Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 4 (1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 4
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.92 MB)

Scans (30.51 MB)

XML (1.01 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 4

(1900)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Nederland

Van de Redactie.

Neerlandia is niet een taalblad in den gewonen zin; voor haar bestaat niet de leer, enkel het leven. Vandaar dat zij geen verhandelingen geeft over vreemde woorden, spelling en letterkunde, tenzij den Nederlandschen stam rakende in zijn geheel. Zoo zou de vereenvoudigde-spellingvraag onaangeroerd zijn gebleven, als zij niet overweging verdiende voor Zuid-Afrika. In hoeverre zij daar onmisbaar is, werd nog niet uitgemaakt; daarover kunnen enkel zij oordeelen die Zuid-Afrika en haar taalbehoeften grondig kennen. Om één te noemen, dr. Mansvelt, de gewezen Superintendent, de opbouwer van het onderwijs in de Z.A.R., houdt vereenvoudiging daar voor zeer gewenscht. Laat niemand dan zich die spelling ernstig aantrekken, behalve zij die eene zedelijke en wetenschappelijke overtuiging daarin hebben; de zaak is spraakkunstig zoo eenvoudig niet en al kennen wij thans een tijdperk van woeling en ordeloosheid, dat komt terecht. Ook de taal, die leeft en groeit,

[pagina 155]
[p. 155]

kent stormige tijden. Welk leven kent ze niet? Maar laat men nooit vergeten, dat de wijze waarop wij onze woordklanken zichtbaar maken in schrift enkel een wijze is, een manier, niet de taal zelf. Evenmin is het kleed de mensch met zijn levende ziel.

De strijd om spelling is voor velen een strijd om recht en waarheid. Die velen hebben als altijd een nasleep van schreeuwerige marktprofeten, die verdacht maken en kwaad doen. Wie echter geheel buiten dezen geestelijken strijd staande zich willen vasthouden aan De Vries en Te Winkel, al laten zij onbewust die soms geheel in den steek, die kunnen rustig hun ouden gang blijven gaan, overtuigd dat gezond verstand en noodzakelijke eenheid te eeniger tijd weer orde zullen brengen.

Vondel, onze taalvorst, schreef zoo onspraakkunstig, dat hij op dit oogenblik voor eerste klas gymnasium of H.B.S. om onvoldoende Hollandsch zou worden afgewezen.

Dus ieder maar schrijven lukraak? Zooveel spellingen als er schrijvers zijn? Bandeloosheid en willekeur? - Wie uit bovenstaande dat begrepen heeft, heeft verkeerd gelezen.

 

* * *

 

Jacht op alle vreemde woorden is onbesuisd en onbegonnen. Er zijn er, die in het wereldverkeer en in de wetenschap niet kunnen worden gemist. Zoo disconto, code, trust, hypothenusa, automaat, telefoon, telegram, motor, rail, synthese, broom, phosfaat, atoom. Zoodra een klank dient niet om een enkelvoudig begrip te vertolken, maar een reeks van begrippen tot één saamgevat, is vertaling slechts bij uitzondering gewenscht. Als een dokter spreekt van intermittens of van chlorose, neurasthenie, malaria of welke ongevallige zaken meer, dan wekt die klank bij hem de voorstelling van niet een bepaald geval, maar van een ziektebeeld in aanvang en verloop met al haar mogelijke bijkomstigheden; het vreemde woord is de wetenschappelijke stempel op een groep van feiten en verschijnselen gedrukt. Of echter niet soms het vreemde woord de geleerdheid zelf is, of de wetenschap altijd dwingt zich te rollen in alles vreemds wat grijpbaar is, als een rat in het meel, dat verantwoorde voor zijn taalgeweten elk geneeskundige die voortaan een proefschrift schrijft of een stuk in een vakblad.

Waar is de grens dan zal men vragen. Het eenig juiste antwoord heft de moeilijkheid niet op: de grens is daar waar een goed Hollandsch woord kan dienen. Soms is een vreemd woord in bepaalden zin onmisbaar, in anderen zin met. Copie gewoon voor afschrift is niet noodig, als handschrift voor de drukkerij wel. Maar is die copie eenmaal gedrukt? Dan afdruk. Maar de afdruk van een brief in de copieerpers? Die weer copie.

Waarom die grilligheid? Omdat... het zoo is. Een der meest geldende taalwetten is het gebruik, men. Men zegt zoo, dus zoo is het.

En wie is die men? Men is de beschaafde Nederlander. Waar woont die? Nergens en overal. Welke woorden en uitdrukkingen gebruikt die beschaafde Nederlander en hoe spreekt hij ze uit? Dat is niet te zeggen. Men zal hem voor beschaafd houden, zoolang hij geen onbeschaafd woord gebruikt en geen onbeschaafde uitspraak heeft. Wanneer zijn woord en uitspraak onbeschaafd? Dat hangt af van u en mij, van onze kieschheid, van onze gevoeligheid, van uw en mijn gehoor. Maar wees er zeker van, al is de grens niet aan te wijzen, zoodra zij wordt overschreden, staat ons oordeel vast. Eén valsch woord, één platte uitspraak en het is er. De lijn die beschaafd scheidt van onbeschaafd, is als een baak op woelig water. Toch is er een baak.

Dialect is niet onvoorwaardelijk onbeschaafd. Oorspronkelijk is het en daarom aantrekkelijk. Dialect alleen reikt echter in de samenleving niet ver.

Platte uitspraak is geheel iets anders; haar karakter is gemeen, gekweekt als zij is in buurten en kringen, waar het oor geen schoonheidseischen heeft.

 

* * *

 

Ook voor vreemde woorden ligt de grens niet vast, want zij begint waar een goed Hollandsch woord kan dienen. Wie echter bepaalt de deugdelijkheid van 't eigen woord? Hier is het niet de men die rechter is. Want mèn kent zijn woordenschat zoo weinig, mèn denkt zoo weinig na over juiste beteekenis. Helaas de Nederlandsche men, die beschaafd spreekt, heeft dit geleerd niet als een plicht der liefde, maar als een eisch van goeden toon, op dezelfde wijze als het voor onberispelijk linnen en nette buiging is afgericht.

Het Nederlandsche volk heeft in school, noch huis geleerd welk een schat het heeft aan zijn taal; zij is voorgelegd als lijk om proeven op te nemen; ontleden heeft men geleerd als hoogste doel. Natuurlijk, de ziel kon niet worden getoond, maar zij had kunnen worden gevoeld, zij had kunnen worden geloofd. Niets van dat alles: de taal was dood, zij, die leeft het heerlijkst bloeiend leven!

Vandaar dat men zoo gauw verlegen is om een Hollandsch woord in stee van een vreemd. Maar welk een onderhoudend, geestig en nuttig gesprek kan het zijn, dat loopt over de keus van een woord. Eerbied voor het gezin, waar men vlijtig en met liefde zoekt naar een woord. Dwepers behoeven wij niet te zijn, wij behoeven geen klopjacht te houden op elken woordklank, die niet onze eigen is, maar wij moeten zoo weinig mogelijk vreemde woorden gebruiken. Wij kunnen het; als wij er misbruik van maken is dat, omdat wij slap zijn van wil, omdat onze hersenen ongeoefend zijn om op tijd aan onze tong het wachtwoord te geven. Natuurlijk komt er veel vertoon bij, aanstekelijke kwasterij met wat een schijn geeft van verfijnde ontwikkeling. Maar bij de goeden is het sleur, geestelijke luiheid bij meest onvoldoende kennis.

Kappers, banketbakkers, modehandelaars en wie meer het publiek moeten streelen met Fransch of Engelsch, blijven buiten bespreking. Zij zijn het slachtoffer van men, die anders niet gekapt, geschoren of gesmukt wil zijn dan met uitheemsche fratsen.

Verantwoordelijk echter zijn zij, die als leiders der openbare meening, hun taal misbruiken, bij wie het gevoel van betamelijkheid is uitgedoofd en die in hun geschriften enkel den sleur volgen van hun verbasterde spreektaal.

 

* * *

 

Naar aanleiding van het stukje in ons vorig nummer: Verkrachting van Hollandsch werd de vraag gedaan: gaat Neerlandia in haar prijzenswaardig streven niet wat te ver? Bij voorbeeld compleet, men kan toch niet zeggen een voltallige onzin en ook niet een volledige vergadering. Is

[pagina 156]
[p. 156]

het dus niet beter te spreken van een complete onzin en complete vergadering?

Het is waar, men kan niet spreken van voltallige onzin en volledige vergadering. Maar wel van volledige onzin en voltallige vergadering; van volmaakte onzin ook. Hier zijn dus drie Hollandsche woorden tegen één vreemd. Wie is in dit opzicht rijker, de Hollander of de Franschman? Rijkdom aan woorden is toch rijkdom aan begrippen? Want geen woord zonder begrip. Zonder dat zijn de klanken enkel geluiden. Het woord compleet dreigt hier onkruid te worden; het verstikt iets beters. Wil men, omdat het woord compleet in den volksmond is bestorven, dit als nieuw Hollandsch woord naast de oude zetten, onze taal krioelt van verhollandschte vreemde woorden. Dan echter ook een Hollandsch kleed, een k, kompleet, evenals kuur en krediet en kosten en koets en koord en zooveel anderen, die oorspronkelijk ook een c hebben. Eéne voorwaarde worde dan echter vervuld: het nieuwe woord hebbe te vertolken een nieuw begrip! Is het iets anders dan volmaakt, voltallig of volledig? Niet? Dan is het overbodig. Of is het aanbevelenswaard omdat het voor alle drie dienst kan doen? Armoe voor rijkdom?

't Gemak dient, zal men zeggen. Dat is ook zoo, dat ondervindt onze taal zeer tot haar schade. Maar aan wie de schuld? Niet aan haar.

Wij hebben het woord leuk. Oorspronkelijk lauw, onverschillig, dan droogkomiek, aardig. Maar in den kindermond - en kinderen worden groot! - is alles leuk; een leuk spel, een leuk boek, een leuk kind, een leuke taart, leuke bloemen, een leuke bok, een leuk concert, een leuke pan, al wat anders aanvallig zou zijn of geestig of mooi, bevallig, lekker, sierlijk, aangrijpend, jolig, dat is nu leuk. Leuk is giftig onkruid in onze taal; het maakt dat betere woorden doodgaan. Dat is geen overdrevenheid; dat is zoo. Het taalkerkhof is onmetelijk; daar ligt, door velen met liefde herdacht, zoo menig mooi, kernig, klankrijk woord!

In het klein zou compleet de rol gaan spelen van leuk.

 

* * *

 

‘Citeeren, heet het verder, en aanhalen is ook niet altijd hetzelfde. Ik haal een dichtspreuk aan, doch als ik haar citeer, herhaal ik haar tevens.’

Is hier geen verwarring tusschen verwijzen naar en aanhalen? Als ik naar een plaats verwijs, haal ik haar niet aan; haar aanhalende herhaal ik haar. Citeeren kan voor beiden gelden en is dus dubbelzinnig; onze taal is ook hier weer rijk.

‘Optimisme. Acht u blijziendheid beter?’

Neen, er is geen enkele reden om de twee wijsgeerige begrippen optimisme en pessimisme niet door die klanken te vertolken. Zij zijn door het gebruik gewettigd niet alleen, maar zijn als zoodanig niet te vervangen. In het dagelijksche leven kan pessimisme soms plaats maken voor zwartgalligheid.

‘Sprudelnd - overschuimend is de beste vertaling, maar sprudeln is niet alleen overschuimen maar ook opbruisen.’

Waarom niet het mooie woord parelend? Parelend optimisme is oneindig mooier van klank; als het dien kant uit moet, laat men dan ook spreken van begeisterende toespraak, renommirende student, prachtvolle zuurkool. 't Is het bekende merk Half om Half, maar niet zoo geestrijk.

‘Reageeren?’ Als scheikundige of geneeskundige term geeft het woord geen bezwaar. Anders hebben wij tal van uitdrukkingen die het kunnen vervangen. Men sarde hem, maar het pakte niet of hij ging er niet op in of gaf geen weerwerk. Waarom is dat niet minstens even goed als hij reageerde niet? Gemakzucht schuift een wetenschappelijke uitdrukking de dagelijksche spreek- en schrijftaal in.

‘Crescendo?’ Is in de muziek onvervangbaar. Maar anders? Onnoodig, schoon geen doodwonde voor een enkelen keer, als beeld aan de muziek ontleend. Maar laat het geen onkruid worden. Eigenlijk is dat de hoofdzaak; niet het gebruik van vreemde woorden is de fout, maar het misbruik. Daartegen trekt het Verbond te velde. En als het blijvend onze landgenooten daarop opmerkzaam maakt, dan doet het al goed. Overigens is het steeds een groot verschil of men praat dan of men schrijft. Maar oppassende bij schrijven, leert men ook oppassen bij spreken. En meer reeds dan vóór het Verbond merkt het publiek bij een spreker waardeerend op als het Hollandsch zuiver is; veel vreemde woorden wordt gelukkig reeds gegispt.

‘Wat echter moet ik zeggen, schrijft het belangstellende lid, van een Hollandschen taalzuiveraar, die zich Hoofdredacteur noemt?’ Wel, naar veler bescheiden meening zou hij moeten zeggen dat de Hoofdredacteur iemand is, die wel wil schoon wasschen, maar niet het kind met het bad uitgooit. Waarom niet redacteur? 't Woord is geijkt, ondanks de c. En dat komt omdat wij voor het begrip geen overeenkomstigen klank hebben. Opsteller mag iets van het begrip redacteur weergeven, toch doet het dat niet geheel; steller alleen zou trouwens voldoende zijn, maar wie een stuk stelt of opstelt, al is het voor krant of tijdschrift, is nog geen redacteur en de hoofdredacteur is juist dikwijls de man die het minst stelt; hij heeft de verantwoordelijkheid, bepaalt de opname en weigering van ingezonden stukken; geeft de tijdelijke richting aan; hij leidt. En dat alles vat men samen in één woord: redacteur, hoofdredacteur. De samenstelling met hoofd, als bij hoofdcommies, hoofdofficier, hoofdinspecteur, geeft al aan dat het wordt beschouwd als eigen.

Zoo is het ook met programma in verschillende beteekenissen.

De briefschrijver verlangt verder ‘Hollandsche woorden die volkomen de bedoeling weergeven van fraude, galant, ensemble, virtuoos.’ Fraude, bedrog; galant, ridderlijk, hoffelijk; ensemble, geheel, samenspel; als dr. Heine spreekt van Heine's Ensemble, nemen wij dat over zonder verantwoordelijkheid; die is de dokter zelf aan zijn landgenooten verplicht; virtuoos.... dat is meer dan kunstenaar, dat is een volleerd kunstenaar. Daarvoor hebben wij niet één woord.

 

* * *

 

Een ander briefschrijver, evenals de vorige het beginsel huldigende van het Verbond, maakt de juiste opmerking dat wie tegen misbruik strijdt, zelf niet van emigrant mag spreken, als op de laatste bladzij is geschied van het vorige nummer. De hoofdredacteur hield bij het lezen van ‘de laatste bladzij’ zijn hart vast dat er iets anders zou komen, maar gelukkig kwam dat niet. Door een verzuim namelijk is de voorlaatste proef afgedrukt in plaats van de laatste, zoodat die bladzij krioelt van fouten. Anders zou er landverhuizer hebben gestaan.

[pagina 157]
[p. 157]

Maar als er eens emigrant was blijven staan? Dan was het een bewijs geweest dat wij allen zondigen in velen. En wij, Hollanders, kennen elkaar genoeg om dat op het stuk van taalbederven voetstoots van elkaar te willen gelooven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken