Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 4 (1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 4
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.92 MB)

Scans (30.51 MB)

XML (1.01 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 4

(1900)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De oorlog.

Mafeking ontzet, de Engelschen in Transvaal, Johannesburg en Pretoria in hun macht. Dat is de geschiedenis van de maand die achter ons ligt.

Dat Mafeking voor de Boeren verloren zou gaan was te voorzien. De bezetting had het zoo lang volgehouden en de belegeraars toonden zich zoo weinig geneigd, zich aan de gevaren van een bestorming van het tot een sterke vesting geworden dorp te wagen, dat een inneming te elfder ure, terwijl van het Zuiden en het Noorden een krijgsmacht tot ontzet aanspoedde, onwaarschijnlijk werd. Toch, tegen de verwachting, beproefden de Boeren op het laatst nog een aanval, maar hij mislukte, en den 17en Mei was het beleg opgeheven.

Dat de bezetting van Johannesburg en Pretoria zoo snel in haar werk zou gaan, hadden wij hier niet verwacht. Wel slonk de hoop gaandeweg, dat het leger der republikeinen in het Noorden van den Vrijstaat Lord Roberts nog op zou houden. Brandfort, Smaldeel, Kroonstad eindelijk, al die plaatsen, waar men op tegenstand had gerekend, werden niet verdedigd. Telkens trokken de Boeren terug, de eene stelling na de andere, enkele tot verdediging reeds zorgvuldig ingericht, werden prijs gegeven. Maar aan de Vaal toch, daar, meenden wij, zouden zij de Engelschen wel met alle macht den doorgang betwisten. Doch neen, ook daar geen strijd.

Nu lag Johannesburg aan de beurt. Dat deze plaats op den duur niet te verdedigen zou zijn, kon men weten. Er was een fort, maar dat was meer gebouwd om de stad in bedwang te houden dan om een vijand van buiten te keeren. De omtrek van de goudstad bood echter gunstig terrein te over om stand te houden. Nu, dat hebben de Boeren ook gedaan, maar lang hielden zij 't niet uit en 't was weer terugtrekken naar het Noorden, op Pretoria aan. Een oogenblik van spanning nog: zouden de mijnen vernield worden? Neen, de stad werd in goede orde aan den vijand overgegeven.

Dat was de 31e Mei. Vijf dagen later, den 5en Juni trok Lord Roberts met zijn leger Pretoria binnen. De zetel van de regeering was de stad niet meer. President Kruger en de andere leden van den Uitvoerenden Raad waren reeds oostwaarts vertrokken. De zetel van de regeering was een spoorwagen, waar president Kruger te Machadodorp zijn bezoekers ontving.

Toch was de bezetting van Pretoria niet zonder slag of stoot geschied. Op verschillende punten hadden de Engelschen zich den doortocht met geweld te banen. Aan de Zesmijlspruit, ten zuiden van Pretoria, was het verzet het hevigst, en eerst moesten nog veertig Engelsche kanonnen hun bommen tegen de forten richten voor de stad overgegeven werd. Het Boerenleger was intusschen weer afgetrokken.

 

* * *

 

Het scheen wel alsof het haast met den oorlog uit was. Niet zoozeer, omdat de Engelschen de eene overwinning na de andere behaalden, met een verbijsterende snelheid de eene stelling na de andere vermeesterden en ten slotte Pretoria, dat een zoo geduchte vesting leek en op een langdurig

[pagina 72]
[p. 72]

beleg ten volle voorbereid heette te zijn, in een ommezien bezetten kon, maar de oorlog scheen het einde nabij, omdat de moed er bij de Boeren uit was. Zoo althans stelden de Engelsche berichten, van Lord Roberts zoowel als van de correspondenten der bladen, het aanhoudend voor, en met de feiten, het gedurig opgeven van stellingen die verdedigbaar schenen, het loslaten van Johannesburg, van Pretoria vooral zonder een stevig verzet, voor zich kon men schier aan den indruk niet ontkomen, dat het hart de Boeren in de schoenen gezonken was.

En zoo als het aangezicht van den oorlog geheel veranderd was, veranderde de stemming voor de Boeren in Europa, zelfs in ons land. Men kwam er niet zoo openlijk voor uit, maar het straalde door in de gesprekken, in de beschouwingen van de bladen, een enkele maal werd het ook onbewimpeld erkend. Men had zich in de Boeren vergist. Het waren toch niet die stoere kerels waarvoor men ze gehouden had. De vrijheid was dat volk toch niet het hoogste goed. Anders zouden zij het niet zoo spoedig opgegeven hebben. En zoo voorts.

Nu was er in de houding der Boeren gedurende de laatste maanden wel iets dat den toeschouwer uit de verte zonderling voorkwam. Die telkens terugkeerende berichten van Boeren die huis toe gingen, en van anderen die hun wapenen inleverden, dat leek ons hier onbegrijpelijk in een volk, dat zoo kloekmoedig den strijd aangedurfd had. En was het niet zonderling, dat de mannen die aan de Toegela, en in het Noorden der Kaapkolonie en aan de Modderrivier, en zelfs nog nadat Lord Roberts zijn zegevierenden tocht naar Bloemfontein begonnen was, zoo dikwijls met een klein hoopje mannen een heel leger hadden tegen gehouden, verslagen, dat die mannen nu geen kopjes konden vinden, geen schansen konden graven om dekking te zoeken en vandaar met hun doodelijke Mausers de Engelsche legerscharen terug te werpen. En hun ver dragend, snelvurend geschut, hun Lange Toms en pompoms, van de verschrikking waarvan de Engelsche oorlogsberichten uit het eerste tijdperk van den oorlog vol stonden, waar was dat gebleven?

 

* * *

 

Zoo kon men vragen en zich verwonderen, maar goed gezien en wel overwogen, was het zeer onbillijk de Boeren hard te vallen.

Laat ons eerst zeggen, dat het ons voor de zaak der republieken van ondergeschikt belang voorkomt of zij al den laatsten tijd de sympathie van de wereld voor haar strijd gingen verliezen. De wereld is maanden lang tot overloopen vol geweest van sympathie en het heeft de Boeren luttel gebaat. Van hen te verlangen, zooals er waarlijk deden, dat zij wat meer vochten al ware 't slechts om de sympathie niet te verliezen, was werkelijk te mal.

Maar verdienden de Boeren, dat men hun gaandeweg ontdeed van de voortreffelijke eigenschappen, waarmede men hun aanvankelijk had aangedaan? Wij meenen van niet.

Vooreerst weten wij nu dat er van een algemeene moedeloosheid geen sprake onder hen is. Dat heeft de kroniek van de laatste paar weken overvloedig aangetoond, en vervolgens zijn er zeer geldige redenen, waarom de hoofdmacht der Boeren aan het leger van Lord Roberts niet meer en krachtiger slag heeft geleverd.

Dezer dagen hebben wij gelezen, dat een der Amerikaansche officieren, die den oorlog meemaakt, aan zijn regeering heeft gerapporteerd, dat er nooit meer dan 25,000 Boeren in het veld hebben gestaan. Uit de vele brieven van Hollanders, in de Nederlandsche pers opgenomen, en uit de verslagen van de Vrijstaatsche en Transvaalsche bladen weten wij ook, hoe gering het aantal Boeren is geweest, dat zelfs in de grootste veldslagen tegenover de Engelschen stond. Dr. Lingbeek, leider van de eerste Nederlandsche ambulance, schrijft in een brief aan den voorzitter van ons Roode Kruis, in een brief van den 27sten April: ‘Indien de Engelsche informatiedienst ook maar half goed ware, waren de Tommies al in Pretoria. Maar zij denken altijd met tienmaal meer Boeren te doen te hebben dan er werkelijk zijn.’ Om Ladysmith, zoo zegt hij verder, hebben er na December nooit meer dan drieduizend man gelegen.

Dit is een punt van overweging. De getalsterkte van de Engelschen was te groot. Met een tegen tien vechten gaat nog, als die tien recht op dien eenen in zijn verdekte stelling aankomen; maar als er zes van voren aanvallen, en twee aan weerskanten met een boog om dien eenen heen trekken en hem in den rug dreigen te vallen, dan zit er niet anders op, dan dat die eene zich uit de voeten maakt.

Dat is de verklaring van het gedurig terugtrekken van de Boeren in het noorden van den Vrijstaat en toen van Johannesburg op Pretoria en van Pretoria verder naar het oosten. De overmacht van de Engelschen zal telkens niet veel minder en in enkele gevallen wel meer dan van tien tegen een zijn geweest. De Boeren waren telkens van plan stand te houden, groeven schansen enz., maar als zij de liniën der Engelsche zich mijlen ver zagen uitbreiden en de vleugels links en rechts zagen toevouwen, waardoor zij van drie kanten tegelijk bestookt en ten slotte ingesloten zouden worden, dan moesten zij wel aftrekken. Dat waren gemakkelijke overwinningen van Lord Roberts. Het was een uitnemende taktiek van hem, alleen geeft men er hem wel wat te veel de eer van in Engeland. Het is geen uitvinding van hem, al hebben de andere Engelsche generaals in het begin van den oorlog gedaan of er nog nooit gedacht was aan het nut van een omtrekkende beweging.

Dan is er nog iets, de artillerie. Hoeveel stukken geschut Lord Roberts tot zijn beschikking had, weten wij niet. Te Paardeberg had hij er al ruim honderd, en dat getal is gedurende zijn oponthoud te Bloemfontein aanmerkelijk vermeerderd. Daartegenover konden de Boeren misschien ook niet veel meer dan een tiende gedeelte stellen, en tegenover het zware scheepsgeschut der Engelschen waarschijnlijk niet eens hun Creusots, die voor de bewegelijkheid welke de Boeren hier moesten in acht nemen, te zwaar zijn. In het slechts heuvelachtige terrein van het noorden van den Vrijstaat is dat een overwicht, dat meetelt.

