Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandse Letterkunde. Jaargang 8 (2003)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandse Letterkunde. Jaargang 8
Afbeelding van Nederlandse Letterkunde. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van Nederlandse Letterkunde. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.67 MB)

Scans (24.24 MB)

ebook (4.24 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandse Letterkunde. Jaargang 8

(2003)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 93]
[p. 93]

Periodiek

De achttiende eeuw loopt inmiddels een jaar achter: men is nu aangeland bij het tweede nummer van de jaargang 2001, het wordt tijd voor een inhaalslag. Maar inhoudelijk niets te klagen. Dit nummer, 33 (2001) 2, is een mooi themanummer over zelfmoord, met onder andere artikelen over een pennenstrijd over kindermoord en zelfmoord, de opvattingen over zelfmoord in de protestantse kerk in Nederland en de ‘theatrale zelfmoord’: zelfmoord in toneelstukken.

 

In Bzzlletin 31 (2002) 281 staat Joost van den Vondel centraal. Tot een halve eeuw geleden ‘morele standaard, maatschappelijk geweten en religieus oriëntatiepunt voor vrijwel alle Nederlanders’, schrijft Marijke Spies, volgens ons wat te optimistisch over het verleden. Als het niet goed gesteld is met de waardering van de Nederlandse klassiekers, dan is daar in dit bijzonder aardige nummer van Bzzlletin in elk geval weinig van te merken. Vondel als toneelschrijver, als dichter en satiricus, als gelegenheids- en liefdesdichter, ze komen alle aan bod (met medewerking van onder andere Huub Beurskens, Piet Gerbrandy, Rein Bloem).

 

De Gids 165 (2002) 5, 6, 7 is een driedubbelnummer. Driedubbel, dat valt nog nauwelijks een tijdschrift te noemen. Een huis voor ons verleden is dan ook eigenlijk een essaybundel, vermomd als aflevering van De Gids. In verschillende hoofdstukken worden uiteenlopende aspecten van de Nederlandse maatschappij en geschiedenis beschreven: van seks en emancipatie tot koloniën en God: dit is de virtuele gids voor Nederland als museum (met medewerking van onder andere Christien Brinkgreve, Thomas vonder Dunk, Tijs Goldschmidt, Gert Oostindie).

 

Per aflevering presenteert Hollands Maandblad zich zelfgenoegzamer: met dit nummer 43 (2002) 650 is na een sombere periode vol oorlog en terrorisme ‘de tijd van vooruitblikken aangebroken’. De wereld zal er nog van op horen, maar in dit nummer staan weer verschillende goede gedichten en fraaie verhalen, voorwaar ook enkele nieuwe auteurs. Compleet met enkele opiniërende stukken, lijkt Hollands Maandblad op het ogenblik nog het meest op een ouderwets, echt literair tijdschrift.

Ook enkele recentere nummers zetten

[pagina 94]
[p. 94]

deze trend voort. Het zomernummer (44 (2002) 655) is zoweer een themanummer over ‘lichaam’. Grunberg, Vroman, Heytze, Verbogt zijn bekende namen, maar dat geldt niet voor Samira el Kandoussi en Janneke Donkerlo.

 

In Madoc 15 (2001) 4 viert de redactie het vijftienjarig bestaan van het tijdschrift. Het is een themanummer over kleur in de middeleeuwen, met onder meer bijdragen over kleur in middeleeuwse handschriften, ‘effen ridders en kleurige bomen’ en middeleeuwse theorieën over de waarneming van kleuren. Geheel in stijl is het tijdschrift - voor één keer - in kleur uitgegeven. Maar ook in grijs is Madoc steeds de moeite waard, met toegankelijke artikelen over onderwerpen die niet alleen voor vakgenoten, maar ook voor de geïnteresseerde leek interessant zijn.

 

Jaap van Moolenbroek laat in Madoc 16 (2002) 1 zien hoe magister Wessel Gansfort ervoor zorgde dat hij ondanks zijn onorthodoxe ideeën uit handen van de inquisitie bleef. Hij bracht zijn controversiële standpunten niet buiten de kringen van geletterden en werd beschermd door de bisschop van Utrecht. Later werden zijn geschriften voor katholieken officieel verboden verklaard. Nicole de Bree besteedt aandacht aan Thomas Hoccleve, die als expsychiatrisch patiënt een verzameling literaire werken schreef ‘met een postmodern tintje’, de Series. De Bree schrijft over de verbondenheid van zonde, ziekte en gekte met de interpretatie van deze tekst en over Hoccleves strategie om zijn publiek voor zich te winnen. Volgens Reinier Speelman beleeft de belangstelling voor Dante's Divina Commedia een ware hausse, met drie nieuwe Nederlandse vertalingen en een groot theaterspektakel dat op dit werk gebaseerd is. Speelman gaat in op deze hausse, op de geschiedenis van Dante in Nederland en vergelijkt de drie vertalingen. W.P. Gerritsen opent een nieuwe serie, ‘Monumentale mediëvisten’ genaamd, waarvoor vier mediëvisten is gevraagd welk boek of welke geleerde diepe indruk op hen heeft gemaakt. Gerritsen vertelt over Auerbachs Mimesis. Ook een (wat late) reportage over Peter Greenaways tentoonstelling in het Groninger Museum over de middeleeuwen in het noorden.

 

In het openingsartikel van Madoc 16 (2002) 2 verhaalt Ad Tervoort over het Nederlandse studentenleven aan middeleeuwse Italiaanse universiteiten. In de middeleeuwen maakte ongeveer een op de twintig Nederlandse studenten een studiereis naar Italië, het land waar het universitaire leven het eerst tot volle bloei kwam. Italiëgangers maakten nadien goede kans op een loopbaan binnen de kerk, wereldlijke overheden, universitaire wereld of gezondheidszorg. Niet voor alle studenten liep zo'n ‘iter italicum’ goed af: zo'n vijf procent overleefde de studietijd niet, ten prooi gevallen aan bijvoorbeeld pest of syfillis. Hanno Wijsman vertelt juichend over het heropende Museum Meermanno-Westreenianum, waar oude handschriften en nieuwe media hand in hand gaan. Johan Hooge laat zien welke functie de droomvisioenen in de Queeste van den Grale hebben: ze zijn de

[pagina 95]
[p. 95]

motor van een groot deel van het verhaal en plaatsen de gebeurtenissen in een religieus perspectief. Droom en waarheid gaan samen in het verhaal, de dromen geven de personages vingerwijzingen van hogerhand. Pascal Bertrand belicht de verandering in beeldvorming (van kluizenaar tot beschermheilige) rond de heilige Antonius in het Passionael.

 

Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weijerman 25 (2002) 2 bevat artikelen over de nieuwsgaring van de achttiende-eeuwse dagboekschrijver Jan de Boer (doorJeroen Blaak), de bijdrage van Pieter van Zuylen-van Nijevelt aan het sentimentalistische discours (door Ulrike Sawicki), meiden en knechten in het dagboek van Constantijn Huygens jr. (een niet erg doorwrocht stuk van Rudolf Dekker) en over Justus van Effens onverwachte vertrek naar Brabant aan het eind van zijn leven en de mogelijke verklaringen daarvoor (door W.R.D. van Oostrom).

 

In Ons erfdeel 45 (2002) 3 een artikel over A. Roland Holst van A.L. Sötemann. Tot zover niets bijzonders. Dat de inmiddels overleden hoogleraar de prins der dichters behandelde in de reeks ‘Dichters die nog maar namen lijken’ verbaast echter wel. Sötemann constateert terecht dat Roland Holst de ene na de andere bloemlezing uitgeknikkerd wordt, en dat zijn werk nauwelijks nog bestaat voor lezers. Voor het overige een vertrouwd nummer, met veel taalpolitiek, degelijke recensies en een brede onderwerpkeuze.

 

Passionate 9 (2002) 5 bevat een ‘minispecial’ over Fouad Laroui, met bijdragen van Abdelkader Benali (interview), Toef Jaeger (over het proza) en Evelien Chayes (over zijn dichtbundel). In het reguliere deel van dit nummer onder andere poëzie van Ronald Ohlsen en Ruben van Gogh.

 

De poëziekrant is op het ogenblik wel een van de aardigste literaire tijdschriften. Onverstoorbaar besteedt het aandacht aan de poëzie. In een en hetzelfde interview kom je vragen tegen als ‘is je werk autobiografisch’ en ‘Vrouw dood en jazz lijken wel je voornaamste preoccupaties te zijn - na de poëzie uiteraard’. Dat ‘uiteraard’ doet het hem: volkomen vanzelfsprekend is het belang dat interviewer Renaat Ramon en dichter Adriaan de Roover aan hun marginale levensrechtvaardiging besteden. In dit nummer (26 (2002) 3) ook aandacht voor Robert Anker, Gerard Reve en Ruben van Gogh.

In nummer 26 (2002) 4 is (bloed)serieuze aandacht voor Anneke Brassinga, en natuurlijk voor de alweer voorbije poëziezomer Watou. Een mooi persoonlijk leesverslag over Jotie T'Hooft is het hoogtepunt van nummer 26 (2002) 5, waarin ook Eddy van Vliet en Paul Bogaert aan de orde komen.

 

Queeste is ouderwets, degelijk en echt voor de die hards onder de mediëvisten. Maar deze keer toch ook een artikel met een wat actueler aandoend onderwerp: ‘vrouwen en mobiliteit in de Nederlanden’, onderzocht aan de hand van Mediolatijnse teksten (door Katrien Heene). Verder in dit nummer, 9

[pagina 96]
[p. 96]

(2002) 1, een artikel van Herman Brinkman over de relatie tussen de auteursbiografie van Jan Moritoen, een van de dichters van het Gruuthusehandschrift, en de aan hem toegeschreven teksten. En Helmut Tervooren en Martina Klug beschrijven, editeren en becommentariëren een tot nog toe onbekende liedcyclus uit het Gaesdonkse verzamel-handschrift MS 37 die de sfeer ademt van de devotio moderna.

 

De Revisor 29 (2002) 2 is een ultrakort prozanummer vol verhalen van maximaal 500 woorden. De redactie wil het korte verhaal de aandacht geven die het verdient. Het grootste deel is een bloemlezing uit de wereldliteratuur, maar er staat ook mooi nieuw werk in van de redactielieden, en van Peter Drehmanns, Herman Franke (vooral hij) en Maarten Biesheuvel (vooral leuk voor de liefhebber).

Nummer 29 (2002) 3 is weer een regulier nummer, en een vrijwel voorbeeldige aflevering van wat een literair tijdschrift zou kunnen zijn, of: lang geweest is. Een artikel over Hermans over Céline, een scatologisch gedicht van Atte Jongstra, een prozadebuut (jawel): Paul Dijstelberge, poëzie uit Zuid-Afrika en Korea, en zelfs een poëziedebuut: Lodwijk van Oord dat de sporen van de invloed van redacteur Ilja Leonard Pfeijffer draagt.

 

In TNTL 118 (2002) 2 heeft de redactie zoals meestal gezorgd voor een evenwichtige spreiding van letterkundige artikelen over de verschillende periodes. Erwin Huizenga richt zich op een deeloverlevering van Cyrurgie, een tekst van de beroemdste Vlaamse chirurg uit de veertiende eeuw. Hij laat zien wat de vele veranderingen die in de tekst zijn aangebracht zeggen over de compilator ervan. I. Decloedt schrijft over de contacten van Frederik van Eeden met Oostenrijk en de Oostenrijkse literatuur op basis van de helaas slechts fragmentarisch overgeleverde correspondentie van Van Eeden met Oostenrijkse auteurs. Jos Houtsma vergelijkt ‘het lied van de boerman’ in de Boere-Klucht (1612) van Samuel Coster met de vier oudst bekende Nederlandse parallelteksten. TNTL gaat met haar tijd mee en heeft boekbeoordelingen en signalementen nu ook op het web staan.

 

In TNTL 118 (2002) 3 gaat de aandacht uit naar enkele klassiekers, in artikelen over ‘erosie in Nooit meer slapen’ (door Jeroen Paalvast), de thematische structuur van Couperus' roman Metamorfoze (door P. Kralt) en een Latijnse liturgische bron voor het Egidiuslied (door Gertjan Postma); daarnaast schrijft A.M. Duinhoven in een taalkundig artikel over enkele soorten negaties. Spannend is de discussie tussen Erik Spinoy en Thomas Vaessens over de interpretatie van Nijhoff en Van Ostaijen, waarbij de heren recht tegenover elkaar gaan staan. Leuk en zinnig, dit soort discussies zou vaker in de vakbladen gevoerd moeten worden.

 

De Vestddijkkroniek blijft bewondering afdwingen voor de vasthoudendheid waarmee men uithoeken van gebaande paden blijft zoeken. Aflevering (2002) 99 is een themanummer over Forum, dat wil zeggen een gedeeltelijke verzameling van de voordrachten van het Forum-

[pagina 97]
[p. 97]

symposium dat vorig jaar werd gehouden. Het nummer wordt uitgevuld - zo presenteert de redactie het min of meer zelf - met artikelen van René Marres (over de Menno ter Braak-biografie van Léon Hanssen) en Emanuel Overbeeke, over Vestdijk als muziekcriticus.

 

In Vooys 20 (2002) 1 vertelt Frits van Oostrom over zijn ervaringen als Universiteitshoogleraar in Utrecht, en dat zal hij deze jaargang blijven doen. Men kan er in lezen welke indruk Fay Lovsky op hem heeft gemaakt. Het is een interessant nummer, onder andere over Nabokov (de ondertitel ‘De roman Pnin ontmaskerd’ is wat sensatiezoekerig, het artikel is goed), en ook heeft Vooys het getroffen met de bijdrage van Jef Rademakers over Gerard Reve.

 

Yang is een postmodern tijdschrift - in de goede zin van het woord dat men niet bang is voor extremen, noch voor grenzen. Een cultural studies-benadering van taalgebruik in het Derde Rijk staat naast ‘Hit Me’, een privé popkroniek van Bart Meuleman, die als writerin-residence mag doen waar hij zin in heeft. In dit nummer 39 (2002) 1 is aandacht voor de anti-globaliseringsbeweging, maar er blijft ruimte voor de poëzie van Arjen Duinker. Yang 39 (2002) 2 is, jawel, een themanummer over experiment en engagement in de jaren zestig. Misschien wel vooral over de erfenis van de jaren zestig, veel essays behandelen eerder cultuurgeschiedenis en theorievorming dan de periode zelf. Veel ideologiekritiek en alweer cultural studies (met onderwerpen als feminisme, Godard, Planet of the Apes, Normail Mailer).

Het oorspronkelijk Vlaamse Zacht Lawijd 2 (2002) 1 - vernoemd naar een dichtregel van Richard Minne - heeft versterking gekregen vanuit Den Haag, de kringen rondom het Letterkundig Museum. Het is daar niet vlotter of toegankelijker van geworden. Het blad is een toevluchtsoord voor een ouderwets documentaire benadering van literatuurgeschiedschrijving. Met onderwerpen als Van de Woestijne, Jan Greshoff, Ter Braak, De Gemeenschap staat het niet in de voorhoede van de literatuurgeschiedschrijving, maar voor de neerlandistiek is het een combinatie om in de gaten te houden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken