Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandse Letterkunde. Jaargang 20 (2015)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandse Letterkunde. Jaargang 20
Afbeelding van Nederlandse Letterkunde. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van Nederlandse Letterkunde. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.93 MB)

Scans (11.13 MB)

ebook (3.22 MB)

XML (0.92 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandse Letterkunde. Jaargang 20

(2015)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 211]
[p. 211]

[2015/3]

Het dichterschap in scène gezet
Een inleiding
Carl de Strycker, Mathijs Sanders, Yves T'Sjoen & Bert van Raemdonck

NEDLET 20 (3): 211-214
DOI: 10.5117/NEDLET2015.3.DEST

Op 7 mei 2015 vond in Poëziecentrum de studiedag ‘Het dichterschap in scène gezet’ plaats, georganiseerd door Yves T'Sjoen van de Universiteit Gent (onderzoeksgroep Teksteditie Literatuur in Vlaanderen), Bert van Raemdonck (coördinator van het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde) en Carl De Strycker (Poëziecentrum).

Deze bijeenkomst was al de vijfde in een reeks met workshops waarin het organiserende team onderzoekt hoe gedichten functioneren binnen een andere context dan de oorspronkelijke, of in een andere tekstuele omgeving. De interesse gaat uit naar de manipulaties die daarbij uitgevoerd worden en welke de eventuele literair-strategische motieven hiervoor zijn. Twee jaar geleden was het onderwerp van de studiebijeenkomst ‘De dichter-editeur’. Bij die gelegenheid keken we naar de werkwijze van dichters die het werk van andere dichters bloemlezen, naar de poëticale affiniteiten, naar literair-strategische achtergronden alsook naar de wijze waarop een beeld wordt opgehangen van de gebloemleesde dichter. Een jaar eerder handelde de samenkomst over ‘Remakes/Reprises. Recyclages van gedichten(reeksen) in de moderne Nederlandstalige poëzie’, waarbij de onderzoekfocus lag op de vraag hoe dichters bij zelfbloemlezingen, of dus auteursedities waarvoor een keuze is gemaakt uit de eigen literaire productie, omgaan met eerder gepubliceerd werk. De herschikkingen, emendaties en toevoegingen zijn onder de loep genomen en poëticaal of literair-strategisch geïnterpreteerd. Het resultaat van die namiddag kan worden nagelezen in een themanummer van de Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Toen we beide vermelde werksessies voorbereidden, was een van de vragen of het centrale thema (het fenomeen van het bloemlezen) moest wor-

[pagina 212]
[p. 212]

den beperkt tot de Nederlandstalige literatuur. Om pragmatische redenen hebben we beslist dat de vermelde sessies enkel over Nederlandstalige literatuur zouden handelen, maar we namen ons voor ook een aflevering van de jaarlijkse studienamiddag te wijden aan Nederlandstalige dichters die aan de slag gaan met anderstalige poëzie - als vertaler, als promotor of cultuurbemiddelaar, als bloemlezer. Die studienamiddag vond in het voorjaar van 2014 plaats onder de titel ‘Poëziebemiddelaars. Beelden van anderstalige poëzie in de Nederlandse literatuur’.

Beeldvorming was tijdens elk mini-symposium een cruciaal aandachtspunt. Vragen zoals ‘op welke wijze stelt een auteur zijn poëtica bij’, ‘hoe en vanuit welke strategische overwegingen initieert een Nederlandstalige dichter of vertaler een anderstalige auteur/tekst in de Nederlandse literatuur’ of ‘welk beeld schept een auteur van een collega-schrijver’ kwamen uitgebreid aan bod. Dit zijn vragen die zonder meer raken aan het onderwerp van de studiedag in 2015, namelijk: ‘hoe manipuleert een dichter in en buiten zijn werk het beeld dat anderen van hem/haar hebben’, of: ‘hoe geeft hij zijn posture vorm’. Het is een onderzoeksvraag die de jongste tijd, in het verlengde van de aandacht voor het literair-strategische handelen van de auteur en de cultuursociologische benadering van literatuur, ook in de neerlandistiek op steeds meer aandacht kan rekenen. Het is evenwel voor het eerst dat verschillende bijdragen over de posture van moderne en hedendaagse dichters in het Nederlandse taalgebied worden gebundeld.

Een theoretisch-methodologische inleiding kan hier achterwege blijven, niet enkel omdat het werk en het begrippenapparaat van Jérôme Meizoz en Ruth Amossy ondertussen gemeengoed zijn voor universitaire neerlandici maar ook omdat elk van de auteurs die met de theorieën en de concepten aan de slag gaat in dit themanummer er een eigen invulling aan geeft. Elke bijdrage presenteert een theoretisch kader dat in functie van de bruikbaarheid voor de behandelde casus naar eigen inzicht aangepast en misschien wel verbeterd wordt.

In de eerste bijdrage wordt bestudeerd hoe in de recente neerlandistische literatuurgeschiedschrijving met het begrip en het concept ‘auteurschap’ wordt omgesprongen. Literaire auteurs zijn in de loop van de geschiedenis steeds autonomer en professioneler gaan werken. Maar wordt daarmee wel genoeg recht gedaan aan de problematische term ‘auteurschap’? Om dat te onderzoeken analyseren Gerard Bouwmeester, Nina Geerdink en Laurens Ham de recente Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, waarin de onderzoekers een opmerkelijke veelstemmigheid aantreffen. De bijdrage laat vermoeden dat de neerlandistiek een krachtig en

[pagina 213]
[p. 213]

breed gedeeld theoretisch kader over auteurschap ontbeert, terwijl omringende landen daar wel over lijken te beschikken.

De andere bijdragen in dit themanummer proberen het begrip dan ook verder te omschrijven. Mathijs Sanders onderzoekt welke heuristische functies het concept posture van Jérôme Meizoz kan hebben om de zelfpresentatie van auteurs in brieven te onderzoeken. Het onderzoeksobject zijn de onlangs uitgegeven brieven van Herman Gorter aan zijn ‘geheime geliefden’. Sanders vraagt zich af hoe Gorters schrijverschap daarin wordt geënsceneerd, en vooral: door wie? Een eenduidig antwoord op die vragen is onmogelijk. Geliefden en tijdgenoten maar ook latere tekstbezorgers, literatuurhistorici en schrijvers dragen aan die enscenering bij.

Sinds de tweede helft van de twintigste eeuw wordt ons idee van ‘auteurschap’ in een aanzienlijke mate mee bepaald door het beeld dat we van schrijvers in de media, zoals op televisie, te zien krijgen. Kunnen we het concept posture ook gebruiken indien wordt bestudeerd welk beeld we van een auteur krijgen door hem of haar op televisie te zien? Jeroen Dera zoekt het uit door te kijken naar de manier waarop Jacques Hamelink in de late jaren zestig op de Nederlandse televisie is geportretteerd. Naast posture blijkt ook imago in dat verband een theoretisch belangrijke term.

Méér termen worden geïntroduceerd en gehanteerd door Matthieu Sergier. Hij vertrekt van een vraag die alleen schijnbaar eenvoudig klinkt: wat voor dichter is Peter Verhelst? Sergier tracht de vraag te beantwoorden door termen uit de discoursanalyse, zoals ethos, scenografie en paratopie, te hanteren. Dat instrumentarium blijkt erg vruchtbaar en toch nog ontoereikend: met zijn avontuurlijke werk en meanderende literaire parcours ontsnapt Verhelst telkens weer aan een bepaald ‘auteurs’-kader.

Ramsey Nasr ten slotte laat zich ook moeilijk in één beeld vatten. Als voormalig stadsdichter van Antwerpen en Dichter des Vaderlands in Nederland heeft hij het voorbije decennium een bijzondere rol gespeeld in het literaire landschap van ons taalgebied. Als publieke intellectueel bepaalde hij gedurende een zekere periode mee het beeld van een geografisch gebied, maar ook van zichzelf als dichter. Door sommige verwachtingen in verband met poëzie retorisch op te rekken, slaagt Nasr erin om zijn eigen politieke opvattingen met succes uit te dragen, wat ook gevolgen heeft voor de beeldconstructies van zijn schrijverschap in de media en elders. Volgens Odile Heynders illustreert Nasr daarmee hoe de dichterlijke autoriteit in een complexe maatschappelijke context als kritisch referentiepunt kan fungeren.

Deze vijf gevalstudies laten de disparaatheid zien van onderzoek dat zich zowel richt op de wijze waarop schrijvers het eigen auteurschap in

[pagina 214]
[p. 214]

beeld brengen als de manier waarop derden (critici, audiovisuele media et cetera) particuliere beelden construeren. Dat geldt overigens ook voor de recensies die in deze aflevering zijn opgenomen, in casu over wetenschappelijke boekpublicaties waarin beeldvorming een onderzoekfocus is. Postures littéraires, zoals in de titel van Meizoz, is per definitie een meervoud. De polyfone beeldvorming van literatuur en auteurs maakt deel uit van het onderzoek naar literatuur in context.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Carl De Strycker

  • Mathijs Sanders

  • Yves T'Sjoen

  • Bert Van Raemdonck