informant dan wel of hier wellicht iets anders gaande is. De onverklaarde glos ‘fell’ (met aanhalingstekens) verklaart niets. Hier ware een normalisering van de tekst op z'n plaats geweest.

Ronduit wonderlijk is Kouwenbergs bespreking van zin (110) op blz. 87: eni wangs di tok mutɛ, met de glos ‘3pl=KNOW where=FOC the child go-PF’, en de vertaling ‘they didn't know where the child had gone’. In deze zin staat geen negatie, en de vertaling zou derhalve dienen te luiden: ‘they knew where the child had gone’. Kouwenberg vertaalt echter ‘they didn't know where the child had gone’, en geeft daarbij het commentaar dat ‘the BD negator ka(nɛ) has been “omitted”.’ Het kan best zo geweest zijn dat in de feitelijke spreeksituatie de negatie is ‘weggelaten’, of niet overgekomen, maar in een beschrijving van een taal horen zulke verontreinigingen van het materiaal niet thuis.

Dan is er de kwestie van de incompatibiliteit van de negatie met het perfectum-suffix. Op blz. 69 vermeldt de auteur het feit dat de negatie (het zinsfinale, aan het Ijo ontleende, ka of, voluit, kanɛ) zich niet verdraagt met het perfectum-suffix -tɛ dat, in beginsel, aan het hoofdwerkwoord wordt gehecht: de aanwezigheid van het een sluit die van het ander uit. Zij tracht dit verschijnsel alsvolgt te verklaren (GBDC:69):

PF (d.w.z. perfectum - PAMS) cannot appear within the scope of negation. PF qualifies the event/process described as having been completed, whereas negation qualifies it as a non-event. Therefore, PF and negation are semantically incompatible.

Dit snijdt natuurlijk geen hout. Immers, volgens deze redenering zou elke zinsnegatie over een zin die een feit weergeeft semantisch onmogelijk zijn.Ga naar voetnoot4 In het bijzonder zou een zin als (1) (=(86) op blz. 409) eveneens onmogelijk moeten zijn, wat hij kennelijk niet is:

[pagina 159]
[p. 159]

(1) eni masi noko furkop eni stili-ap fama ka
  zij-pl moeten neg1 verkopen hun deurstijl-pl. reeds niet=neg2
  ‘ze hebben waarschijnlijk hun deurposten (nog) niet (reeds) verkocht’

In deze zin duidt fama (letterlijk ‘beëindigd’), het aan het Ijo ontleende BD equivalent van Sranan kba (< Portugees acabāo ‘beëindigd’), en het Guyanees-Creoolse don (< Engels done)Ga naar voetnoot5 ondubbelzinnig op het perfectieve karakter van het hoofdwerkwoord furkop ‘verkopen’. Men mag zelfs vermoeden dat deze zin zonder negatie het ook zonder fama zou kunnen stellen, en dat fama in (1) is toegevoegd om het perfectieve karakter van furkop te benadrukken zonder het hier niet toegestane suffix -tɛ te hoeven gebruiken:

(2) eni masi furkop-tɛ eni stili-ap (fama)
  zij moeten verkocht hebben hun deurposten (reeds)

De incompatibiliteit van de negatie met het perfectumsuffix -tɛ lijkt typisch een verschijnsel dat zou moeten volgen uit de regels voor de samenstelling van het auxiliaire systeem in het BD. Hier wreekt zich de boven gesignaleerde afwezigheid van expliciete regels. Niet vermeld wordt dat zich in het Ijo hetzelfde voordoet (Williamson 1965:74): ook daar sluiten de equivalenten van beide morfemen elkaar uit. Bovendien kent het Ijo ook (Williamson 1965:74) de optionele negatiesplitsing, met de betekenisnuance van ‘nog niet’,Ga naar voetnoot6 zoals die bv. blijkt uit (1), met noko (< Ned. nog) als neg1-element, en ka als neg2-element (ongeveer als het Franse ne...pas). Dit is des te relevanter omdat een dergelijke substraatontlening uit geen andere creolentaal bekend is. Zo goed als alle creolentalen plaatsen de negatie in beginsel voor de persoonsvorm van het werkwoord.Ga naar voetnoot7

Interessant in deze kontekst is ook het feit dat het perfectieve suffix -tɛ (lexikaal ontleend aan het Nederlandse verleden-tijd-suffix -te en wellicht versterkt door Ijo -dou) als suffix optreedt. In de meeste creolentalen wordt het perfectumelement uitgedrukt door middel van een preverbaal partikel of werkwoord. Een morfologisch suffix is een zeldzaamheid. De normale verleden tijd wordt in het BD wel door een preverbaal partikel (werkwoord) weergegeven: wa (< Ned. was):

(3) iç wa habu no nama ka
  wij verl.tijd hebben geen vlees niet
  ‘we hadden geen vlees’ (GBDC:68)

De kombinatie van wa en -tɛ geeft normaal gesproken een plusquamperfectum:

[pagina 160]
[p. 160]

(4) a en moi yɛrma-toko wa la-tɛ hiso
    een aardig vrouw-kind verl.tijd aankomen-perf. hier
    ‘een aardig meisje was hier aangekomen’ (GBDC:64)
  b o wa kriki-tɛ o hiri  
    hij verl.tijd krijgen-perf. het hier  
    ‘hij had het hier gekregen’ (GBDC:64)

Na wa kan een modaal hulpwerkwoord komen, al dan niet gevolgd door het perfectum:

(5) a pudi wa ma kom          
    aap verl.tijd zullen komen          
    ‘Aap zou komen’ (GBDC:64)        
  b ɛk wa sa ku-tɛ en or twe fan eni
    ik verl.tijd zullen vangen-perf. een of twee van hen
    ‘ik zou er een of twee van gevangen hebben’ (GBDC:64)

Een vergelijking met het Nederlands levert een interessant verschil op. Waar het Nederlands de verleden tijd uitdrukt door een suffix en het perfectum door een voltooid hulpwerkwoord (hebben of zijn), meestal met de voltooid-deelwoord-vorm voor het hoofdwerkwoord, is het in het BD precies andersom. Daar wordt de verleden tijd uitgedrukt door een hulpwerkwoord (wa), en het perfectum door een suffix (-tɛ). In het Ijo zijn zowel de verleden tijd als het perfectum suffixen aan de werkwoordstam.

Een aantal verschijnselen in het BD, met name het achterop plaatsen van de negatie en de talrijke postposities, doen vermoeden dat het Ijo een SOV-taal is. Naast 9 preposities (blz. 193) geeft Kouwenberg ook 9 postposities (blz. 204): angga (algemeen locatief), atrɛ ‘achter’, ben ‘binnenin’, bofu ‘boven’, foro ‘voor’, kandi ‘bij’, ofru ‘over’, ondro ‘onder’, tosn ‘tussen’.Ga naar voetnoot8 Van deze is alleen angga van Ijo oorsprong; de andere zijn Nederlands. Postposities zijn, zoals bekend, een typisch kenmerk van SOV-talen. En inderdaad, uit Williamson (1965) blijkt overduidelijk de SOV-status van het Ijo. Kennelijk werkt dus het SOV-karakter van het Ijo nog door in het BD. Opnieuw jammer dat Kouwenberg dit relevante feit nergens vermeldt.

Een vraag die bij elke creolist opkomt is of de taal in kwestie seriële werkwoordkonstrukties (SW's) heeft. Het antwoord is ja: BD kent een hele reeks typische SW's. Zonder zich overigens aan een definitie van het verschijnsel van seriële werkwoorden te wagen, wijdt Kouwenberg hoofdstuk 13 aan SW's, en laat zien dat verschillende van de bekende typen voorkomen.

Er zijn zg. ‘zeg’-SW's (het werkwoord voor ‘zeggen’, BD bi(fi), gebruikt als voegwoord dat):

[pagina 161]
[p. 161]

(6) o glofu bif<i> di tau ká:n biti o
  hij geloven zeggen de slang kan-niet bijten hem
  ‘hij dacht dat de slang hem niet kon bijten’ (GBDC:404)

Ongewoon is dat bi(fi) ook gebruikt wordt voor ‘omdat’:Ga naar voetnoot9

(7) yu ká:n fɛndɛ o nau bi o kori-a   Ibini
  jij kan-niet vinden hem nu zeggen hij werken-imperf. Ebini
  ‘je kunt hem nu niet vinden omdat hij in Ebini werkt’ (GBDC:406)

Er zijn ‘geef’-SW's (het werkwoord voor ‘geven’, BD pi, gebruikt voor de dativus). Het BD heeft de ‘ruime’ variant van ‘geef’-SW's: ze worden gebruikt zowel voor aan-bepalingen als voor voor-bepalingen. In de regel wordt het perfectum-suffix van het hoofdwerkwoord gekopieerd, zoals te zien valt in (8b):

(8) a o ma tiri en pi ɛkɛ      
    hij zullen sturen een geven mij      
    ‘hij zal mij er een sturen’   (GBDC:395)  
  b da di man-toko   mya-tɛ o pi-tɛ ɛkɛ  
    is de man-kind   maken-perf. het geven-perf. mij
    ‘het is de jongen die het voor mij gemaakt heeft’ (GBDC:394)

Er zijn ‘neem’-SW's (het werkwoord voor ‘nemen, BD deki, gebruikt als hoofdwerkwoord, gevolgd door een serieel werkwoord). Ook hier wordt kopiëring van -tɛ aangetroffen, zoals in in (9b):

(9) a yu deki bili kapu tun    
    jij nemen bijl kappen veld    
    ‘jij gebruikt een bijl om het veld te maaien’ (GBDC:397)
  b en deki-tɛ   feli findi-tɛ di wari  
    zij nemen-perf.   vijl openen-perf. het huis  
    ‘ze gebruikten een vijl om het huis te openen’ (GBDC:397)

Dan zijn er de ‘beëindigd’-SW's, van het type besproken n.a.v. (1) en (2) boven:

(10) o spɛn-tɛ ʃi boki fama
  hij uitgeven-perf. z'n geld beëindigd
  ‘hij heeft al z'n geld uitgegeven’ (GBDC:407)

‘Gaan’-SW's worden eveneens aangetroffen (met kopiëring van -tɛ):

(11) ɛkɛ yagi-tɛ o mu-tɛ  
  ik jagen-perf. hem gaan-perf.  
  ‘ik heb hem weggejaagd’ (GBDC:413)

[pagina 162]
[p. 162]

Tenslotte zijn er de resultatieve SW's:

(12) o gruy-tɛ dray-tɛ gu bom
  hij groeien-perf. worden-perf. groot boom
  ‘het werd een grote boom’ (GBDC:410)

Komparatief-SW's, van het type ‘Jan is groot overtreffen Piet’, komen in het BD klaarblijkelijk niet voor.

Zoals gezegd waagt Kouwenberg zich niet aan een definitie van SW's. Dit is enerzijds misschien verstandig, daar de kwestie van de juiste definitie van SW's in de algemeen-taalkundige literatuur nog verre van opgelost is. Anderzijds echter leidt het tot ongewenste vaagheden en onzekerheden (waaraan overigens een aparte paragraaf (13.4) wordt gewijd) en, wat veel erger is, tot het uitblijven van intellectuele spanning.

Het hoofdstuk dat hierop volgt, hfdst. 14, behandelt focus-konstrukties, eveneens een ‘hot item’ in de creolistiek. Evenals in de andere Caraïbische creolentalen, met name het Sranan, zijn deze konstrukties zeer frekwent in het BD. Ook deelt het BD met deze talen het verschijnsel van ‘predicate clefting’, zij het dat het BD, in tegenstelling tot de andere Caraïbische creolentalen, verschillende types van predicate clefting kent, zoals gedemonstreerd in de volgende voorbeelden:

(13) a da kumu-sa o ma kumu kon deki-a di papa mu?
    is komen-foc. hij zullen komen komen nemen-imperf. de vader gaan?
    (is het komen dat hij zal komen komen(=SW) te nemen de vader gaan(=SW)?)
    ‘zal hij echt komen om z'n vader mee te nemen?’ (GBDC:437)
  b nunu o nunu-tɛ o        
    trekken hij trekken-perf. het
    (trekken hij heeft het getrokken)
    ‘hij trok er erg hard aan’ (GBDC:437)
  c di pi ɛkɛ pi-tɛ o, o brɛkɛ-tɛ  
    het geven ik geven-perf. het/haar(?), het breken-perf.
    (het geven ik heb het/haar(?) gegeven, het is gebroken)
    ‘zodra ik het haar gaf. brak het’ (GBDC:396)
  d en kuma ɛkɛ kuma-tɛ tutu nau    
    een blijven ik blijven-perf. tot nu
    (een blijven ik ben gebleven tot nu toe)
    ‘ik ben echt tot nu toe gebleven’ (GBDC:437)

In alle gevallen wordt het predikaat (werkwoord) herhaald, iets wat bij focus-clefting van niet-predikaten niet voorkomt. (13a) is een voorbeeld van gewone focus-clefting, met het focuspredikaat da (‘het is’) en het focuspartikel sa. Dit heeft parallellen in andere Caraïbische creolentalen, zoals het Sranan:

(14) Na fufuru a fufuru en
  is stelen hij stelen het
  ‘hij heeft het GESTOLEN!’

[pagina 163]
[p. 163]

Een variant hierop, met weglating van da en sa, is (13b). (13c) en (13d) hebben een genominaliseerde infinitief, met het bepaalde dan wel onbepaalde lidwoord. In het eerste geval heeft zich de betekenis ‘zodra ...’ uitgekristalliseerd. In het tweede geval is gewoon sprake van nadruk op het predikaat.Ga naar voetnoot10

Een punt dat toch wel speciale vermelding verdient is het curieuze ontbreken van een behandeling van adjectivale predikaten. Zinnen als ‘de nacht was donker’ worden eenvoudig niet behandeld. Op blz. 118, midden in het hoofdstuk over copula-zinnen, lezen we:

Although I believe that a class of adjectives exists in BD, and that these appear as adjectives in predicative position (see 8.2), I will not assume that there is a need to postulate an abstract copula without phonetic content. Therefore, adjectival predicates will not be discussed here.

Dat is het dan. Ook par. 8.2 biedt geen soelaas. Het woord ‘therefore’ blijft onverklaard. Het citaat speelt in op het debat tussen Sebba en Seuren over adjectivale predikaten in het Sranan (Sebba 1986; Seuren 1986, 1987), waarbij Seuren de stelling verdedigt dat, in tegenstelling tot de gangbare opvatting, het Sranan geen adjectivale werkwoorden kent en wel degelijk echte adjectieven heeft in predikatieve positie, maar dat onder bepaalde kondities de copula de wordt gedeleerd (met parallellen in andere creolentalen). Kouwenberg heeft kennelijk kennis genomen van dit debat en geeft er de voorkeur aan geen partij te kiezen, of althans haar standpunt niet toe te lichten. Het behoeft nauwelijks betoog dat dit geen bevredigende uitweg is. Opnieuw merkt men met spijt een ontwijken van intellectuele spanning.

In een boek van 700 bladzijden kan het niet anders of er zijn tal van detailpunten waarop kommentaar dan wel kritiek te leveren valt. We kunnen uiteraard niet meer dan een kleine selectie maken. Enkele van zulke punten volgen nu.

Op blz. 86 wordt gesproken over bijzondere vormen van negatie:

There are two kinds of negative verbs in BD: there is a negative existential/locative copula, and there are negative auxiliary verbs which refer to incapability/impossibility. The latter type is illustrated in (106), ...

en vervolgens komt de auteur niet meer terug op de negatieve existentiële of locatieve werkwoorden. Pas op blz. 94 merkt de lezer aan voorbeelzin (144) dat er een negatief-existentiële werkwoordsvorm furda bestaat, die bij nader onderzoek in de woordenlijst (blz. 602) blijkt te bestaan uit het werkwoord furi ‘er niet zijn’ (ook voorkomend als fori) en een verder onverklaard ‘dummy complement da’. Het lijkt alsof op blz. 86 of daaromtrent een bespreking van het negatieve existentiële werkwoord furi (fori) is weggevallen.

De alfabetische woordenlijst is niet geheel kompleet. Bij het lezen trof mij het ont-

[pagina 164]
[p. 164]

breken van de woorden wari ‘huis’, skrewn ‘gierig’ en spɛn ‘uitgeven (van geld’). Het mysterieuze fɛl (‘vallen’ of ‘vellen’) in zin (11) op blz. 426, is boven reeds vermeld.

Tenslotte een enkele opmerking van etymologische aard. Achter elk woord in de alfabetische woordenlijst staat door middel van een of twee hoofdletters de vermoede taal van oorsprong van het betrokken woord aangegeven, waarbij echter het etymon niet wordt gespecificeerd. Zo dient de lezer zelf te achterhalen dat, bij voorbeeld, tafn ‘namiddag’ zal zijn afgeleid van ‘te avond’ of iets dergelijks, iets wat van de meeste Engelstalige lezers toch wel te veel gevraagd is. Zelfs voor Nederlandstaligen is het Nederlandse etymon soms duister. Welke vorm steekt er bij voorbeeld achter s̆urum ‘vuil’, of achter kras̆i ‘gezond’, of tun ‘veld’? Voor zowel Nederlandstalige als Engelstalige lezers geldt dat de Ijo etyma volledig duister zullen blijven. De woorden ten ‘steen’ en kreu ‘schreeuwen’ worden beschouwd als afgeleid van het Nederlands, ongetwijfeld van respectievelijk steen en schreeuwen. Maar waarom wordt dan het woord tarki ‘sterk’ beschouwd als afgeleid van het Ijo, terwijl Ned. sterk/ stark veel meer voor de hand ligt?Ga naar voetnoot11

Zo kunnen we nog wel een tijdje doorgaan, maar we moeten ons beperken. Het bovenstaande zal een indruk hebben verschaft van dit indrukwekkende boek, dat, ondanks zijn theoretische zwakheid, de lezer kennis doet maken met een fascinerend en uiterst zeldzaam specimen van taalkontakt en taalontwikkeling waarbij het Nederlands een centrale rol gespeeld heeft. De Berlijnse uitgever, Mouton de Gruyter, verdient een kompliment voor de grote zorg die aan deze fraaie uitgave is besteed.

Bibliografie

Bickerton, D. (1981). Roots of Language. Ann Arbor: Karoma.
Robertson, I.E. (1979). Berbice Dutch. A description. Diss. University of West Indies, Trinidad. Ongepubl.
Sabino, R. (1990). Towards a Phonology of Negerhollands: An analysis of phonological variation. Diss. University of Pennsylvania. Ongepubl.
Sebba, M. (1986). Adjectives and copulas in Sranan Tongo. Journal of Pidgin and Creole Languages 1.1:109-121.
Seuren, P.A.M. (1986). Adjectives as adjectives in Sranan. Journal of Pidgin and Creole Languages 1.1:123-134.
Seuren, P.A.M. (1987). A note on siki. Journal of Pidgin and Creole Languages 2.1:57-62.
Stein, P. & H. van der Voort (eds.) (1996). Christian Georg Andreas Oldendorp ‘Criolisches Wörterbuch; sowie das anonyme, J.C. Kingo zugeschriebene ‘Vestindisk Glossarium’. Lexicographica, series maior 69. Tübingen: Niemeyer.
Williamson, K. (1965). A Grammar of the Kolokuma Dialect of Ijo. Cambridge: Cambridge University Press.
voetnoot*
KU-Nijmegen, Faculteit Letteren, postbus 9103, 6500 HD Nijmegen. email: pseuren@vms.uci.kun.nl. Ik dank Hans den Besten voor nuttige opmerkingen en correcties.
voetnoot1
Zie bv. Stein & Van der Voort (1996). De Moravische Broedergemeenschap was eind 17e eeuw ontstaan in Tsjechië, als een variant van het Hussiaanse protestantisme. Verdreven door de Habsburgers vonden zij in 1722 een toevlucht op het landgoed Herrnhut (‘bescherming des Heren’) van de Saksische graaf Nikolaus von Zinzendorf. Op instigatie van de graaf, die tijdens de kroning van de Deense koning Christiaan IV in 1731 een slaaf van de Maagdeneilanden had ontmoet, werden Moravische missionarissen uitgezonden naar het Caraïbisch gebied, met name Nederlands Guyana en de Maagdeneilanden, en naar de zuidelijke gebieden van wat nu de Verenigde Staten is. De Hernhutters, zoals ze in Nederland en Suriname worden genoemd, leerden de creolentalen en legden hun kennis vast in woordenboeken en grammatika's. Deze vormen thans een onschatbare bron van informatie over de oudere stadia van sommige creolentalen. De sprekers van het BD zijn ook korte tijd door Hernhutters bezocht. Dit mag verklaren waarom sommige BD woorden op een mogelijk Duitse oorsprong wijzen, zoals bv. habu ‘hebben’, lasan ‘laten’, s̆ulu ‘school’.
voetnoot2
Het Ijo behoort tot de Niger-Congo familie en wordt gesproken in Nigeria. Of het behoort tot de Kwa-groep is onzeker.
voetnoot3
Op blz. 300-304 wordt deze fonologische contractie ten onrechte tot een vorm van cliticisering gerekend, een begrip dat, evenals andere theoretisch wat meer gecompliceerde begrippen (zoals seriële werkwoorden), ongedefinieerd blijft. Het is de misplaatste toepassing van het begrip cliticisering die verantwoordelijk is voor de vele bizarre woordgrensaanduidingen in het materiaal.
voetnoot4
Zin (64) op blz. 321 vormt een uitzondering op de regel. Hier wordt ka wel samen met een perfectumvorm aangetroffen. Het betreft hier een suggestievraag met de betekenis ‘werd het niet beschadigd?’. De auteur wil dit verklaren door erop te wijzen dat ‘the speaker refers to the occurrence of the event, ... not to its nonoccurrence.’ Het valt niet moeilijk in te zien dat dit toch geen sluitende redenering kan zijn. Veeleer is hier sprake van een gewone inbreuk op de regel.
voetnoot5
Een schoolvoorbeeld van het in creolentalen bekende verschijnsel van relexificatie. In zinsfinale positie zijn fama, kba en don van oorsprong seriële werkwoorden die in de loop der tijden zijn geregrammatikaliseerd tot adverbia met de betekenis ‘reeds’. Preverbaal fungeren zij als optionele markeerder van het perfectieve aspekt (vgl. Maleis sudah).
voetnoot6
Verg. de beleefde ontkenning belum ‘(nog) niet’ in het Maleis.
voetnoot7
De op het Frans gebaseerde creolentalen nemen hiervoor het neg2-element pas en plaatsen dat voor de persoonsvorm: Mo pa koné ‘ik weet het niet’ (Mauritiaans creools).
voetnoot8
Sommige van deze postposities laten, voor sommige sprekers, ook prepositioneel gebruik toe (GBDC:205).
voetnoot9
De mogelijkheid dat dit bi wellicht een afkorting is van bikas ‘omdat’ (< Eng. because) (vgl. Sranan bika) wordt niet besproken.
voetnoot10
Kouwenberg bespreekt, helaas, de vraag van de oorsprong van de verschillende types predicate-clefting niet. Geen van de vier types komt, blijkens Williamson (1965), voor in het Ijo (mogelijk omdat het Ijo een SOV-taal is). De types (13a) en (13b) hebben parallellen in Kwa talen. Voor (13c) en (13d) zijn mij geen parallellen bekend.
voetnoot11
Vgl. overigens noot 1 voor de eventuele mogelijkheid van een Duitse oorsprong.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Pieter A.M. Seuren

  • over Silvia Kouwenberg


taalkunde

  • Historische taalkunde

  • Etymologie

  • Vormen (morfologie)