Johannesburg verdedigen ging niet; de stad was niet op een verdediging ingericht. Men zou daarvoor ook een aantal burgers hebben moeten afzonderen die men niet missen kon en het eind was geweest, dat men zich met man en paard had moeten overgeven, en nog eens, de Boeren hebben geen paar duizend man te missen. Dit geldt ook voor Pretoria. Hier had men 't stellig langer kunnen volhouden, maar de plaats is hoogstwaarschijnlijk tegen een geregeld beleg door een van alle benoodigdheden voorzien leger niet bestand. Er was te weinig geschut; zoowel zware stukken voor de forten als kleine stukken voor de verdediging van de ruimte er tusschen waren er niet genoeg. En had men al wat er beschikbaar was voor gebruikt, dan was er voor het leger te velde niets overgebleven. Men heeft dus de stad prijsgegeven, niet omdat men den oorlog als gedaan beschouwde, maar om met grootere kans op goeden uitslag hem op gunstiger terrein hardnekkig voort te zetten.

 

* * *

 

En nu is er nog een punt, waarop in dezen oorlog te weinig de aandacht is gevestigd en dat ter beoordeeling van den geest onder de Boeren toch van groot gewicht is. Het Engelsche leger heeft een uitmuntende intendance, die over onbeperkte geldmiddelen beschikt en zonder eenige stoornis uit alle hoeken der wereld kon laten aanvoeren al wat tot verlichting van den dienst te velde kon strekken. Kleeren voor de manschappen, bedekking, tenten, voedsel - de Engelschen mogen er in sommige gevallen voor korten tijd gebrek aan gehad hebben, spoedig was toch al waaraan men behoefte had aanwezig.

Maar de Boeren? Zij hadden eigenlijk geen intendance. In hun vroegere oorlogjes namen de burgers zelf mee wat zij noodig hadden. De veldtocht duurde dan gewoonlijk niet

[pagina 73]
[p. 73]

lang en er was wel gelegenheid om voor de behoeften van die kleine commando's te zorgen. Nu was het heel wat anders. Om de duizenden burgers te velde, dikwerf op enormen afstand van de stapelplaatsen, gedurende zoo langen tijd van het noodige te voorzien, daartoe schoot het haastig in elkaar gezette commissariaat geheel te kort. Een jarenlange voorbereiding van een uitgebreid vast korps van officieren en manschappen zou noodig zijn om dat behoorlijk te doen. Ook in dit opzicht hebben die bij uitnemendheid practische Boeren wonderen gedaan, maar dat neemt niet weg, dat de commando's te velde groote ontberingen hebben geleden.

De voeding was in vele gevallen geheel ontoereikend, bestond soms weken lang uit een stuk hard brood en vleesch; soms was er zelfs geen zout. Dan was er groot gebrek aan tenten; weken lang moesten de burgers onder den blooten hemel slapen, in den regen, in de scherpe koude. Weet men, dat het bijv. in Mei 's nachts tien en meer graden Fahrenheit vroor? Een correspondent van Reuter heeft het dezer dagen nog gemeld. En dan had men niet eens altijd goede kleeding.

De gevolgen zijn niet uit gebleven. Als men in de brieven van de doktoren onzer ambulances tusschen de regels las en men sprak eens met mannen, die goed ingelicht waren, dan hoorde men wat liefst verborgen werd gehouden, dat er nl. zwaar geleden werd onder de burgers, dat allerlei ziekten schromelijk onder hen huis hielden: ingewandsongesteldheden ten gevolge van slechte voeding, veel rheumatiek, typheuse koortsen door het slechte drinkwater enz. En daarbij bedenke men, dat de Boer het thuis goed gewend is, zich krachtig voedt, aan kleeding noch dekking gebrek heeft - is 't wonder, dat er in de lange, lange maanden van zulk ontberen, dat er in die mannen met slechte gezondheid een geest van moedeloosheid kwam gevaren en velen wanhopig huis toe gingen?

Hooren wij nog even wat dr. Lingbeek in den aangehaalden brief zegt: ‘'s Nachts is 't hier inderdaad koud en kan men gerust in huis en daarbuiten twee dekens verdragen. U kunt zich voorstellen, wat de arme burgers, die thans op paardencommando zijn, moeten uitstaan.... En 't eind? Wel, als er geen interventie komt, en die zal wel niet komen, dan kunnen we 't toch niet uithouden, hoe dapper de menschen ook zijn - het duurt te lang om een pressie van een paar honderdduizend soldaten tegen te houden.’ En dan volgt wat wij al aangehaald hebben over de getalsterkte der Boeren.

Dus, laat ons onverzwakt onzen eerbied houden voor dit kleine volk der Boeren dat onder zoo nijpende omstandigheden het zoo lang heeft uitgehouden tegen de geweldige overmacht van het Engelsche leger, tegen de Britsche wereldmacht, en dat het nog niet opgeeft, neen waarlijk niet.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken