Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandse Letterkunde. Jaargang 10 (2005)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandse Letterkunde. Jaargang 10
Afbeelding van Nederlandse Letterkunde. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van Nederlandse Letterkunde. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.05 MB)

Scans (3.16 MB)

ebook (5.49 MB)

XML (1.02 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandse Letterkunde. Jaargang 10

(2005)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 155]
[p. 155]

Kortaf

J. Nooseman, Beroyde student & J. Noozeman, Bedrooge dronkkaart. Bezorgd door Ineke Grootegoed, Arjan van Leuvensteijn en Marielle Rebel. Stichting Neerlandistiek VU Amsterdam (nr. 47) / Nodus Publikationen Münster 2004. ISBN 90-72365-84-4 / 3-89323-747-X. €30,00.

In het essay over klucht en blijspel in Nederlandse literatuur, een geschiedenis, neemt Gillis of Jelis Noozeman (1626-1682) een centrale positie in. Het werk van deze acteur en schrijver wordt representatief geacht voor de klucht uit het begin van de zeventiende eeuw. Ondanks de toenemende populariteit van de klucht toen, is er - afgezien van belangrijke bijdragen van met name Van Stipriaan - nog relatief weinig onderzoek naar dit populaire toneelgenre gedaan, in vergelijking met de tragedie bijvoorbeeld. Wellicht zal het onderzoek gestimuleerd worden nu meer en meer kluchten beschikbaar komen op DBNL of Ceneton (Census Nederlands Toneel; www.let.leidenuniv.nl/dutch/ceneton/index.html) en in edities. Er bestond al een editie van Noozemans Lichte Klaartje (Leuvensteijn & Stuart, 1999). Het is een verheugend feit dat een drietal Amsterdamse onderzoekers, onder wie opnieuw Van Leuvensteijn, nu een uitgave heeft verzorgd van nog twee kluchten van Noozeman.

In de reeks waarin ook Lichte Klaartje verscheen, de Stichting Neerlandistiek VU Amsterdam, zijn de kluchten Beroyde student (1646) en Bedrooge dronkkaart, of dronkke-mans hel (1649) voorzien van een flinke inleiding en talrijke annotaties. Het boek is bedoeld voor ver gevorderde studenten Nederlands en vakspecialisten, en zo oogt het ook. Het ziet er met een grijzige omslag en standaard typografie bepaald niet uitnodigend uit. In dit opzicht passen vorm en inhoud goed bij elkaar; ook de inleiding en de annotaties zijn duidelijk niet gericht op een lekenpubliek. Dit komt weliswaar het niveau ten goede, maar het lijkt er ook op alsof de tekstbezorgers ervan uitgaan dat een publiek van gespecialiseerde neerlandici niet meer aangesproken of uitgedaagd hoeft te worden.

In de inleiding gaan de tekstbezorgers in op leven en werk van Noozeman, voorts worden verschillende thema's uit de kluchten behandeld in hun historische context: studentenleven, toverij en toverijgeloof en huwelijksmoraal. Ook wordt in de inleiding aandacht

[pagina 156]
[p. 156]

besteed aan de komische strategie van Noozeman, waarmee de kluchten - zeer waardevol - gesitueerd worden binnen de verworvenheden van het onderzoek hiernaar. De brede opzet van de inleiding botst helaas met de detaillistische onderzoeksblik van de editeurs. De lezer loopt het risico te verdrinken in de grote hoeveelheid aan feitjes en verantwoordingen. Een helpende hand, bijvoorbeeld door een duidelijke opzet - eerst een inleiding op de inhoud van de kluchten voordat details over de thematiek besproken worden - wordt niet geboden. Diezelfde lezer wordt geacht, eveneens zelfstandig, allerlei grotere verbanden te kunnen leggen. Hoe heeft Noozeman zich bijvoorbeeld bewogen op het snijvlak van toneelspelen en -schrijven? Welke invloed had het op de waardering van zijn werk dat Noozeman zich zowel in de elitaire kringen rondom de schouwburg, als op kermissen bewoog? Aan deze en talloze andere cultuurhistorische vragen, van minstens evenveel belang als de minutieuze details over de afkomst van Noozeman of de precieze opvoeringsdata van zijn stukken, wordt voorbijgegaan. En de enkele keren dat dergelijke cultuurhistorische aspecten wel ter sprake worden gebracht, ontbreken onderbouwing en diepgang. Dit alles komt leesgemak en -genot niet ten goede.

Ook de annotaties lijken hier geenszins op gericht. Wanneer de lezer elke annotatie goed in zich op zou willen nemen, blijft er van de oorspronkelijke tekst, die zeer vermakelijk is, weinig over. Het is keurig dat de editeurs het vermelden wanneer zij een bepaalde woordverklaring in een bijzondere bron hebben aangetroffen of wanneer zij geen of slechts een twijfelachtige betekenis hebben gevonden, maar zeer specifieke details over de vindplek in het WNT en bedankjes aan mensen die hulp hebben geboden bij de zoektocht naar de juiste betekenis horen mijns inziens niet in de annotaties thuis. Tekenend is bijvoorbeeld de annotatie bij regel 227 van de Beroyde student, waarin onder andere het woordje ‘bon’ verklaard wordt. Is het werkelijk noodzakelijk te vermelden dat de betekenis, ‘goed’, afkomstig is uit het Van Dale groot woordenboek Frans-Nederlands, meer specifiek uit de tweede druk uit 1990 onder de tweede betekenis van ‘bon’? Anderzijds hoort de nauwkeurige annotatie tot de pluspunten van de editie; juist in deze kluchten, waarin het gebruik van ironie en volkstaal hoogtij viert, kan een gedetailleerde annotatie veel verduidelijken.

Het taalgebruik is onderwerp van een eveneens zeer nauwgezette taalkundige beschrijving in de bijlage. Hierin wordt aandacht besteed aan fonologie, morfologie en syntaxis. Op een overzichtelijke manier en aan de hand van voorbeelden wordt uiteengezet hoe de kluchten taalkundig in elkaar steken. Of het de opzet is geweest deze beschrijving af te zetten tegen contemporain taalgebruik - wellicht meer in het bijzonder binnen de klucht - weet ik niet. Hiertoe lijkt af en toe een aanzet gedaan te worden, maar echt overkoepelende conclusies worden niet getrokken. Wederom is het aan de lezer zelf de interessante verbanden te leggen.

Dat het beschikbare kluchtenmateriaal is uitgebreid met een nauwkeurige uitgave van twee van Noozemans kluch-

[pagina 157]
[p. 157]

ten, is iets wat we moeten koesteren. Deze editie moet beschouwd worden als een studieboek voor een beperkt, gespecialiseerd publiek, dat hiermee een degelijke basis voor verder (cultuurhistorisch) onderzoek wordt geboden.

 

Nina Geerdink

Kees Snoek, E. du Perron. Het leven van een smalle mens. Amsterdam (Nijgh & Van Ditmar) 2005, 1246 bladzijden, ISBN 90 388 69541. €39,90.

Eddy du Perron heeft in zijn korte leven nauwelijks in Nederland gewoond. Toch kon hij een van de belangrijkste Nederlandse schrijvers uit het interbellum worden, niet het minst door zijn vriendschap met Menno ter Braak en zijn redacteurschap van Forum. Deze twee gegevens behoren tot Du Perrons levensverhaal, dat in grote lijnen bekend is. Immers de negen delen Brieven, de vier delen Briefwisseling 1930-1940 met Ter Braak en het hoge autobiografische gehalte van veel van Du Perrons fictie, met natuurlijk de roman Het land van herkomst als het meest aansprekende voorbeeld daarvan, geven bij elkaar een uiterst royaal beeld van een intrigerend leven. Ofschoon Du Perrons renommee een biografie volkomen rechtvaardigt, kan de bekendheid van een groot aantal cruciale episoden uit diens leven een nadelige omstandigheid zijn die voor alles nieuwsgierig maakt naar het onbekende en nieuwe dat een biograaf weet toe te voegen.

De neerlandicus Kees Snoek, die in 1990 promoveerde op de biografische studie De Indische jaren van E. du Perron, heeft nu, in 2005, het volledige verhaal van Du Perrons leven gepubliceerd in E. du Perron. Het leven van een smalle mens, een zeer omvangrijke biografie van ruim twaalfhonderd bladzijden. Het levensverhaal zelf telt bijna duizend pagina's en is verdeeld over drie delen en negenenveertig hoofdstukken van gemiddeld twintig bladzijden. Een korte epiloog over Du Perrons naleven sluit de eigenlijke biografie af. Daarna volgen nog tweehonderdvijftig pagina's met bronnenlijsten, een primaire en secundaire bibliografie, de noten, een naam- en zaakregister en een lijst Maleise woorden.

De levensgeschiedenis wordt chronologisch gepresenteerd; de jaartallen in de titels van de drie delen refereren aan essentiële momenten uit Du Perrons bestaan. Het eerste deel, ‘Jeugd in Indië’, heeft betrekking op de periode 1899, het jaar dat Du Perron geboren werd, tot 1921, het jaar dat hij en zijn ouders Indië verlaten. Deel twee heet ‘Europa - het vrije bestaan’ en behandelt de periode 1921-1932, waarin Du Perron vooral in België en Parijs ‘als een jeugdig en enigszins excentriek rentenier’ onder meer betrokken raakt bij enige avant-gardistische literaire activiteiten en op het amoureuze vlak een confronterende leerschool doorloopt. Het derde deel eindigt in 1940, wanneer Du Perron sterft, en begint in 1932, het jaar waarin hij trouwt met de vrouw van zijn leven Elisabeth de Roos, het jaar ook waarin duidelijk wordt dat het familiekapitaal op is zodat hij nu, in de woorden van de titel, moet ‘Schrijven om den brode’.

[pagina 158]
[p. 158]

Binnen dit raamwerk passeren alle markante zaken en gebeurtenissen die we kennen uit de fictionele en niet-fictionele bronnen de revue: van het échec van Du Perrons relatie met Clairette Petrucci en het fiasco van het avontuur met de Oxfordse studente Evelyn Blackett tot de mesalliance van zijn huwelijk met het door hem bezwangerde dienstmeisje Simone Sechez, de zelfmoord van zijn vader en het overlijden van zijn moeder; van de contacten met Paul van Ostaijen, Pascal Pia, André Malraux, Jan Greshoff, Adriaan Roland Holst, J.J. Slauerhoff, Carel Willink en Menno ter Braak tot de Prisma-discussie, het befaamde essay Uren met Dirk Coster, de vier moeizame jaren van Forum en Du Perrons Multatuli-boeken.

Het spreekt haast vanzelf dat in deze biografie de verhouding tussen autobiografische fictie en biografische werkelijkheid een centrale plaats inneemt. Snoek is erin geslaagd een minutieuze reconstructie van die werkelijkheid te geven, niet in de laatste plaats door vele nieuwe bronnen te gebruiken zoals onder andere dagboekaantekeningen, de bewaard gebleven correspondentie tussen Du Perron en De Roos, brieven uit privé-collecties, en de verslagen van gesprekken die J.H.W. Veenstra in de jaren zestig en zeventig voor zijn onvoltooid gebleven biografie voerde met velen die Du Perron nog gekend hebben. Al deze bronnen stellen Snoek in staat te doen wat hij in de inleiding aankondigt: de precieze verhouding traceren tussen met name de romanfeiten van Het land van herkomst en de biografische realiteit. Het bestaande beeld van Du Perron wordt aldus vooral genuanceerd en gecompleteerd, en daarin is de winst van deze biografie gelegen. Op één uitzondering na verschaffen de nieuwe bronnen geen wezenlijk nieuwe inzichten in Du Perrons leven en werk, hoezeer die ook nog eens belicht worden door een veelzijdige contextualisering van historische, sociologische, politieke, algemeen-culturele en literaire aard.

Regelmatig is erop gewezen dat biografen nogal eens aan volledigheidswaan lijden. Ook Snoek heeft dat ongerief niet geheel op afstand kunnen houden. Omdat de synthese van een selecterende en ordenende visie minder prominent is dan de chronologische registratie van talloos veel feiten en feitjes laboreert de biografie zo nu en dan aan een uitvoerigheid, zo niet wijdlopigheid die, gevoegd bij het opsommend karakter van behoorlijk wat passages, de lectuur soms een vermoeiende affaire maakt. Daar staat tegenover dat Snoek sommige episoden van Du Perrons boeiende leven trefzeker evoceert.

Dat geldt in hoge mate voor die momenten, hier voor het eerst belicht, waarin de vergaande implicaties van Du Perrons zogenaamde retrospectieve jaloezie een rol spelen. Die jaloezie, zo weten we van Du Perrons fictionele alter ego Arthur Ducroo uit Het land van herkomst, is maniakaal gericht op het eerdere liefdesleven van Jane, de ‘Ene’ naar wie zo lang is gezocht. In werkelijkheid trof Du Perrons obsessieve afgunst de auteur en regisseur Johan de Meester jr. (1897-1986), met wie Elisabeth de Roos in 1927 een kortstondige relatie had. Voor Du Perron was deze man een ordinaire rokkenjager die de integriteit van zijn verhouding met De Roos aantastte zolang hij, De Meester,

[pagina 159]
[p. 159]

nog ongewroken rondliep. Deze jaren voortwoekerende jaloezie, door Du Perron zelf als een ziekte, als een ‘kanker’ onderkend, bracht hem op het idee De Meester letterlijk zodanig aan te pakken dat hij in zijn dagboek noteerde welke maximumstraffen het Nederlandse Wetboek kent voor verschillende vormen van mishandeling, onder meer die met voorbedachte rade met de dood als gevolg. Omdat een ontmoeting uitbleef, kon deze psychose pas verdwijnen door een radicale verandering, en die werd gevonden in een terugkeer naar Indië, Du Perrons land van herkomst. Niet de gevreesde aanslag op de ongebonden individualiteit van ‘de smalle mens’ door collectivistische ideologieën van links en rechts in Europa, niet een precaire financiële situatie gaven de doorslag om in 1936 terug naar Indië te gaan, zoals tot nu toe werd aangenomen. Slechts Du Perron en zijn vrouw wisten dat zijn vertrek eigenlijk een vlucht was, in de eerste plaats voor ‘de ziekte’, zoals Du Perron in zijn dagboek stelt: ‘Als ik die in Indië niet kwijtraak, ga ik eraan kapot. Bij bijna alle mislukkingen heb ik het gevoel dat dit toch mij in de 1e plaats heeft ondermijnd.’ Het beginsel van de chronologie dicteert dat deze kwestie van levensbelang in fragmenten beschreven wordt. In hoeverre Du Perron slaagde in zijn opzet, wat de mogelijke oorzaken van deze exceptionele jaloezie zijn: het zijn vragen die niet beantwoord worden. Het enige dat Snoek er nog over opmerkt, honderden bladzijden en twee jaar verder, is dat het ‘fantoom’ De Meester in Indië wat vervaagd was.

Du Perron is thans een schrijver van wie slechts één titel courant is: Het land van herkomst. De rest van zijn omvangrijke oeuvre - romans en verhalen, poëzie, essays en kritieken - wordt waarschijnlijk alleen gelezen en bestudeerd in kringen van genootschap en universiteit. De zeer vele naoorlogse reflecties op persoon en werk van Du Perron, zowel de positieve als de negatieve waarvan Snoek in de epiloog een summiere impressie geeft, vormen evenwel de overtuigende bewijzen van zijn onverminderde aanwezigheid in onze cultuur. De hier besproken biografie, met drie prachtige fotokaternen, draagt daar ondanks de gesignaleerde onvolkomenheden niet weinig aan bij.

 

Hans Anten


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Beroyde student en Bedrooge dronkkaart, of Dronkke-mans hel

  • over E. du Perron. Het leven van een smalle mens


auteurs

  • Nina Geerdink

  • Hans Anten