Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 2 (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 2
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.98 MB)

Scans (9.93 MB)

XML (1.24 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 2

(1898)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Benoorden Moerdijk.

Nederland en Vasco da Gama. - Ambon. - Indische petroleum en Nederlandsche kapitalisten. - Onze handel op China. - Curaçao. - Prins Ariò van Soerakarta. - Het nieuwe pantserschip. - Ch. Bisschop. - Daniel Franken Dzn. - Mr. H. Viotta. - Willem Kes. - De Rembrandt-Tentoonstelling. - Gladstone.

Het Fransche weekblad L'Illustration, waar Henriot zijn soms nog-al aardig gedachte spotprentjes in maakt, had van de week een parodie op het tooneel van de Portretten uit Hernani; bij het portret van Christoffel Colombus gekomen, wordt den verbluften Yankee toegevoegd: ‘Ingrat... Salue... Il t'a découvert!’

Het koddige ligt vooral in het persoonlijk voornaamwoord, maar een feit is het toch, dat de groote ondernemingen, die eeuwen geleden door Spanje en Portugal op touw gezet zijn om de onbekende wereld te veroveren, die landen zelf bitter weinig duurzaam voordeel hebben opgeleverd en al kan men in onzen practischen tijd en van een bij uitstek practisch volk niet verwachten dat er één schot minder gelost zal worden tot vernieling van den tegenstander, die ‘den ander ontdekt’ heeft - de wereld heeft aan den moed en de volharding van onversaagde mannen als Columbus en Vasco da Gama ontzaglijk veel te danken, de koloniën bezittende landen in de eerste plaats, en het is dus niet meer dan billijk dat het vierde eeuwfeest van Vasco da Gama's ontdekking te Lissabon gevierd wordt niet door Portugal alléén.

Nederland is bij deze gelegenheid niet achtergebleven; integendeel. Ons land genoot de eer, dat de plechtige aanbieding van den lauwerkrans, in de feestvergadering van het Portugeesch Aardrijkskundig Genootschap op 16 dezer als hulde van Nederland aan het vaderland van den onsterfelijken zeevaarder, door Reuter's agentschap de wereld rondgeseind werd. En koning Luis zal de misschien even opkomende gedachte, dat het Nederlanders waren, die het eens zoo uitgestrekte Portugeesch Oost-Indië tot een brokje van het eiland Timor lieten inkrimpen, zeker van zich afgezet hebben om slechts het mooie te gevoelen van deze huide - de eenige van dien aard, al waren Frankrijk, België, Engeland en andere landen vertegenwoordigd door buitengewone afgezanten en door een vredelievend vlootvertoon van machtige oorlogsschepen in de monding van de Taag.

Wij hadden daar, zooals men weet, de Evertsen heengezonden: een van die goede nieuwerwetsche oorlogschepen, waarmede wij, al zijn ze ook klein, beter voor den dag komen in den vreemde, dan wij het een jaar of wat geleden in Amerika gedaan hebben met de Van Speyk - mooie naam, maar nietswaardig oorlogsschip. Juist heeft onze regeering voorgesteld, onze nieuwe vloot van gepantserde schepen met een flink schip van 5000 ton te vergrooten, een zwaar bewapenden en sterk gepantserden oorlogsbodem, waarin men misschien alleen zal afkeuren dat hij wat klein is voor een linieschip (slagschip), en veel te langzaam loopt voor een kruiser: 16 mijl. Maar de deskundigen vorzekeren dat een oorlogsschip van dit model juist is wat wij noodig hebben ten behoeve van onze koloniën en, zoo noodig, van onze eigen kustverdediging; het zal toch al bijna vier en een half millioen gulden kosten en reuzenschepen van 15,000 ton zijn een weelde, die een kleine staat als Nederland zich niet mag veroorlooven... Zij voegen er voorzichtiglijk bij, dat men door dit ééne schip niet gebonden is, en indien later - misschien al zeer spoedig - bleek dat de snelle, licht gepantserde schepen in een zeegevecht de voorkeur verdienen boven zwaarder en machtiger, maar ook loggere linieschepen, of omgekeerd de later te bouwen oorlogsvaartuigen niet van hetzelfde model behoeven te zijn als dit. Men zegge nu niet: al die schepen zijn voor ons land overbodig. Mocht 't nooit noodig wezen! - dat zal ieder beamen; intusschen, het kàn noodig wezen, en dan hangt wellicht ons volksbestaan er van af, of onze weermiddelen gereed en goed zijn.

Aan den tijd waarin Hollanders en Portugeezen elkaar de loef trachtten af te steken in Indië, doet ook Ambon denken, het Molukkeneilandje met zijn leelijke stad en zijn prachtige baai, dat in den ambtelijken naam - Amboina - en in den naam van zijn bouwvallig kasteel nog de herinnering bewaart aan de heerschappij van de Portugeezen en de victorie, door Houtman op hen behaald; dat onlangs zoo gruwelijk geteisterd is door een aardbeving. Of eigenlijk is 't, naar nu blijkt, geen aardbeving geweest, maar het begin van een verzakking, die wellicht daarmee zou eindigen, dat het stadje op zekeren dag plotseling in den door grotten ondermijnden bodem verzwolgen zou worden, zonder een spoor na te laten. De mijnen-ingenieurs, die de regeering er heen gezonden heeft, raden ook aan, Ambon te verlaten en den zetel van het gewestelijk bestuur naar de kust van Ceram over te brengen. En zoo is dan de specerijen-stad gedoemd om te verdwijnen!

Al is dit een weemoedig denkbeeld, om de herinneringen, die met Ambon verbonden zijn - het plaatsje heeft sinds lang niet meer het handelsbelang van een paar eeuwen geleden. De ondernemingsgeest richt zich elders heen, tegenwoordig; naar steenkolen, gond, petroleum, enz. Na Sumatra en Java wordt in den laatsten tijd vooral het noorden van Celebes doorkruist door snuffelaars, en machtige ondernemingen vestigen zich waar men vermoedt dat een deel der lang verwaarloosde natuurlijke schatten in den Indischen grond huist. De ondernemingsgeest schijnt wakker te worden - en, vreemd toch, een man aan wiens woord gewicht gehecht wordt, sprak dezer dagen in een van onze groote bladen juist naar aanleiding van de maatschappijen, die de rijkdommen van Indië's bodem ontginnen, van den Jan-Salie geest. Maar hij had daarbij het oog op ons deel in den Oost-Aziatischen handel, want het is niet genoeg petroleum te verzamelen, men moet die ook aan de markt brengen. En het machtige Amerikaansche verbond, dat den verkoop van dit voortbrengsel uitsluitend in handen zou willen hebben, om de verbruikers geheel afhankelijk van zich te maken; doet pogingen om ook den Indischen petroleumhandel in te palmen. De regeering is tusschenbeide gekomen, om te beletten dat deze Nederlandsche onderneming opgeslorpt zou worden door vreemdelingen, maar zij had er niet op gerekend dat een Nederlandsche maatschappij uit zuiver winstbejag het overloopen naar den gevaarlijksten mededinger uit den vreemde zou overwegen. Deze zaak is nog niet uitgemaakt. Maar de heer Corsten, te Tientsin, nam de gelegenheid waar om zijn landgenooten danig te kapittelen over hun ‘onverschilligheid en han voortdurende vrees om zich aan koud water te branden’, terwijl het verre Oosten toch een zoo prachtig afzetsgebied voor onze Indische voortbrengselen vormt. En hij geeft cijfers. In 1894 werden in China 534,280 gallons Sumatra-petroleum ingevoerd, en over 1897 bedroeg dit aantal reeds 14,212,278. In drie jaren is dus de invoer van de Nederlandsch-Indische olie in China met bijna 14 millioen guldens toegenomen, en dit geschiedde ondanks slechte verpakking en veel klachten over het lekken der blikken. De totale invoer van petroleum in China in 1897 was ruim 32 millioen gallons meer dan in 1896. Die cijfers hebben geen toelichting noodig, maar er moet toch worden opgemerkt dat 1897 een bijzonder slecht jaar was, door den lagen zilverprijs. Een beter bewijs voor den hechten grondslag van den invoer van petroleum in China is dan ook niet aan te voeren.

Wij kunnen hier niet nader op ingaan, maar wie niet volkomen onkundig is van den gang der wereldgebeurtenissen, zal inzien dat hier een zeer aanzienlijk belang voor Nederland op het spel staat, en dat, wie dit kan, zijn vaderlandsliefde praktisch toonen moet; men vergenoegt zich toch niet met een kleine streeling van de nationale ijdelheid, zooals het laten overkomen van prins Ariò van Soerakarta en andere Radèns en Pangérans, om luister bij te zetten aan de kroningsfeesten. Wij bemoeien ons waarlijk te weinig met onze koloniën, we leven niet meê, beschouwen ze te zeer als het strijdperk waarin een aantal Nederlanders den strijd om het bestaan voeren; wij weten er te weinig van. Velen van ons heeft het vreemd aangedaan, in een Engelsch tijdschrift dezer dagen afbeeldingen van Willemstad te zien - menigeen was glad vergeten dat er een plaatsje van dien naam op onze kolonie Curaçao ligt, met zijn grappig ouderwetsche huizen, als een verstoven en verdwaald brokje van het oude Amerikaansche Nieuw-Nederland.

[pagina 4]
[p. 4]

We hebben daar, bij die Curaçaosche geschiedenis met het smaldeel van den Spaanschen schout-bij-nacht Cervera, weer een mooi figuur gemaakt! Vrij onverwacht, hoewel het volstrekt niet onvoorzien had moeten zijn, hebben wij daar op het punt gestaan, in een netelige onzijdigheidskwestie gewikkeld te worden. ‘De Nederlandsche gezant heeft te verstaan gegeven dat de Spaansche oorlogsschepen zich misschien door een bedreiging met geweld te Curaçao verschaften wat zij noodig hadden.’ Wij gelooven niet dat onze gezant zich zoo uitgelaten heeft, maar dat een New-Yorksch blad dit durft schrijven, zegt genoeg. Er was toch een Nederlandsch oorlogsschip heen? O ja - de Friesland vertrok van de Açores, terwijl niet alleen Engeland, Frankrijk, Denemarken, maar zelfs Italië en Duitschland, die geen koloniën in de West hebben, daar reeds oorlogsschepen hadden om hun onzijdigheid en de belangen van hun onderdanen te beschermen... ons oorlogsschip is er nòg niet. Denkt gij misschien dat de Spaansche vlootvoogd het gewaagd zou hebben, op ons grondgebied gezag uit te oefenen, als een flink Nederlandsch oorlogsschip hem bewezen had dat Nederland uiet enkel in naam onzijdig was, maar die onzijdigheid ook zou handhaven? Het komt daarbij niet op de kracht van de wapenen aan, maar op den vasten wil, dien men toont; het spreekt van zelf dat een van de oorlogvoerende partijen dàn niet licht een zelfs vrij zwakken staat zal noodzaken, de zijde der tegenpartij te kiezen.

Genoeg hiervan. Een kleine feestelijkheid, een paar weken geleden door de Nederlandsche schildersbent op touw gezet, mag niet onbesproken voorbijgaan. De schilder Christoffel Bisschop is op zijn 70en verjaardag gehuldigd, en niet alleen in Pulchri en door zijne geboorteplaats Leeuwarden. Zijn vakgenooten, vrienden en vereerders gaven hem een zilveren palet ter gedachtenis, waarop zijn portret gedreven was, met de handteekening van alle aanbieders er om heen. Op nadrukkelijk verlangen van den grijzen schilder zelf werd er zoo min mogelijk drukte gemaakt bij het feest, waarover trouwens een schaduw geworpen werd door den dood van den schilder Stortenbeker, die tegelijk met Bisschop gehuldigd zou zijn, maar eenige dagen voor het voltooien van zijn 70e jaar overleed.

Onder de dooden van deze maand mogen wij niet vergeten den heer Daniel Franken Dzn. te Le Vésinet - een van die Nederlanders in den vreemde, die te meer belang in hun vaderland schijnen te stellen, naarmate zij er een geringer deel van hun leven in doorbrengen, hetgeen, al is ook de ballingschap vrijwillig, als zielkundig verschijnsel zoo bijzonder vreemd niet is. Aan geen Nederlander, die iets om de kunst van zijn landgenooten geeft, was Franken's naam onbekend. In sommige gevallen was, zoo merkte men aan, zijn bedoeling als kunstbeschermer beter dan de daad - dit zal wel haast altijd voorkomen - maar wie is niet ingenomon met zijn mildheid tegenover de openbare kunstverzamelingen (zijn nalatenschap komt grootendeels aan het Rijksmuseum), wie zal het niet loven dat hij met alle toewijding zijn kennis en fortuin besteedde aan het bestudeeren van enkele artiesten: Van der Venne, Rochussen; wie, ten slotte, vergeet zijne vorstelijke gift van 100,000 gulden aan de vereeniging Rembrandt, die zoo ontzaglijk nuttig werkzaam is?

Van Rembrandt gesproken, met de voorbereiding van de Rembrandt-tentoonstelling, die een van de grootste aantrekkelijkheden belooft te worden bij de aanstaande huldigingsfeesten, schiet men goed op. Het volgende wordt hierover ‘officieus’ meegedeeld:

‘Uit Duitschland zijn schilderijen toegezegd door baron von Oppenheim, te Keulen, en prof. G. Martins te Bonn. De heer Adolph von Beckerath te Berlijn heeft de teekeningen uit zijne fraaie verzameling ter beschikking van de commissie gesteld. Het vooruitzicht bestaat, dat de Kaiser Friedrich Museumsverein (die dezelfde doeleinden beoogt als de Vereeniging Rembrandt) zijne jongste aanwinst: “de broeder van Rembrandt met den helm” zal inzenden. Ook de Berlijnsche en Leipzigsche verzamelaars zullen, op de roepstem van Bode, eerelid der commissie, niet op het appel ontbreken.

Van veel belang is het ook, dat Fürst Liechtenstein zijn fraaie schilderij “Het toilet van het Joodsche bruidje” wil inzenden.

Uit België is tot dusver alleen een schets van Christus aan het kruis uit de verzameling Cavens te Brussel verkregen.

Te Parijs is onze gezant Jhr. de Stuers voor de belangen der tentoonstelling werkzaam. Behalve de reeds vroeger vermelde stukken uit de verzamelingen R. Kann, Made, André en Léon Bonnat, heeft thans ook de heer Jules Porgès toezegging gedaan in te zenden. Desgelijks de heeren Adolph Schloss en Mich. Ephrussi.

Uit Engeland zijn de belangrijkste toezeggingen die van den Earl of Spencer, die drie weinig bekende prachtwerken van zijn buiten Althorp-park wil zenden en van den Earl of Derby, die twee, misschien drie doeken heeft beloofd. Ook van den heer Cartwright is van zijn buitenplaats nabij Coventry een fraai stuk met doode vogels te wachten.

Te samen zijn aan de commissie thans ruim veertig schilderijen uit het buitenland toegezegd, benevens honderd tot honderd-vijftig teekeningen’.

Voor de musici zijn van-de-maand twee persoonlijke gebeurtenissen vooral van belang geweest: de terugkeer van Mr. H. Viotta, die zoo lang ernstig ziek gelegen heeft in het buitenland, en de benoeming van Willem Kes tot directeur van de Philharmonische Maatschappij te Moskou. De stille verwachting van hen die dachten dat Kes wellicht uit Glasgow in zijn vaderland zou terugkeeren, na de vleiende hulde, die hem hier gebracht is toen hij zijn kleine kunstreis deed met het Schotsche orkest, is dus niet verwezenlijkt, maar men mag er niet te zeer over klagen, nu hij den roem van Nederland ook op dit gebied in den vreemde handhaaft.

Zouden we eindigen zonder ten minste met een enkel woord te melden dat het bericht van het heengaan van een der grootste mannen van onzen tijd, William Ewart Gladstone, ook in Nederland droevigen weerklank gevonden heeft? Gladstone heeft zich een, onder Engelsche staatslieden wel zeer zeldzame, verdienste verworven bij alle volken van den Nederlandschen stam, toen hij de inlijving van de Transvaal herriep, ‘een daad - zooals een van onze groote bladen het dezer dagen uitdrukte - waarvoor de Boeren hem altijd dankbaar zullen blijven; een edele daad, ook al dreigde de Kaapkolonie de Transvaal bij te staan, en kon het dus ook bedachtzaam heeten, dat gevaar uit den weg te gaan. Gebrekkig gewapend, vooral van te weinig ammunitie voorzien, zouden op den duur de Boeren den tegenstand moeilijk hebben kunnen volhouden. Hoe dit echter zij, de Engelsche regeering zelf zal er wel niet aan getwijfeld hebben of, indien zij doorzette, zou zij de Boeren bedwingen in het eind. En dan ongelijk te bekennen, en tegen den wensch van de meerderheid der Engelsche natie in, de inlijving te herroepen, dat blijft Gladstone tot eere strekken.’

Actenos.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken